Het vluchtelingenbeleid in de impasse

Het vluchtelingenbeleid in de impasse

Marie-Claire Foblets

01 juni 1999

Uitgeprocedeerde vreemdelingen verblijven sinds enkele jaren bij duizenden op het grondgebied van de verschillende lidstaten van de Europese Unie. Ook in België groeit de groep vreemdelingen die geen geldig verblijfsdocument kunnen voorleggen. Statistieken zijn uiteraard niet voorhanden. De realiteit is echter dat tienduizenden individuen die geen toelating hebben tot verblijf voor onbepaalde duur op het grondgebied, in een zeer zwakke rechtspositie verkeren.

Een aangroeiende bevolkingsgroep

Begin de jaren zeventig hebben zowat alle Europese regeringen de deuren gesloten voor nieuwe migranten. In België viel die beslissing in 1974. Sindsdien worden nog slechts twee uitzonderingen op het migratieverbod toegestaan: de gezinshereniging (het recht voor de naaste verwanten om zich bij hier legaal verblijvende familieleden te voegen) en het asiel (het Asielverdrag van 1951).

Het is vooral de mogelijkheid om asiel aan te vragen die sinds het einde van de jaren tachtig een nieuwe stroom kandidaat-migranten naar onze contreien brengt. Om de druk te verlichten zijn de regeringen van de Europese landen vooral na 1985 op zoek gegaan naar mogelijkheden om de aanhoudende instroom van nieuwe asielzoekers in te dijken.

De uitvoeringsovereenkomst van Schengen (1) laat landen voortaan toe elkaars landgrenzen te controleren (2); private vervoerders worden ingeschakeld om op de luchthaven of in de haven van het land van vertrek identiteitscontroles door te voeren en om wie niet over de vereiste documenten beschikt als passagier te weigeren (3); de bewijslast in de asielprocedure werd in zekere zin verzwaard, enz. Om de grote achterstand in de behandeling van de dossiers weg te werken, werden zowel bij de dienst Vreemdelingenzaken als bij het Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen tientallen juristen aangeworven. Alle maatregelen ten spijt werd tot op vandaag het verhoopte resultaat niet bereikt. Onze welvaart en onze democratie blijven als een zoete droom mensen aanlokken. In sloepen vanaf de Noord-Afrikaanse kust, verborgen in vrachtschepen vanuit zwart Afrika, opeengepakt in de laadruimte van vrachtwagens, zetten mensen hun have en goed en soms hun leven op het spel, in de hoop hier een nieuw leven te beginnen.

De discussie over het naar kandidaat-vluchtelingen te voeren beleid is de jongste maanden actueler dan ooit. De meningen lopen uiteen.

Sommigen pleiten voor een meer effectief verwijderingsbeleid. Na de zaak Semira Adamu is, tenminste in ons land, gebleken dat een ruime publieke opinie gewonnen is voor een meer humaan verwijderingsbeleid. Het beginsel blijft evenwel ongewijzigd: de overheid tornt niet aan het principe van de verwijderbaarheid van illegale verblijfhouders en uitgeprocedeerde asielzoekers.

Anderen willen die meer humane aanpak niet beperken tot een menselijker verwijderingsbeleid, maar pleiten ervoor reële kansen op regularisatie te voorzien, gebeurlijk na een regularisatiecampagne naar het voorbeeld van Frankrijk.

Nog anderen gaan in hun pleidooi voor illegalen zover dat zij opteren voor een ‘opengrenzenbeleid’ dat mensen toelaat vrij het land te kiezen waar zij wensen te verblijven.

De rechtsproblematiek die het ‘illegale’ verblijf van uitgeprocedeerde kandidaat-vluchtelingen oproept is vanuit verschillende oogpunten interessant. De kwestie van ‘mensen zonder papieren’ is op enkele jaren uitgegroeid tot een structureel gegeven in onze samenleving dat tot nog toe in de regelgeving niet of nauwelijks wordt ondervangen. Het vreemdelingenrecht, meer bepaald de Wet van 15 december 1980 op de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna afgekort tot Vw) (4) sanctioneert illegaal verblijf met straffen en administratieve dwangmaatregelen, maar verbindt verder geen afdwingbare rechten aan de positie van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning op Belgisch grondgebied.

