Het Ekstermolendebat

Het Ekstermolendebat

01 december 2003

Op 12 februari 2003 organiseerde de Ekstermolengroep in zaal Amazone in Brussel een debat tussen vertegenwoordigers van de verschillende bewegingen die op de een of andere manier tot de andersglobalistische beweging willen of kunnen gerekend worden.

Deelnemers:
• Voor de milieubeweging: Roland Moreau en Wendel Trio van Greenpeace en Bart Martens van de Bond Beter Leefmilieu
• Voor de vakbonden: Luc Cortebeeck van het ACV en Luc Voets van het ABVV (ter vervanging van Mia Devits)
• Voor de landbouwersorganisaties: Noël Devisch van de Boerenbond
• Voor de Noord-Zuidbeweging: Johan Cottenie (ter vervanging van de zieke Rudy De Meyer) en Marc Maes van 11.11.11

Gasten waren Koen Defeyter van de Universiteit Antwerpen en Kathleen Van Hove van het ECDPM in Maastricht

Afwezig bleef attac, wegens verzet van het ABVV tegen hun aanwezigheid

Ook de volgende leden van de Ekstermolengroep namen aan het debat deel: Jan Aertsen, Dirk Barrez, Stan Bartholomeeussen (die het debat leidde), Jean Bossuyt (die de inleiding verzorgde), Johan Cottenie, Patrick Develtere (die de leiding had over het slotgedeelte van het debat over de scenario’s), Sandra Galbusera en John Vandaele.

Hoe stelt uw beweging zich op tegenover de andersglobaliseringsbeweging?

Stan Bartholomeeussen: Voor de milieubeweging was die andersglobaliseringsbeweging toch een geschenk uit de hemel omdat het jullie de mogelijkheid geeft om te mobiliseren?

Roland Moreau: Je mag niet vergeten dat wij er in Seattle ook al bij waren, al heeft Greenpeace die mobilisatiekracht niet echt nodig. Maar het risico bestond wel dat de andersglobalistische beweging niet voldoende of geen aandacht zou besteden aan het milieuthema. En daarom moesten Greenpeace en andere verenigingen een actieve rol spelen, want wij wilden deze beweging beïnvloeden in de richting van duurzame ontwikkeling. Zo hebben wij bijgedragen aan de positionering van de andersglobaliseringsbeweging zelf.

Bart Martens: We hebben geenszins de bedoeling om deze beweging te recupereren. Maar zij biedt ons wel een nieuw kader om onze doelstellingen te herdefiniëren, omdat een te eenzijdige economische globalisering wezenlijke milieubeleidsprincipes bedreigt. Het gaat onder andere om het principe ‘de vervuiler betaalt’: bedrijven dreigen met delokalisatie naar niet-Kyotolanden waardoor een CO2-taks onder druk staat. Ook het voorzorgsprincipe krijgt het moeilijk. Kijk maar naar Europa dat zijn verbod op hormonen in ingevoerd vlees betaalt met compenserende boetes, opgelegd door de Wereldhandelsorganisatie. De milieubeweging en de andersglobaliseringsbeweging delen dezelfde analyse en standpunten met betrekking tot de noodzaak van een mondiaal bestuur.

Roland Moreau: Door de globalisering belandt meer macht bij de bedrijven en minder bij de staten. Wij weten dat de vrijwilligheid van milieuconvenanten niet werkt. We hebben nood aan regels en wetten die afdwingbaar zijn en dat kan enkel met een sterke overheid. Die analyse delen we met Noord-Zuid-NGOs en daar vinden we elkaar.

