Het recht op privacy in gevaar in Nederland

Blog

Het recht op privacy in gevaar in Nederland

Het recht op privacy in gevaar in Nederland
Het recht op privacy in gevaar in Nederland

In Nederland is het recht op privacy in gevaar, omdat de overheid de burger wantrouwt. Een essay.

Sinds het aantreden van het eerste kabinet-Balkenende, intussen weer acht jaar geleden, zag de Nederlandse bevolking stelselmatig haar recht op privacy ingekort worden. De partij van de premier (CDA) diende maatregel na maatregel in die beetje bij beetje de muren tussen de burgers en de staat neerhaalde. Ook de laatste coalitiepartner, de Partij van de Arbeid (PvdA), stapte vlot mee in dit verhaal, met op kop de staatssecretaris voor Sociale Zaken Klijnsma die onlangs nog een wetsvoorstel indiende om controleambtenaren van de sociale dienst in de toekomst het absolute recht te geven ‘achter de voordeur’ te piepen van iedereen die van de staat trekt. Wie de controleurs de toegang tot zijn huis verbiedt, kan zijn uitkering verliezen, leest het wetsvoorstel. Anonimiteit, het recht op privacy, de mogelijkheid zich terug te kunnen trekken in het private deel van je leven en woning, blijken in Nederland niet langer op het prioriteitenlijstje te staan. Meer nog, deze voorrechten die een hedendaagse democratie uitmaken, worden door de staat als storend ervaren.

De opzet van dit essay is dubbel. In een eerste deel kijken we naar de concrete situatie nu: over welke maatregelen spreken we en hoe houden die een gevaar in de voor de bevolking. In het deel daarop volgend gaan we de psychologische toer op: hoe ervaren de mensen de afbreuk van hun privacy, en wat is de geestestoestand van een overheid die systematisch dat recht ondermijnt?

Schaamhaarregistratie

Wat de inperking van de privésfeer betreft, is het niet overdreven om over een tendens, een bewuste politiek te spreken. De voorbeelden zijn legio. Een blik op veelgelezen privacysites als vrijbit, privacyfirst of het Platform Bescherming Burgerrechten tonen de urgentie aan om dit debat niet alleen op maatschappelijke fora maar ook in de rechtbanken te voeren. In wat volgt, schetsen we kort drie wetsvoorstellen waartegen een juridische procedure loopt of aanhangig is. Initiatiefnemers zijn daarbij telkens kleine groepjes ontevreden burgers, die zich niet langer beschermd weten, maar zich bedreigd voelen door hun overheid.

Vooreerst is er de omstreden Paspoortwet: een rijkswet die de opslag van meetbare lichaamskenmerken (biometrische gegevens zoals vingerafdrukken, een scan van je hoofd) van de Nederlandse burger in de paspoorten verplicht. Hoewel dit een Europese richtlijn is, doet Nederland meer dan wat gevraagd wordt: als het van voormalig minister van Binnenlandse Zaken Guusje Ter Horst (PvdA) afhangt, wordt deze informatie ook opgenomen in een digitaal overheidsregister, terwijl dit nu gemeentelijk, dus gedecentraliseerd gebeurt. Maar daarmee eigent de regering zich persoonsgegevens toe, waarschuwen privacyorganisaties, die integraal en zonder enige mogelijkheid tot controle gebruikt kunnen worden door inlichtingen- en veiligheidsdiensten (inclusief die van andere mogendheden) en die via aanvraag ook ter beschikking staan voor justitiële doeleinden. “Je zult mij niet horen zeggen dat Nederland een politiestaat is. Maar dit zijn instrumenten van de politiestaat,’ waarschuwt hoogleraar computerbeveiliging Bart Jacobs in het weekblad Vrij Nederland. “Dit soort centrale administraties geven een enorme macht aan de overheid. Zit er over vijfentwintig jaar nog een kabinet dat zich precies aan de afspraken houdt? Ik heb niet zo’n vertrouwen in de overheid op  lange termijn. En historisch gezien is dat ook verstandig.”