Naast de maatschappelijke relevantie zijn er twee factoren die aan het ‘illegale’ verblijf van uitgeprocedeerde kandidaat-vluchtelingen op juridisch vlak zijn bijzondere betekenis verlenen: enerzijds de reeds genoemde afwezigheid van een coherente regelgeving, en anderzijds de wijze waarop sinds enkele jaren de bescherming van de mensenrechten deze problematiek beïnvloedt.

Geen coherente regelgeving

Verschillende factoren werken in ons land de illegaliteit van het verblijf van vreemdelingen in de hand. We noemden er reeds enkele: de voordelen van het verblijf in een sociale welvaartsstaat; de onevenwichten tussen welvarende en minder welvarende economieën in de wereld; de democratisering van het internationale personenverkeer. Deze en andere factoren verklaren ten dele de gestage toename van documentloze vreemdelingen, niet alleen bij ons, maar ook in andere Europese landen. Socio-economische voordelen en faciliteiten van internationaal personenvervoer bevorderen immers de mobiliteit van mensen, ook van hen die geen toelating hebben om zich in een ander land te vestigen.

Diverse Europese landen waarmee België sinds enkele jaren een gemeenschappelijke grenscontrole organiseert (in het kader van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (6) en van het meer recente Verdrag van Dublin) hebben, zoals ons land, af te rekenen met een aangroeiende illegaliteit van vreemdelingen op hun grondgebied. Het zijn o.m. Frankrijk, Nederland, Duitsland, en meer recent ook Italië en Spanje. In al deze landen heeft de overheid de jongste jaren steeds strengere beleidsmaatregelen ingevoerd om de ongewenste immigratie af te remmen. Een vergelijking van de gehanteerde maatregelen toont de groeiende onmacht van de nationale wetgevers tegenover het fenomeen (7). De internationale samenwerking tussen staten die op dit vlak enkele jaren geleden ingezet is, staat nog in de beginfase (8).

Nu is de overheid ten dele zelf verantwoordelijk voor de bestendiging en de uitbreiding van het aantal uitgeprocedeerde vreemdelingen. De aangroeiende illegaliteit van de vreemdelingenpopulatie in ons land vooral sinds de jaren tachtig is onder meer te verklaren, enerzijds door het almaar strenger worden van de regelgeving (mede als gevolg van de internationalisering) en anderzijds door de ondoorzichtigheid in de toepassing van die regels.

Zoals gezegd verblijven hier in België tienduizenden vreemdelingen die geen - tenminste niet uit vrije beweging - gevolg gegeven hebben aan het bevel om het grondgebied te verlaten, zonder dat zij daarom op dwangmatige wijze uit het land verwijderd worden. In bepaalde gevallen is verwijdering niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat de dwangmatige terugwijzing naar een land van herkomst in staat van oorlog indruist tegen onze verdragsrechtelijke verplichtingen in het kader van de mensenrechten (9). In andere gevallen betreft het vreemdelingen die hun verblijfsvergunning hebben laten verlopen of geen verlenging ervan hebben verkregen en die toch hier blijven. Of vreemdelingen die zonder zich te melden het land zijn binnengekomen, enz.

Uit de rechtspraak van de Raad van State, van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen en uitzonderlijk ook van de Raadkamer en de burgerlijke rechtbanken en uit de praktijk van de Dienst Vreemdelingenzaken kan een doorlichting gemaakt worden van de concrete toepassing van de Belgische Wet van 15 december 1980 op de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (10). Deze doorlichting die de toepassing van de wet sinds enkele jaren analyseert, maakt duidelijk:

dat het fenomeen van de illegale verblijfhouders in het Belgisch recht door de wetgever destijds niet is voorzien, tenminste niet in zijn actuele omvang;
dat het fenomeen mede in de hand gewerkt wordt door de willekeurige wijze waarop de jongste jaren op de toepassing van de bestaande regels is toegekeken.
Drie voorstellen keren herhaaldelijk weer in de literatuur over deze problematiek, en elk voorstel bevat een stukje van het antwoord op de vraag hoe uitgeprocedeerde kandidaat-vluchtelingen uit de juridische impasse geholpen kunnen worden:

de dringende behoefte aan een harmonisatie tussen enerzijds de geldende regelgeving inzake het verblijf van vreemdelingen op het grondgebied, en anderzijds de praktijk, de effectieve toepassing van die regelgeving (om desnoods tot het besluit te komen dat een nieuwe regelgeving zich opdringt);
het belang van een rechtsvergelijkende studie van de maatregelen die momenteel in verschillende Europese landen van kracht zijn in de strijd tegen ongewenste migratie, mede omdat vergelijking een vollediger beeld geeft van de technische mogelijkheden die het recht, de lege lata, biedt om die strijd aan te binden;
meer algemeen, de relatieve machteloosheid van een wetgeving die zich beperkt tot de repressieve aanpak van ongewenste migratie.
Naast deze voorstellen, die de middellange termijn betreffen, zet zich sinds enkele jaren een andere juridische ontwikkeling door, ongemerkt maar niet minder betekenisvol: de mensenrechten.

Mensenrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen

Mensenrechten zijn grondrechten die voor iedereen gelden, ongeacht de nationale herkomst. Daarom bieden zij een houvast aan de categorie vreemdelingen die, op uitzondering van de regularisatie (11), geen enkele rechtsgrond meer kunnen inroepen om hier een duurzame verblijfspositie te verwerven.

De bescherming van de mensenrechten heeft in ons land over de jaren onder meer toegelaten dat:

minderjarige kinderen van documentloze ouders kosteloos tot het gesubsidieerd onderwijs toegelaten worden;
het recht op huwen gevrijwaard blijft, ook ingeval van onregelmatig verblijf;
het recht op werkloosheidsvergoeding verworven blijft, indien een voldoende aantal werkdagen in regelmatig verband is gepresteerd;
de OCMW-steun verschuldigd blijft zolang geen ‘uitvoerbaar’ bevel om het grondgebied te verlaten is afgeleverd (12);
dringende medische hulp onder geen beding geweigerd kan worden (13);
vreemdelingen die in hun land van herkomst tot de doodstraf veroordeeld zijn, niet worden verwijderd (14), enz.
In België is tot nog toe geen systematisch onderzoek gevoerd naar de doorbraak van de mensenrechtenbescherming in het geval van documentloze vreemdelingen. Zulk onderzoek zou kunnen aantonen dat er zich in de rechtspraak een recente, maar nog moeilijk te keren ontwikkeling doorzet. Rechters oordelen meer en meer dat in een toenemend aantal situaties geen sluitende rechtsgrond meer bestaat om de toepassing van de grondrechtenbescherming voor te behouden aan de eigen onderdanen en aan de op het grondgebied regelmatig verblijvende vreemdelingen (15). Ook documentloze vreemdelingen worden als rechtssubjecten erkend die in essentiële onderdelen van het maatschappelijke verkeer kunnen rekenen op eerbiediging van een toenemend aantal grondrechten, zonder discriminatie op grond van nationaliteit of verblijfspositie. Die grondrechten zijn onder meer: onderwijs, uitbouw van een gezinsleven, dringende medische hulpverlening (16).

Ook in andere Europese landen is een vergelijkbare ontwikkeling waar te nemen (17) en is de bescherming van de mensenrechten van illegale vreemdelingen in opmars (18).

Deze ontwikkeling plaatst de impassesituatie waarin uitgeprocedeerde vreemdelingen zich bevinden in een heel ander daglicht. Immers, als documentloze vreemdelingen via het instrumentarium van de mensenrechten erkend worden als rechtssubjecten ten aanzien van wie de rechtsstaat een aantal verplichtingen heeft die voorgaan op grenscontrole en migratiestrafrechtsmaatregelen, moet dan ook niet vanzelfsprekend verder werk worden gemaakt van een beleid dat deze categorie vreemdelingen als volwaardige burgers opneemt in de samenleving? Dat kan desnoods via een regularisatieprocedure. En wat wordt dan verstaan onder volwaardig burgerschap: het statuut van verblijfsgerechtigde vreemdeling, voor (on)bepaalde duur, met of zonder politieke rechten, met of zonder onbeperkte toegang tot de arbeidsmarkt? (19)

Hoe moet het verder?