Noël Devisch: We hebben veel waardering voor de andersglobaliseringsbeweging en werken veel met bewegingen uit het Zuiden. We hebben al lang onze eigen Noord-Zuid-NGO, Ieder voor Allen. Maar wij zijn in de eerste plaats een beroepsorganisatie die werkt voor de belangen en het welzijn van haar leden. Toch hebben wij ontdekt dat er weinig tegenstellingen zijn tussen landbouwers in het Noorden en het Zuiden. Wij zijn altijd al een beweging tegen de globalisering geweest. Landbouw is altijd buiten de wereldhandel gebleven en pas met de Uruguayronde (1982-1994) gevat door de vrijmaking van de wereldhandel.
Daar zijn wij het niet mee eens. Volgens ons mogen er voor voedsel niet alleen marktmechanismen spelen. Wij hebben waardering en bewondering voor NGOs die daarvoor opkomen. Maar we begrijpen niet, en zijn zelfs gefrustreerd, dat landbouwers zelf en hun organisaties in dit debat niet worden gehoord of aan het woord komen. De oorzaak daarvan is misschien dat wij onvoldoende pro-actief werken; zeker is wel dat de NGOs politiek beter georganiseerd zijn.
Maar we leren bij en we leren ook samenwerken. We hebben ondertussen gezamenlijke campagnes opgezet met NGOs als Broederlijk Delen, de BBL, Oxfam-Wereldwinkels en Vredeseilanden. Wij integreren de werking van onze eigen ontwikkelings-NGO Ieder voor Allen in onze gewone werking. We steunen bovendien met de noordelijke boerenorganisaties de capaciteitsopbouw van boerenorganisaties in het Zuiden. Er zijn nu ook interne Noord-Zuiddebatten binnen de wereldwijde boerenbeweging.
Voor ons is het hoofddoel een veilige voedselbevoorrading voor de hele wereld. Prioritair daarin is zelfvoorziening door lokale voedselproductie. Vrijhandel is daarvoor niet geschikt. De landbouw dient afgeschermd te worden van de wereldhandel en zijn perverse mechanismen. Wij kunnen onze kennis en expertise op het vlak van de hele voedselproblematiek inbrengen in de beweging. Het is trouwens zo dat de grootste honger zich voordoet op het platteland, bij de boeren. Wat baat het ook om zoveel mogelijk bananen te exporteren indien de winsten toch maar in Californië belanden?

Luc Voets: Wij zijn niet tegen de globalisering, wel tegen de logica van de huidige liberalisering en tegen het terugtreden van de overheid. Wij zijn voor een sociale en politieke regulering van de economie. Wij willen de globalisering hervormen via bestaande instanties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Dat is een goed instrument, maar de andersglobaliseringsbeweging is het vlees en bloed om onze eisen kracht bij te zetten en om wat meer druk op de ketel te zetten. Wij zien een grote complementariteit. We kunnen de knowhow van de NGOs benutten en wij kunnen onze mobilisatiekracht aanbrengen. We moeten wel goede afspraken maken met respect voor elkaars eigenheid. Voor de vakbonden is de eerste opdracht de belangenbehartiging van onze leden – en soms botst die met de lange termijnvisie van andere bewegingen. Daar moeten NGOs rekening mee houden. Ze moeten ook onze besluitvorming respecteren, die is democratisch en verloopt op een aantal vlakken ook trager. Er mag veel meer inspraak zijn voor de NGOs, er mag veel sociale dialoog zijn, maar het klassieke sociale overleg mag niet worden uitgehold.

Luc Cortebeeck: Centraal voor ons staan de werknemersrechten. Dat is onze inbreng binnen de andersglobaliseringsbeweging. Wij zetten ons in voor deze rechten in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie en haar bijna tweehonderd conventies, maar ook elders. Hoe dan ook, je staat nergens als je niet internationaal werkt. Wij doen dat door steunovereenkomsten met vakbondsorganisaties in het Zuiden en Oost-Europa, die zich dan verder kunnen uitbouwen en mee onze sociale macht in de wereld versterken. Wij zorgen er ook voor dat onze mensen – onze achterban – die internationale problematiek kunnen volgen en wij voeren onderhandelingen in de Internationale Arbeidsorganisatie, maar ook binnen de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldhandelsorganisatie. Wij vinden dat de Bretton Woodsinstellingen en de Wereldhandelsorganisatie de IAO daadwerkelijk moeten erkennen en betrekken bij hun werking.