Ook het elektronisch patiëntendossier (EPD) beroert al een tijdje de gemoederen. Het EPD is een softwaretoepassing waarin medische patiëntengegevens in digitale vorm bewaard en beschikbaar gemaakt worden. Door het makkelijk kunnen raadplegen van een centraal bijgehouden ziektedossier, kan het zorgproces rondom de patiënt beter ondersteund en geoptimaliseerd worden, klinkt het idee erachter. Maar hackers, die het meestal dan nog goed bedoelen, hebben al meermaals aangetoond dat de gebruikte software allesbehalve veilig is. Bovendien is het ook nog onduidelijk wie nu de eigenaar van de gegevens wordt: de ict-beheerder van het EPD, de zorgverlener die er gegevens aan toevoegt, wijzigt en aanpast of de patiënt? En wat met beroepsgeheim? Is dat überhaupt nog mogelijk? Hoe kunnen artsen nog langer de Eed van Hippocrates, die hen verplicht tot geheimhouding, waarmaken als ze niet weten en kunnen nagaan wie al dan niet toegang heeft tot de door hen opgestelde vertrouwelijke gegevens? Hoe is in zo’n situatie een vertrouwensband tussen arts en patiënt nog mogelijk? Elke arts die het EPD bovendien weigert te gebruiken, kan, en daaruit blijkt dat menens is voor de overheid, sinds kort  een ‘ambtelijke dwang of boete’ krijgen. Vooral de psychiaters, de psychologen en de psychotherapeuten, de zogenaamde tweedelijn gezondheidsverzorgers, trekken in deze aan de alarmbel.

Voor de nodige controverse zorgt ook het elektronisch kinddossier (EKD), dat op 1 juli 2010 wordt ingevoerd. Het EKD –‘geen kind blijft uit beeld’– is een elektronisch mapje met alle mogelijke informatie over de gezondheid en de ontwikkeling van elk Nederlands kind. Bedoeling is om de ontwikkeling van de baby, de peuter, de tiener en de adolescent zo nauwgezet mogelijk te kunnen volgen en gevaar onmiddellijk te kunnen detecteren. Op lange termijn, zo leest het standpunt, moeten trends onder jongeren zichtbaar worden, waar de gemeentes hun jeugdgezondheidszorg op kunnen afstemmen. Maar in november 2008 al fulmineerde VVD-kamerlid Dezentjé Hamming tegen deze zogenoemde ‘schaamhaarregistratie’. Het EKD bevat namelijk ‘irrelevante’ informatie als het type en het kleur schaamhaar dat iemand heeft. Daarnaast klaagde de politica ook het compleet gebrek aan controlemechanismes ter voorkoming van misbruik aan. Voor ouders blijft het onduidelijk wie nu allemaal toegang heeft tot het EKD en waar ze met hun klachten, indien ze vermoeden dat informatie in de verkeerde handen is gevallen, heen moeten. De groepering Ouders Online waarschuwt op haar site voor nog meer problemen. Als het EKD er komt zoals oorspronkelijk voorgesteld dan bulkt het elektronische dossier uit van persoonlijke informatie, aldus Justine Pardoen van de organisatie. Zoals informatie over het gedrag van de moeder tijdens de zwangerschap (roken, drinken, drugs), de plaats van de bevalling, de levensovertuiging van de ouders, hobby’s van het gezin, of de ouders kunnen zwemmen, of het kind tweetalig wordt opgevoed, al dan niet in een dialect of in een echte taal, enzovoort.

Narcisme

Bovenstaande voorbeelden typeren feilloos de krom getrokken band tussen de overheid en de burger, die, indien gewaar van de potentiële gevaren van de voorstellen, tegenkanting biedt waar hij kan. In wat volgt, willen we deze verhouding psychologisch karakteriseren. We gaan na hoe de burger het privacybeleid van haar eigen regering mentaal ervaart. We stellen de vraag ook omgekeerd: waarom ziet de overheid geen graten in wat ze doet? Vanuit welke geestesingesteldheid benadert ze haar kiespubliek? Wat duidelijk zou moeten worden, is dat, ten eerste, in beide standpunten sprake is van een (verdoken) paradox; en dat, ten tweede, de tegenstrijdigheid waaraan de burger onderhevig is, eigenlijk het resultaat is van de tegenstelling waarmee de overheid worstelt.