Wie zich op solide juridische basis over de toekomst van het vreemdelingenbeleid in ons land wil beraden, moet zijn denkpistes durven zoeken in de samenhang tussen het asielbeleid en de drie volgende domeinen:

de zich steeds verder doorzettende, rechtstreekse werking van de mensenrechten in deze problematiek;
de effecten - gewenste of ongewenste - van een verdere harmonisering in Europees verband van het migratiebeleid en van de grenscontrole;
de wetenschappelijke kennis van de factoren die, tegen de achtergrond van de actuele wereldeconomie en van de politieke situatie in bepaalde landen, mensen bij miljoenen ertoe aanzet te migreren, in weerwil van internationale afspraken of van verhoogde grenscontroles tussen staten.
Nu is een dergelijke, meer omvattende aanpak van de problematiek een hachelijke onderneming, niet in het minst omdat hij de klassieke afbakeningen tussen de politieke en de legislatieve bevoegdheidsdomeinen doorbreekt. Toch is zo’n aanpak niet uit de lucht gegrepen. Er is de jongste tijd veel en vruchtbaar denkwerk verricht door NGO’s, door drukkingsgroepen, en ook door bepaalde politici, die concreet uitgewerkte voorstellen op de tafel hebben gelegd om de discussie over de onmiddellijke toekomst van het migratiebeleid in een nieuwe richting te sturen. Zo was er het wetsvoorstel Decroly (& cons) van 12 november jl. tot wijziging van de Vreemdelingennota; of nog, het evaluatieverslag van de Vreemdelingenwet opgesteld door de senaatscommissie Binnenlandse Aangelegenheden (en goedgekeurd door de senaat op 9 juli 1998) (20).

De vaststelling die velen tot verder denkwerk heeft aangezet, is dat de punctuele aanpassingen van het beleid pas effectief zin zullen hebben indien men niet terugdeinst voor structurele ingrepen. Wat zijn structurele ingrepen? Een radicale vereenvoudiging van de asielprocedure is één mogelijkheid. Een andere uitweg is een regularisatiemaatregel, gesteld in relatief brede termen. De ‘contingentering’ van het migratiebeleid (21) is vandaag niet aan de orde, maar speelt bij sommigen, zoals gezegd, als een alternatief voor een restrictief beleid.

Het kerkasiel, waarover in de herfst van 1998 zoveel sprake is geweest, heeft niet tot structurele maatregelen kunnen leiden, maar was wel een signaal: het heeft, met succes, ingespeeld op de discussie over een structurele aanpak.

Het beleid dat door de overheid werd aangekondigd in de ‘Regeringsnota’ van 4 oktober 1998 en in de ‘Vooruitgangsnota’ van begin november 1998, formuleert niet echt een antwoord op de vraag die uitgaat van hen die vandaag opkomen voor een structurele sanering van de situatie van de aangroeiende groep zogenaamde ‘vreemdelingen zonder wettig verblijf’.

De overheid voorziet weliswaar de ambtshalve regularisatie na vijf, en soms na vier jaar; ze laat ook regularisatie toe in ‘buitengewone omstandigheden’ (art. 9, lid 3 Vreemdelingenwet; ze geeft ten slotte mogelijkheden om in bepaalde omstandigheden de verlenging van de geldigheidsduur van een verwijderingsmaatregel te verkrijgen.

Het regularisatiebeleid is in december 1998 het voorwerp geweest van een omstandige ministeriële omzendbrief (22).