Marc Maes: Wij ageren tegen de neoliberale invulling van de globalisering; Wij zijn eigenlijk altijd al bezig geweest met die ‘andere wereld’, denk aan onze actie in verband met de schuldenproblematiek en de structurele aanpassingsprogramma’s. De andersglobaliseringsbeweging heeft ons een nieuwe dynamiek gegeven en ons naar andere partners doen zoeken. Wij hebben van in het begin duidelijk partij gekozen voor die andersglobaliseringsbeweging. We maken er deel van uit, ook al blijft het vaag waar die beweging begint en waar ze eindigt, van het reformistische tot het revolutionaire segment.

Johan Cottenie: De nieuwe dynamiek van de andersglobaliseringsbeweging helpt de Noord-Zuidbeweging om aansluiting te vinden bij de jeugd en bij de media, en dat was voorheen wel een probleem. Het helpt ons ook om onze opdracht om ‘de kloof te dichten’ te realiseren en om opnieuw te zeggen dat er meer regels nodig zijn in de wereld.

Hoe houdt u rekening met de thema’s van de andere bewegingen?

Luc Cortebeeck: Je kunt arbeid niet meer beschouwen als een op zich staand gegeven. Ook de financiële en economische structuren op wereldvlak zijn belangrijk. Ook ontwikkeling is belangrijk – en die moet duurzaam zijn, want anders leg je te veel last op de samenleving. Duurzame ontwikkeling is een thema dat leeft bij veel vakbondsmilitanten, al in 1990 spraken wij over het leefmilieu. Nu beginnen we dit thema ook telkens mee te nemen. Eerder hebben wij de combinatie gemaakt van werk en de kwaliteit van dat werk en zo hebben we nu ook milieu geïntegreerd. Er hoeft geen tegenstelling te zijn tussen arbeid en milieu. Natuurlijk zijn er conflicten, bijvoorbeeld tussen wonen en werken en zijn er effectief grenzen aan de groei. Dat leidt zelfs in onze beweging tot conflicten, want vakbonden zijn tweevoudig uitgebouwd, bedrijfsmatig en territoriaal.

Luc Voets: De uitvoering van het Kyotoprotocol vergt bijvoorbeeld een moeilijke evenwichtsoefening tussen de belangen van onze leden op korte termijn en de maatschappelijke doelstellingen op lange termijn. We moeten dat conflict beheren. Daarbij hebben wij als vakbond uiteraard veel oog voor de werkgelegenheid. Op lange termijn zijn er evenwel niet echt tegenstellingen. Wij vragen al jaren om de invoering van een CO2-taks en meer algemeen een groene fiscaliteit. Als die gecompenseerd wordt door een verlaging van de lasten op arbeid, zal dat juist positieve tewerkstellingseffecten hebben. De inkomsten daaruit zijn niet enkel een rem op een slecht milieugebruik maar moeten ook de sociale zekerheid mee financieren.

Luc Cortebeeck: Wij zullen nooit een milieubeweging worden, wij zullen nooit een derdewereldbeweging worden. Dat is niet onze specificiteit. Daar zijn we niet goed in.

Wendel Trio: Wij hebben niet gewacht op de andersglobaliseringsbeweging om samen te werken. Aan het eind van de jaren 1980, in de aanloop naar de aardtop van Rio, werkten we mee in een denkgroep over het begrip duurzame ontwikkeling, samen met de boerenbeweging, de vakbonden en de Noord-Zuidbeweging. Ik moet er hier wel aan toevoegen dat dit overleg zich enkel situeerde in de christelijke zuil.

Luc Cortebeeck: Daarvoor bestond die brede samenwerking ook al binnen de vredesbeweging.