Deze intuïtie wil ik uitwerken aan de hand van een tafereeltje dat zich enkele dagen geleden op de metro afspeelde en waar ik getuige van was.

Op weg naar huis zat schuin tegenover mij een jonge man te bellen met zijn vriendin. De twee hadden ruzie en al snel werd me duidelijk waarom: hij had namelijk de avond voordien niet geantwoord op een lief ‘slaapwel xxx’-berichtje van haar. Waardoor zij, ontstoken in een vlaag van jaloezie en achterdocht, hem over de telefoon beschuldigde van overspel. Want was hij alleen geweest, redeneerde de vrouw, hij zou haar diezelfde avond nog geantwoord hebben. Het was ook niet de eerste keer dat hij niet op een van haar sms’en had gereageerd, ging ze verder. De man zat duidelijk verveeld met de situatie. Hoe hard hij ook probeerde, hij kon haar maar niet overtuigen van de werkelijke toedracht: dat hij dronken voor de televisie in slaap was gevallen en daarom het berichtje niet had gehoord.

Wat me achteraf gezien in dit klein huiselijk drama zo frappant leek, was niet zozeer de openheid, de nonchalance en het compleet gebrek aan gêne waarmee het koppel, en dan voornamelijk de man in het metrostel, de ruzie luidkeels in het openbaar uitvocht. Wat dit schouwspel interessant maakte, is dat dit soort  ruzies een fundamenteel probleem in menselijke relaties blootlegt: het eeuwige wantrouwen –in dit geval: uit liefde wantrouwen. Later bedacht ik, en daar wil ik naartoe, dat dit voorbeeld ook perfect de relatie tussen de Nederlandse staat en haar burgers typeert, met de overheid in de rol van de achterdochtige vriendin en de burger in de hoedanigheid van de in de hoek gedreven man. Hoezo?

Een goede relatie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, en dat komt er maar als beide partners eerlijk zijn tegenover elkaar. Wanneer de andere –je vriend of vriendin, je man of vrouw– je iets vraagt, antwoord je naar waarheid. Hij of zij verlangt dus in zekere mate dat je jezelf openstelt, aanspreekbaar en bevraagbaar maakt, dat je sommige zaken niet langer voor jezelf houdt. Een relatie aangaan, betekent daarom jezelf engageren en verplichten tot openheid. Negatief uitgedrukt: wil je iets opbouwen, dan moet je eerst iets afbreken, een deel van je zelfstandigheid, je privéleven, kortom een deel van je intieme zelf opgeven.

Wanneer een van de twee bij het minste dat zich voordoet echter altijd onraad ruikt en daarbij telkens uitgebreid om tekst en uitleg vraagt –in ons voorbeeld de vrouw– dan wacht de andere partij –de man– bittere tijden. Staat hij namelijk op zijn privacy en is hij niet bereid eindeloos te geven wat de andere verlangt, dan is de relatie geen lang leven beschoren. Liefdesverdriet is zijn deel. Kiest de man daarentegen voor de liefde, dan moet hij, wil hij als goede levensgezel zijn vrouw gelukkig maken, zichzelf steeds meer bloot geven aan haar onstilbare nieuwsgierigheid. Hij is dan bereid tot volledige inzage in zijn doen en laten. Doorgedacht betekent dit dat niet langer hijzelf maar de andere het centrum van zijn bestaan is. Leeft hij naar deze uiterste consequentie, dan beseft hij dat zijn geliefde hem over van alles en nog wat kán uitvragen. Zij wordt dan een soort oneindig zwart gat waar alle informatie naartoe wordt gezogen. Wat de man in het vervolg doet, doet hij in samenspraak met zijn vrouw of met het stemmetje van zijn vrouw in zijn hoofd. Hij moet zich dus constant gewaar zijn van zijn bezigheden. Alles wat hij verricht, moet hij voor zichzelf kunnen rechtvaardigen in het licht van een mogelijke bevraging ervan.