In de discussie over regularisatie spelen de volgende vragen:

Houdt men aan de huidige beleidslijn? Die gaat in essentie terug op:
- de in 1951 gemaakte afspraken met andere Verdragsstaten bij het Asielverdrag (23);
- de in 1974 afgekondigde migratiestop;
- de in 1980 in de Vreemdelingenwet op restrictieve basis geformuleerde uitzonderingen op die migratiestop.
Houdt men zich niet aan die beleidslijn, dan is de vraag hoe doorzichtig men met de afwijkingsmogelijkheden omgaat. In hun jaarverslag 1998 hebben de federale ombudsmannen zich zeer kritisch uitgelaten over de huidige gang van zaken (24). Ondoorzichtig recht is immers onrecht.
De derde vraag is dan welke weg men kiest om het recht op verblijf voor vreemdelingen in België opnieuw doorzichtig te maken. Daartoe bestaan drie mogelijkheden:
- men behoudt niet alleen de drie genoemde beleidslijnen (1951, 1974 en 1980), maar men houdt er ook streng de hand aan: eerbiediging van de in de wet voorziene proceduretermijnen, een effectief verwijderingsbeleid in geval van weigering, enz.
- men voegt er een beleidslijn aan toe: regularisatie in welbepaalde omstandigheden, bij voorbaat in criteria vastgelegd. De meeste van de momenteel voorliggende werkstukken en voorstellen pleiten in die richting. De reeds genoemde Omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 15 december 1998 (25) legt een aantal van die criteria vast en vertrouwt de beoordeling van de concrete toepassing ervan toe aan een Cel Regularisaties binnen de Dienst Vreemdelingenzaken. Die Cel is in december 1998 geïnstalleerd. De eerste evaluaties van dit nieuwe beleid worden in juni 1999 verwacht.
- men verlaat de genoemde beleidslijnen en gooit het debat over de wijze waarop wij met het toenemende grensoverschrijdende personenverkeer omgaan, open. ‘Opengrenzenbeleid’ en pleidooien voor contingentering van het migratiebeleid gaan die weg op.
Tussen die drie mogelijkheden in spelen natuurlijk ook onze verplichtingen in het kader van de mensenrechtenverdragen. Die zijn, zoals gezegd, zeer reëel. In essentie gaat het over de grondrechten van ‘vreemdelingen zonder wettig verblijf’ - of het nu onderwijs, arbeid, gezondheid of huisvesting betreft. De discussie hierover neemt actueel schrikwekkende proporties aan, omdat velen vrezen voor de kostprijs en voor het aanzuigeffect. Die vrees zal blijven en zal een objectieve discussie onmogelijk maken, zolang geen keuze wordt gemaakt tussen de drie genoemde beleidslijnen.

Hoe wij in ons land die vraag zullen beantwoorden is niet te voorspellen. Het gaat om de mate van bereidheid van een samenleving om op ons grondgebied met anderen te delen wat velen in deze wereld moeten ontberen: een democratische welvaartsstaat. Velen voelen vandaag aan dat we die vraag niet meer kunnen ontwijken.

Noten:

Belgisch Staatsblad, 15 oktober 1993. Cf. infra noot 5.
Zie o.m.: JOUBERT,C en BEVERS, H., Schengen Investigated. A Comparative Interpretation of the Schengen Provisions on International Police Cooperation in the Light fo the European Convention on Human Rights, Den Haag, Kluwer Law International, 1996.
Zie o.m.: CARLIER, J.Y., ‘Les transporteurs, nouveaux contrôleurs des migrations internationales? A propos des sanctions à charge des transporteurs qui prennent à leurs bord des personnes non munies de documents requis pout leur entrée dans le pays de destination’, in DE VISSCHER, C. (ed.), Liber Amicorum Jacques Putzeys. Etudes de droit des transports, Brussel, Bruylant, 1996, 30-34.
Belgisch Staatsblad, 31 december 1980. Zie o.m.: DE KOCK, M., DE CEUSTER, J., DE JONGHE, J., De nieuwe verblijfswetgeving voor vreemdelingen, Antwerpen, Kluwer, 1982: BEAUTHIER, G.-H., Le droit des étrangers et le Code de la Nationalité, Brussel, Vie Ouvrière, 1984. Deze wet werd sindsdien herhaaldelijk gewijzigd, o.m. - om hier slechts de belangrijkste wetwijzigingen in herinnering te brengen: bij Wet van 28 juni 1984, B.S. 12 juli 1984; Wet van 14 juni 1987, B.S., 18 juli 1987, err. B.S. 14 augustus 1987; Wet van 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; Wet van 6 mei 1993, B.S., 21 mei 1993; Wet van 1 juni 1993, B.S., 17 juni 1993; Wet van 6 augustus 1993, B.S., 26 oktober 1993; Wet van 24 mei 1994, B.S., 21 juli 1994; Wet van 8 maart 1995, B.S., 25 april 1995; Wetten van 10 en 15 juli 1996, B.S., 5 oktober 1996.
Zoals de noodlottige situatie waarin steeds talrijkere groepen en individuen vandaag moeten zien te (over)leven: dictatoriale regimes, politieke, sociaal-culturele en economische onderdrukking, mensenrechtenschendingen, ravages van het leefmilieu, totaal gebrek aan toekomstperspectieven, enz.
Op 26 maart 1995 is in ons land de Aanvullende Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 in werking getreden. Die Aanvullende Overeenkomst bevat bepalingen inzake asiel, politiesamenwerking en de uitbouw van een informatiesysteem waarin gegevens over vreemdelingen, misdadigers, verdachten, getuigen en verboden of gestolen voorwerpen kunnen worden gestockeerd.
Zie o.m.: BARBIER, C., La coopération européenne dans les domaines de la Justice et des Affaires Intérieures, CRISP, Courrier Hebdomadaire, 1997, nr. 1546-1547.
De redenen waarom een individu zijn land verlaat ( bv. ziekte of de wens een familielid te laten verzorgen in een land dat over moderne en toegankelijke gezondheidszorg geschikt; de wens zijn kinderen te laten studeren, de deelname aan criminele netwerken, de wens een nieuwe relatie te beginnen, ver van de vorige partner, enz.)
kunnen redelijk zijn wat hem of haar betreft, maar brengen juridisch voor het land van bestemming geen verplichting van onthaal met zich mee.
Zo is de reglementering op het langdurig verblijf van vreemdelingen op het grondgebied van staten, tot vandaag, een exclusieve bevoegdheid van de staat (soevereiniteit).
Zie o.m.: CRUZ, A., ‘Protection of Asylum Seekers. Can Article 3 of the European Convention om Human Rights provide Greater Protection to Asylum Seekers than the 1951 Geneva Convention?’ Nederlands Juristenblad, 1997, 672-677.
Cf. supra noot 4.
De categorieën vreemdelingen waarvoor vandaag in België een expliciet regularisatiebeleid bestaat: samenwonenden; vreemdelingen die terugkeren na een afwezigheid van meer dan één jaar; personen die buiten hun wil niet kunnen terugkeren; uitgewezen vreemdelingen van de zogenaamde ‘tweede’ generatie; vreemdelingen die een gewijzigde situatie in het land van herkomst of nieuwe feiten kunnen aanbrengen, nl. via een tweede asielaanvraag.
Zie o.m.: GROUWELS, M., ‘De maatschappelijke dienstverlening na het arrest 43/98 van het Arbitragehof van 22 april 1998’ Tijdschrift voor Vreemdelingenrecht, 1998, 1-6.
GEERTS, M., VAN HAMERSVELD, F., VAN BUGGENHOUT, B., ‘Het nieuwe artikel 57, §2 OCMW-Wet. De maatschappelijke dienstverlening aan illegalen: dringende medische hulp of voortgezette werkelijke steun’, Tijdschrift voor Sociaal Recht, 1996, 489-528.