Roland Moreau: Zolang we strijden tegen een gemeenschappelijke vijand is het gemakkelijk. Het is maar als we samenwerken, dat we de onderlinge verschillen ontdekken. En dan duiken ook de conflicten op. Tijdens de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg legden de multinationals, bij monde van de World Business Council for Sustainable Development en Greenpeace een gezamenlijke verklaring af ten voordele van het Kyotoprotocol. We kregen daarop kritiek van de vakbonden die zich wat buiten spel gezet voelden. Ik geef toe dat het tactisch gezien fout was om de vakbonden daar niet bij te betrekken. Maar in de media was het een heel groot succes: ik heb kunnen vaststellen hoe de regering Verhofstadt gevoelig bleek voor dat optreden. Wij willen vlug en kort op de bal spelen. Compromissen liggen dan moeilijk omdat die overleg vergen, en dus tijd.
Iedereen moet echter zijn specialisatie behouden. Daarin schuilt precies de kracht en die mag niet verloren gaan doordat iedereen zich met alles gaat bezighouden. Dan zullen we weinig resultaten boeken.

Bart Martens: De thema’s van de andere delen van de andersglobaliseringsbeweging zijn ook die van ons. Neem de schuldenproblematiek, een thema van de Noord-Zuidbeweging dat ook heel wezenlijk is voor de milieubeweging. De schuldenlast veroorzaakt een roofbouw op het natuurlijk kapitaal. Gandhi zei ooit: armoede is de grootste vervuiler. Armoedebestrijding en milieubescherming gaan ook samen. Dan zie je de driepikkel van duurzame ontwikkeling opduiken: sociale, ecologische en economische aspecten haken in elkaar.
De nieuwe generatie milieuproblemen ligt moeilijker. Bij problemen als de ruimtelijke versnippering, het broeikaseffect, overbevissing of het verlies aan biodiversiteit is economische vooruitgang als dusdanig de drijvende kracht. Dan is het moeilijker om een consensus te bereiken tussen de drie pijlers. Toch zijn er mogelijkheden om die tegenstelling te beheren. Een begrip als de milieugebruiksruimte kan daarbij helpen. De gebruiksruimte van het Noorden moet inkrimpen om ruimte te scheppen voor het Zuiden.
Besluitend denk ik dat er ruimte is voor een gezamenlijke agenda op hoog macroniveau en op de lange termijn. Knelpunten zijn er vooral op de korte termijn en op microniveau. Algemeen moet het mogelijk zijn te komen tot een win-winsituatie. Een voorbeeld: een energietaks moet leiden tot minder energieverbruik en tot minder arbeidsbelasting, dus tot meer werkgelegenheid. Je kan dat nog combineren met een flankerend beleid in die sectoren waar de economische klappen vallen, in casu de energie-intensieve sectoren. Zo kun je milieuzorg verzoenen met vakbondsbelangen.

Wendel Trio: Milieuvervuiling treft in de eerste plaats de armsten. Elke milieuorganisatie komt dus op voor de rechten van de zwaksten. Omdat Greenpeace meer en meer een mondiale organisatie is, neemt de druk vanuit het Zuiden toe om ook thema’s zoals voedselzekerheid op te pakken.

Noël Devisch: Wij zijn bezig met andere thema’s binnen het kader van ons hoofdthema: voedselzekerheid voor de wereld in combinatie met een goed inkomen voor de landbouwers. We kunnen die doelstellingen niet bereiken zonder rekening te houden met een aantal randvoorwaarden. Daarom hebben we er ook in Doha voor geijverd om rekening te houden met de andere functies van de landbouw: minimale normen voor milieu, dierenwelzijn, veilig voedsel en landschapsonderhoud.
In de internationale federatie van landbouwproducenten FIPA bestuderen wij hoe de hele wereldhandel in voedingsproducten geconcentreerd zit in de handen van enkele multinationals. Die concentratie verbreekt het evenwicht: met enkele bedrijven slagen ze erin heel lage prijzen op te leggen aan de boeren en dat tast uiteraard onze inkomens aan. Intern vinden we dat er minimale sociale normen moeten komen voor wie werkt in onze sector.
Over het algemeen hebben we de voorbije vijf jaar intern een snelle evolutie doorgemaakt inzake onze aandacht voor die randvoorwaarden. Ik zie ons hierover wel ad hoc praten met vakbonden of de milieubeweging. Anderzijds zijn we ook een ruimer kijkende plattelandsbeweging. We voelen ons verbonden met het platteland overal ter wereld. Het klopt wellicht dat we lange tijd wat te defensief bezig zijn geweest en dat de randvoorwaarden te laat op onze agenda gekomen zijn. Maar nu is er een snelle evolutie en zijn er contacten nodig met andere bewegingen.