Met andere woorden: hoewel de man zichzelf volledig uit handen wil geven als teken van trouw en zichzelf daardoor enigszins verliest, is hij tegelijk nog nooit zo hard, zo constant en zo consequent met zichzelf geconfronteerd geweest. Bij alles wat hij doet, moet hij namelijk de terugkoppeling naar zijn vrouw maken die hem, filosofisch uitgedrukt, in heel z’ n zijn opeist. Wil hij haar geruststellen, dan moet hij eerst met zichzelf aan de slag, zichzelf vormen en kneden tot een bruikbare, geloofwaardige, afgelijnde en bevredigende brok informatie, die zij vervolgens, als het haar schikt, tot haar neemt.

Dat schema –of zeg maar paradox– lijkt vandaag de dag ook op de situatie van de Nederlandse burger te passen. Ter bevordering van de mondiale terreurbestrijding, in naam van een betere klantenservice, ter stroomlijning van een efficiëntere dienst- en hulpverlening, omwille van de veiligheid, enzovoorts, is deze bereid een groot deel van zijn persoonlijke en intieme gegevens af te staan en uit handen te geven. Daardoor wordt hij hoe langer hoe meer inzichtelijker voor de andere. De overheid, overheidsbedrijven zoals de spoorwegen en de particuliere bedrijven waar de staat beroep op doet voor het uitoefenen van haar verantwoordelijkheden, kunnen op basis van de opgeslagen gegevens het gaan en staan van de burgers –tegenwoordig ‘consumenten’ of ‘cliënten’ genoemd– reconstrueren. Alsof het om een puzzel gaat.

Wie dat problematisch en ongezond vindt maar tegelijk ook wel de urgentie van bijvoorbeeld de strijd tegen de terreur aanvaardt, bevindt zich in een complexe state of mind. De attente burger wil wel een deel van zijn privacy opgeven, maar er zijn ook grenzen die hij angstvallig wil bewaren. Niet alles hoort zomaar thuis in vreemde databanken. Wil hij voor een deel onzichtbaar of ontrokken blijven aan de blik van de overheid en haar functionarissen, dan moet hij, om te beginnen, zich ten alle tijden vergewissen van zijn aanwezigheid die eventueel geregistreerd kan worden en zich vervolgens afvragen wat hij wel en niet wil vrijgeven. Want in tegenstelling tot de liefde waarvoor we graag offers brengen, zijn we niet geneigd de overheid zomaar te volgen in haar logica.

Als burger betaal je evenwel een hoge prijs voor deze verzetshouding: alles en iedereen wordt dan per definitie verdacht. Niet alleen kwel je jezelf met deze voortdurende achterdochtige houding: waar en wanneer en door wie worden mijn bewegingen geregistreerd? Ook je directe omgeving lijdt er onder: wie kan je nog vertrouwen en wie niet? Wie heeft het goed en wie slecht met je voor? Kortom, de privésfeer wordt, naar een woord van de Duitse filosoof Habermas, ‘gekolonialiseerd’ door de angst van mogelijk privacyverlies. Normaal functioneren kan niet langer, want de privésfeer wordt doorgaans als de enige plek gezien waar eenieder tot rust en anonimiteit kan komen, waar hij het teveel aan zelf, opgeladen, gepolariseerd en opgefokt door de constante focus erop, eventjes te rusten kan leggen. Maar als de burger geen plek meer heeft waar hij zich kan losrukken van zijn gedwongen narcisme, dan wordt hij voor zichzelf hoe langer hoe meer een last, een ballast waarmee hij niet overweg kan en dat hij als storend gaat ervaren. Ook: door de drukkende aanwezigheid van het publieke discours in het private, kan de burger op geen enkele manier nog zijn identiteit zelf bepalen. Hij is wat hij is in de ogen van de andere en komt daar niet meer los van: de perfecte omstandigheden waarin neurosen, psychoses en schizofrenie de kop opsteken. De filosofe Beate Rössler, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam, maakt in haar bekendste werk The Value of Privacy een zelfde analyse_._ Over de nood aan privacy schrijft ze: “It is a matter of having the peace, so to speak, to develop one’s relationship to oneself, being able to ask oneself on one’s own account the practical question of how to lead one’s life, having the chance to be alone, if necessary, to reflect on who one is and who one wants to be, independent of the judgement– whether positive or negative- of other people.”