VERMEULEN, B.P., ‘Grondrechten bij de verwijdering van asielzoekers van het grondgebied: de refoulementsverboden’, in: Jaarboek Interuniversitair Centrum Mensenrechten 1996-97, Antwerpen, Kluwer, 1997, 225-239.
Dergelijk onderzoek zou, voor elk van de thans in de Belgische interne rechtsorde beschermde individuele mensenrechten, nagaan: (1) in welke mate de bescherming zonder discriminatie ook geldt voor documentloze vreemdelingen, (2) welke argumentatie is gehanteerd - hetzij door de rechterlijke macht, hetzij door de uitvoerende of wetgevende macht - om een bepaalde bescherming al dan niet te verlenen aan een vreemdeling die geen verblijfsrecht op het grondgebied van België als verdragspartij kan laten gelden, en ten slotte, zal ook telkens worden nagegaan (3) of die argumentatie in voldoende mate aansluit bij de mensrechtelijke verdragsverplichting(en) van België.
Sommige van de genoemde beschermingen zijn inmiddels bij wet geregeld, zoals de aanspraak van vreemdelingen op OCMW-steun en op dringende medische hulp. Andere beschermingsmaatregelen zijn bij ministeriële omzendbrief vastgelegd, zoals de vrijwaring van het recht op huwen.
Aan de Universiteit Antwerpen (UFSIA) werden over deze ontwikkeling in het vreemdelingenrecht tot nog toe twee studiedagen georganiseerd. Een eerste studiedag door het Centrum Grondslagenonderzoek van het Recht (i.s.m. het Interuniversitair Centrum voor de Mensenrechten, in maart 1997, gepubliceerd in: Jaarboek Interuniversitair Centrum Mensenrechten, 1996-97, in maart 1997, en een tweede studiedag op initiatief van het Antwerps Centrum voor Migrantenstudies, in april 1998.
BLACKBURN, R., Rights of Citizenship, Londen, Mansell, 1993.
Die ontwikkeling geldt niet in alle rechtstakken. Zie o.m.: SCHERMERS, H.G., ‘Overheidsverstrekkingen aan illegalen’, Nederlands Juristenblad, 1996, 247; DE VRIES, W., ASBREUK, H., (red.), Gezondheidszorg en illegalen: delen in de zorg, Amsterdam, De Witte Jas, 1995.
Een dergelijke vraag roept op haar beurt vele andere vragen op. Wat onderscheidt een dergelijk beleid nog van een ‘open-grenzen’-beleid? Is dergelijk beleid wenselijk? Wat zijn de consequenties van dergelijk beleid? Hoe vermijdt men een ‘aanzuigeffect’ (d.i. de aantrekking van nieuwe migratiestromen)? Moet voor een dergelijk effect worden gevreesd? Zo ja, in welke omstandigheden? Laten dergelijke omstandigheden zich voorspellen? Welke zijn de ervaringen van andere Europese landen die met regularisatie van documentloze vreemdelingen hebben geëxperimenteerd? Is definitieve regularisatie de enige mogelijke uitweg?
Zie o.m.: Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin, uitgebracht door Mevr. Ria Van Den Heuvel (Gedachtewisseling met een delegatie van het Steunpunt mensen zonder papieren), Vlaams Parlement, Stuk 1318 (1998-1999), Nr. 1 (17 februari 1999).
Men bepaalt vooraf, op jaarbasis, het aantal nieuwkomers dat men op zijn grondgebied toelaat. Contingentering kan ook in samenspraak tussen verschillende landen.
Omzendbrief over de toepassing van artikel 9, derde lid, van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de regularisaties van bijzondere situaties, Belgisch Staatsblad, 19 december 1998.
Die mee aan de basis ligt van het in België sinds de jaren vijftig gevoerde vluchtelingenbeleid: Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, met bijlagen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, goedgekeurd bij Wet van 26 juni 1953, Belgisch Staatsblad, 4 oktober 1953; en het Aanvullend Protocol betreffende de status van vluchtelingen, met bijlagen, opgemaakt te New York op 31 januari 1967, goedgekeurd bij Wet van 27 februari 1969, Belgisch Staatsblad, 3 mei 1969.
College van de federale ombudsmannen, Jaarverslag 1998, Brussel, 1998, 81-82 & 269.
Cf. supra noot 22.

De auteur is hoogleraar aan het departement Sociale en Culturele Antropologie van de KULeuven. Een eerdere versie van deze bijdrage is geschreven voor het Leuvense tijdschrift ‘Ethische perspectieven’.