Johan Cottenie: Over het grote secundaire thema van de hulpverlening zijn we het eens: iedereen vindt dat 0,7 procent van ons nationaal inkomen naar ontwikkelingssamenwerking moet gaan. Maar dat is het OCMW van de wereld, het verandert niks aan de structuren. Op dat terrein zijn er wel tegenstellingen. Zo is het duidelijk dat het Zuiden een andere rol moet krijgen in de internationale arbeidsverdeling. Dat kan tot spanningen leiden met de vakbeweging, de boerenbeweging en de milieubeweging in het Noorden.

Luc Cortebeeck: Solidariteit bouwen steunt ook op het welbegrepen eigenbelang. Neem de strijd tegen het GATS-akkoord inzake de vrijmaking van de handel in diensten. Die strijd kan maar slagen indien er sterke vakbonden zijn in de hele wereld. Alleen zo kun je de negatieve spiraal doorbreken. Er moet een tegenmacht zijn, hier en in het Zuiden, maar ook geopolitiek bekeken. Dat welbegrepen eigenbelang maakt het makkelijker om mensen hier te mobiliseren en te overtuigen.

Koen Defeyter: De andersglobalistische beweging maakt een institutionele analyse: er is een verschuiving in de wereldorde. Staten verliezen macht ten gunste van de markt en niet-statelijke actoren. De gemeenschappelijke noemer voor de andersglobaliseringsbeweging is de vraag hoe je daarmee omgaat, hoe je mondiale spelregels schept en hoe je die afdwingt.

Hoe kunnen we het Zuiden meer betrekken?

Noël Devisch: De wereldwijde boerenorganisatie FIPA heeft leden in zeventig landen. Ze pleit voor een structurele aanpak, maar in het Zuiden mangelt het aan organisatiekracht. We moeten de boeren daar helpen, want de voorwaarde voor een dialoog is dat ook zij georganiseerd zijn. Alleen zo kunnen zij hun stem laten meetellen en invloed uitoefenen op het beleid. Wij hebben Agricord opgericht om capaciteitsopbouw in zuidelijke landen te realiseren. Vorig jaar hebben we heel wat boerenleiders uit het Zuiden uitgenodigd in Leuven, dat was een boeiende ervaring.
Dit is een evolutie van de jongste twee jaar. FIPA concentreert zich nu op een aantal cruciale thema’s zoals landhervorming, concentratie in de landbouwhandel, voedselveiligheid en wereldhandel. Hier zijn we structureel mee bezig, hier zit het Zuiden aan tafel en speelt het zelfs een bepalende rol. De tegenstelling loopt niet tussen Noord en Zuid, maar tussen producenten van basisvoedsel voor de eigen markt en ‘globale verwerkers en handelaars’. Een bescherming van regionale markten dringt zich op. Voedsel is te belangrijk om de speelbal te worden van multinationale ondernemingen.
Laten we de problemen ook veel concreter benoemen en onderzoeken en niet stoppen bij de dooddoener dat ‘de subsidies slecht zijn’. De vraag is welke subsidies juist zijn voor welke sectoren, in welke gevallen en voor welke boeren.
In het algemeen is het zo dat we van ver komen, maar nu snel vorderen. Wij willen structureel werken aan de machtsopbouw van boeren in het Zuiden en dat kan uitmonden in een dialoog.