Er zijn nog andere, meer direct voelbare consequenties van een verzetshouding tegen de informatiehonger van de overheid. Wie zijn privacy als waardevol inschat en daar naar leeft, ontzegt zich ontegensprekelijk  heel wat maatschappelijke diensten en beperkt zijn (fysische) bewegingsruimte. Mensen die zich weigeren bloot te geven achter de nieuwe bodyscanners in de luchthaven van Schiphol, kunnen bijvoorbeeld niet naar de Verenigde Staten reizen. Wie geen gepersonaliseerde ov-chipkaart aanvraagt, kan niet genieten van kortingstarieven en speciale prijsacties op de trein, de tram, de bus. Degenen die niet meewerken of zelf weerwerk bieden, worden op de koop toe ook nog eens beboet voor hun gedrag en als paria beschouwd. Had de Eerste Kamer, zeg maar de senaat van Nederland, vorig jaar in april niet gereageerd, dan kreeg elke Nederlander nu een boete van 17.000 euro en een half jaar cel als hij de ‘slimme stroommeter’, die bijna in real time het energieverbruik doorgeeft aan de maatschappij, in zijn huis niet wilde installeren.

Gulzig bestuur

Maar zoals gezegd zit ook de overheid gevangen in een paradox. Hoe deze te typeren? Als de liefhebbende maar wantrouwige vrouw uit het voorbeeld: achter haar op het eerste gezicht goedbedoelde bericht, steekt een verborgen agenda van argwaan, achterdocht en zelfs onmacht. Met gevolg dat de liefde die ze veilig wilt stellen, het eerste is dat ze verliest.

Hoewel de vrouw in eerste instantie met haar bericht de man een goede nachtrust toewenste en misschien voor een laatste keer die dag wilde zeggen hoezeer ze hem liefhad , toch was het overbrengen van die boodschap niet haar enige motief. Door het sturen van de sms wilde ze op een slinkse manier controleren of de man wel effectief alleen was zoals hij beweerde. Indien hij onmiddellijk reageert op haar berichtje, weet zij immers dat hij op dat moment niet met een andere vrouw bezig is.

Helaas voor de man in kwestie was het bericht aangekomen op het moment dat hij zijn roes aan het uitslapen was. Gevolg: ’s anderdaags werd hij op het appel geroepen, hij moest zich verantwoorden. Aan de andere kant van de lijn klonk het wellicht als: “Waarom heb je niet geantwoord? Waarom heb je mij geen slaapwel gewenst? Hoe komt het dat je het geluidje niet gehoord heb? Was je wel alleen zoals je beweerde? Waarom heb je me dit aangedaan? Waarom denk je nooit eens aan mij?”

De meta-boodschap in haar bericht had de man compleet gemist. Hij begreep de commotie rond  het hele voorval ook niet: hij was in slaap gevallen en daarmee was voor hem de kous af. Dat zijn vrouw er zo’n drama van maakte, zal hij wellicht met de mantel der liefde bedekken en voor lief nemen. Maar de verhouding van de burger tot de staat, nog steeds onderwerp van dit schrijven, is er geen van verliefdheid, aantrekking, affectie of vertedering. Toch gedraagt de Nederlandse overheid zich als die hebberige vrouw met haar dubbelzinnig bericht. Hoewel veel van de regeringsvoorstellen, zoals hierboven geschetst, op het eerste gezicht plausibel en aanvaardbaar lijken, zijn ze dat niet in de praktijk. Natuurlijk willen we dat terroristen worden opgepakt, maar moeten wij daarom als gevangen behandeld worden en ons daarom laten onderwerpen aan allerhande vernederende testen en controles? Natuurlijk willen we dat onze kinderen gezond zijn, maar willen we tegelijk ook dat een internationaal ict-bedrijf met particuliere belangen als LogicaCMG, waarmee de Nederlandse regering in de toekomst gaat samenwerken voor het EKD, alles weet en alle mogelijke informatie verzamelt over onze kinderen? En dat zonder enige garantie dat het bedrijf deze informatie niet aan derden doorspeelt? Natuurlijk willen we een dienstverlening op maat, maar is het daarom nodig dat de regering veel bedrijven het recht geeft veel meer gegevens op te slaan en ook langer dan we dat zelf willen?