Johan Cottenie: Wij werken voor het Zuiden. Wij proberen de capaciteitsopbouw in het Zuiden te bevorderen, maar zelf zijn we een volledig blanke organisatie. In onze Algemene Vergadering is het Zuiden niet structureel vertegenwoordigd.

Bart Martens: BBL doet niets in het Zuiden, we doen alles voor het Zuiden, niets door het Zuiden. Wel zijn we lid van het Europees Milieubureau en zo betrekken we de Oost-Europese milieuorganisaties bij de werking en proberen we hen ook te versterken.

Wendel Trio: Ik werkte drie jaar mee in de internationale Oxfam-campagne inzake handel, daar zaten alleen mensen uit het Noorden rond de tafel. Nu werk ik voor Greenpeace en daar komt een derde van de mensen rond de tafel uit het Zuiden, dat is een recente evolutie.

Roland Moreau: Ook bij ons valt er een evolutie vast te stellen. Waar wij vroeger ijverden voor de bescherming van de walvissen, spitsen wij ons nu bijvoorbeeld toe op het probleem van de overbevissing, omdat dat in feite neerkomt op het wegnemen van het eten van de Afrikanen. De notie van de ecologische voetafdruk is ontzettend belangrijk voor het Zuiden. Het betekent dat wij hier ons gedrag moeten wijzigen om ruimte te geven aan het Zuiden.
Zelfs in Europa houden onze campagnevoerders rekening met de belangen van het Zuiden. Hoe kan dat? Omdat wij mensen hebben die ter plekke daar meedoen. Bij Greenpeace bepaalt het Zuiden de agenda, ook al komen de fondsen voor het grootste deel uit Duitsland en Nederland. We evolueren ook naar het concept van One Greenpeace, naar het voeren van wereldwijde campagnes rond acute problemen – en die liggen vooral in het Zuiden. Daar gebruiken we de fondsen voor, zelfs al komen die uit het Noorden.
We hebben geen kantoor in Afrika en dat is een zwakte. De reden daarvoor is dat kantoren worden geopend in functie van een mogelijke fondsenwerving, dat is onze democratische basis. Maar toch zullen we binnenkort een kantoor openen in Afrika.

Luc Cortebeeck: Wij helpen vakbonden in het Zuiden bij hun capaciteitsopbouw, maar zij moeten zelf bepalen wat ze doen. Zowel het Wereldverbond van de Arbeid (WVA) als het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV), de twee internationale vakbondskoepels, tellen heel wat leden in het Zuiden, maar de vakbonden uit het Noorden wegen kwantitatief nog altijd zwaarder. Zij bepalen de grote lijnen. Ik heb wel de indruk dat het Zuiden iets sterker weegt binnen het WVA met zijn dertig miljoen leden.
Ik heb wel schrik voor de Angelsaksische vakbondsbenadering van het internationale werk, want die is veel caritatiever en veel meer gericht op de korte termijn.
Dat er twee wereldkoepels zijn is niet meteen een probleem: pluralisme en wat concurrentie zijn waardevol. Ad hoc proberen we meer en meer mondiaal samen te werken

Luc Voets: Het IVVV – met 156 miljoen leden in 148 landen – is inderdaad groter en sterker. Zo willen we een vuist maken, ook voor de werknemers in het Zuiden. We werken al mondiaal via Global Unions. Ik vind het niet logisch dat we op wereldvlak twee vakbondskoepels houden, terwijl we in België samenwerken en één Europees Vakverbond hebben.

Luc Cortebeeck: Voor ons is het pluralisme en de keuzemogelijkheid belangrijk. Waar we zullen uitkomen, weet ik niet. Fusioneren lijkt me nog te vroeg. Indien het ACV daartoe zou beslissen, zouden WVA-leden uit het Zuiden dat weigeren, omdat er bij het IVV te veel Angelsaksische invloed is.

John Vandaele: Maar een internationale vakbondswerking is toch wel heel moeilijk, zelfs bijna onmogelijk, als het gaat om de internationale arbeidsverdeling, om vrije migratie van werknemers en bescherming van minimumlonen?