De dubbelzinnigheid die in haar beleid altijd op de een of andere manier aanwezig is, maakt de overheid, paradoxaal genoeg, tot een potentieel gevaarlijkere vijand of tegenstander dan diegene die ze vaak wil bestrijden met haar maatregelen: de terrorist, de fraudeur, de ontevreden consument. Want voor de burger komt ze als ongrijpbaar en dus onvoorspelbaar over, als weinig zelfevaluatief ook. De overheid, luidt het, denkt weinig na over de consequenties op de langere termijn, doet vaak aan steekvlampolitiek, heeft de verkeerde financiële prioriteiten, eigent zich teveel macht toe zonder dat daartegenover de nodige checks and balances ontstaan, blijft vaak bewust vaag over de flankerende modaliteiten van haar privacyvoorstellen, enzovoort. We zouden daarom kunnen beweren dat de Nederlandse regering in deze niet echt betrouwbaar overkomt omdat haar goedbedoelde intenties niet zonder meer samenvallen met het tot stand komen en de uitvoering van de wetsvoorstellen. Er is altijd een addertje onder het gras.

De wantrouwige houding die vaak schuilgaat achter de wetsvoorstellen, is volgens de Amsterdamse hoogleraar in bestuurswetenschappen Willem Trommel een zoveelste poging het ‘hongeren naar maatschappelijke orde’ te stillen. In zijn oratie enkele maanden geleden, zei hij daarover: “Publieke autoriteiten –politici, beleidsmakers en bestuurders– moeten sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw vrezen dat zij hun greep op de maatschappelijke werkelijkheid stukje bij beetje aan het verliezen zijn. Vanuit die angst vormen zich patronen van gulzig bestuur.” De drang naar kennis, informatie en inzicht en deze op een efficiënte en doelgerichte manier kunnen gebruiken, aldus Trommel, is een reactie op een drievoudig verlies (het verlies van de welvaartstaat, van politiek gezag en sociaal kapitaal als cohesie tussen de mensen) dat de bestuurders van dit land op de een of andere manier willen compenseren. En omdat dit iedereen aangaat, moet iedereen daartoe ook bijdragen. Als we allemaal, elk individu afzonderlijk, maar een beetje aan privacy moeten inleveren, dan zijn we als gemeenschap, als totaliteit, beter af, luidt het bij de redenering. Dat daarbij de grenzen van de rechtstaat en de democratie worden overschreden, is geen argument. Dat de scheiding tussen het publieke domein en het private wegvalt, is eerder een opluchting dan een zorg, aldus een veroordelende Trommel.

Anders en beter?

Enkele weken geleden viel het vierde kabinet-Balkenende over de kwestie Uruzgan. Verschillende opinieleiders zien de tijd opnieuw rijp om een paarse, dus een liberale, sociale coalitie op been te brengen, een regering, bijgevolg, zonder de CDA. Zal dit een keerpunt betekenen in het privacydebat? Dat is moeilijk te voorspellen, omdat sommige van de aangehaalde voorbeelden ook door de PvdA goedgekeurd werden - een partij die, als we de peilingen mogen geloven, mee de volgende coalitie zal uitmaken. En toch zou een dergelijke evolutie geen slechte zaak zijn, bewijst onder ander deze site die de verschillende partijprogramma’s naast elkaar legde wat privacy betreft en tot de slotsom kwam dat de CDA het minst ‘privacyvriendelijk’ was.

Maar belangrijker dan de politieke kleur van de volgende legislatuur, is het feit dat in Nederland het aantal spontaan ontstane burgergroeperingen groeit die zich met hand en tand verzetten tegen de hierboven geschetste ontwikkeling. De burger pikt de houding van de overheid het niet langer. Met petities, blogs, acties zoals die van het ‘Nieuwe Rijk’ (De organisatie verspreidde eind vorig jaar op grote schaal een officieel uit­ziende nepfolder met een logo dat lijkt op dat van het Nederlandse Rijk, waarin burgers de aanbieding kregen gratis hun burgerservicenummer op hun linkerarm te laten tatoeëren), maar ook met juridische bodem­procedures probeert men de machthebbers tot zinnens te brengen. Blijkbaar de enige taal die ze begrijpen. De burger wil de tirannie van de paradox breken; hij eist weer ruimte voor zichzelf. En alleen zichzelf.