Luc Voets: Een vrij verkeer van mensen en minimumlonen gaan niet goed samen. De huidige globalisering zorgt voor spanningen op dat vlak, denk aan het GATS-akkoord dat handelsbelemmerende regels weg wil werken. Sommigen vrezen dat de minimumlonen daar ook toe behoren. Zulke uitdagingen kun je enkel aan met een globale vakbondsmacht, ook in het Zuiden.

Luc Cortebeeck: Makkelijk is het niet. Zelfs in de Internationale Arbeidsorganisatie was het niet eenvoudig om met alle vakbonden samen achter de vijf fundamentele arbeidsnormen te gaan staan: vrijheid van vakvereniging, recht op collectieve onderhandelingen, verbod op discriminatie, verbod op dwangarbeid en verbod op de ergste vormen van kinderarbeid.

Noël Devisch: Er is een groot spanningsveld tussen de Cairnslanden (de grote exporteurs van landbouwproducten zoals Australië, Argentinië en Brazilië) met inbegrip eigenlijk van de VS, die voor vrijhandel zijn – voor hen is dat zoveel als een religie – en de andere landen uit het Zuiden en de EU. De Cairnslanden willen niet spreken over randvoorwaarden. Niet over dierenwelzijn, dat volgens hen een luxeprobleem is. Niet over sociale normen, die worden verwezen naar de Internationale Arbeidsorganisatie en niet over milieu, dat er volgens hen niets mee te maken heeft.

Hoe de strategie vertalen naar de achterban en welke allianties zijn mogelijk?

Johan Cottenie: Met de Tobintaks hebben we gescoord. De ingrediënten voor dat succes waren een goede studiedienst, een actiebasis en allianties met de vakbeweging en andere NGOs in het netwerk tegen financiële speculatie. De campagne ‘Werk aan de Wereld’ hebben we niet alleen aangepakt, maar samen met de vakbonden. We waren ook niet gelegitimeerd om dat alleen te doen. Sinds vijf jaar beseffen we dat we het alleen niet kunnen halen. Dat blijkt nu weer met de campagne rond het GATS-akkoord. We zullen voortdurend moeten aankloppen bij dezelfde bondgenoten, die hier aan de tafel zitten. Soms zullen we compromissen moeten sluiten, zoals bijvoorbeeld met de Boerenbond over suiker.

Luc Cortebeeck: Ik ben het daarmee eens. Maar er zijn nuances nodig. Er is nood aan een goede sensibilisering, aan concrete campagnes van lange duur zoals de Schone Kleren Campagne of Werk aan de Wereld. Maar overvraag ons niet! NGOs – sommige toch – doen goed werk, maar er zijn zoveel wereldproblemen dat je niet elke week een betoging kunt organiseren. Zo riskeren we overbevraging en uitputting. Heel motiverend voor ons zijn bijeenkomsten zoals in Porto Alegre of Firenze. Die werken echt inspirerend voor onze mensen die erheen gaan.

Luc Voets: We moeten onze dossierkennis inzake internationale instellingen, duurzame ontwikkeling en wereldhandel aanscherpen. Daartoe hebben we onze internationale werking uitgebouwd. Ik stel ook vast dat de ondervoorzitter van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling een ABVV-er is. De Schone Kleren Campagne snijden we nu nog specifieker naar ons toe, met een campagne over schone arbeidskleren. Al jaren werken we samen met de grote NGOs zoals 11.11.11 of Oxfam. We hebben een samenwerkingsverband met de milieubeweging in de vzw Arbeid en Milieu. Op het niveau van de bedrijven duikt het milieuthema op in de comités voor veiligheid en gezondheid. Denk aan de asbestproblematiek.
Europa is een laboratorium voor de sociale globalisering, een alternatief dat we aan de wereld kunnen aanbieden. Ik denk ook aan de Doorngroep waarin we door samenwerking tussen vakbonden uit Nederland, Duitsland en België de concurrentie op het vlak van de loonvorming willen vermijden.

Bart Martens: Milieubewegingen slagen er niet in alleen een trendbreuk te realiseren, dus hebben we allianties nodig. Op internationaal vlak heeft alleen de Wereldhandelsorganisatie hard law, regels die met sancties afdwingbaar zijn. Het rondreizende circus van de Multilaterale Milieuakkoorden of MEA’s – met voor ieder akkoord een ander secretariaat in een ander land – levert enkel soft law op, niet afdwingbare milieu-intenties.
De Bond Beter Leefmilieu is lid van het Europees Milieubureau en van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO). We zetelen ook in adviesraden als de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling FRDO en de MINA-raad. Internationaal beginnen we schoorvoetend met de opvolging van Kyoto en andere MEA’s. Ad hoc zijn er samenwerkingsverbanden met bijvoorbeeld Broederlijk Delen.
Alles hangt af van onze mogelijkheden. We staan voor de keuze of we ons als BBL niet beter concentreren op de implementatie in België en het internationale werk overlaten aan de G8, de acht grote milieu-NGOs waaronder Greenpeace.

Roland Moreau: Tijdens de voorbereidende vergadering in Bali en de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling van Johannesburg hebben we deelgenomen aan de Eco Equity alliantie tussen internationale milieuorganisaties en Noord-Zuid-NGOs. Wij brengen op dergelijke conferenties de stem van de lokale NGOs in. Het Greenpeacenetwerk vormt dankzij onze naambekendheid ook een zekere bescherming voor de lokale NGOs.
BBL zorgt voor de opvolging in België, wij zijn verantwoordelijk voor de internationale informatie en werking. Dat is een goede taakverdeling die versnippering bestrijdt.
Allianties met andere organisaties zijn er veeleer op ad-hocbasis.

Stan Bartholomeeussen: Is er een alliantie mogelijk rond duurzame landbouw?

Noël Devisch: Duurzame landbouw is een uitdaging. Over de grote doelstelling bestaat er eensgezindheid met de milieubeweging. Maar op de korte termijn werken zij nogal snel en dat leidt gemakkelijk tot conflicten omdat wij de economische leefbaarheid van de sector mee moeten realiseren. Toch mogen concrete spanningsvelden in Vlaanderen niet beletten dat er bondgenootschappen komen op andere terreinen zoals op internationaal gebied inzake voedselveiligheid.
Ik verkies een ad-hocsamenwerking voor concrete dossiers. Bijvoorbeeld over voedsel met BBL, Broederlijk Delen en Wervel, de Werkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw. Inzake suiker waren we vragende partij voor een betere dialoog met 11.11.11. en dat was verhelderend. Educatief moeten we onze basis meekrijgen, want we hebben de laatste tien jaar eerlijk gezegd een serieuze bocht genomen, al gaan onze boeren verrassend goed mee.

Bart Martens: We hebben wel een meningsverschil over de vraag of iedereen overal alles moet kunnen produceren. Wij vinden van niet. De milieubelangen staan soms dichter bij de belangen van het Zuiden. Ik verwijs naar een concreet voorbeeld: de Braziliaanse soja mag hier binnen, de Braziliaanse kippen daarentegen kregen onder druk van de boerenbeweging een hoger tarief van 35 procent aangesmeerd. Terwijl natuurlijk de mineralencyclus meer gesloten raakt als de soja ginder blijft en de kippen dus ginder gekweekt worden en wij die hoenderen eventueel invoeren. Een gelijkaardige discussie is mogelijk over tomaten uit verwarmde serres of ingevoerd uit Marokko.

Noël Devisch: Indien ginder dezelfde normen gelden inzake dierenwelzijn, milieu en arbeid, vind ik dat zoiets bespreekbaar moet zijn. Maar ik mis wel dikwijls de tijddimensie bij de milieubeweging. Achter zulke veranderingen schuilen concrete mensen die hun inkomen zullen verliezen, en dat kan niet van de ene dag op de andere gebeuren.