Mooie nieuwjaarsbrief, slechte catechismus

Mooie nieuwjaarsbrief, slechte catechismus

Robrecht Renard

01 maart 2005

In deze bijdrage bekijken we de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling (MDs) eenzijdig vanuit het standpunt van de donoren, met name als een belofte voor meer hulp en als criterium om te beslissen wie hulp krijgt en hoeveel. De Millenniumverklaring van september 2000 was een grootmoedige belofte van de westerse regeringsleiders. Om die belofte in het juiste perspectief te plaatsen, is het wellicht nuttig om terug te grijpen naar die vroegere grandioze belofte om 0,7 procent van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) te besteden aan ontwikkelingshulp. Op die manier komen we vanzelf ook bij ons eigenlijke onderwerp terecht, de vergelijking met de strategie voor armoedebestrijding.

De Millenniumdoelstellingen en de 0,7 procent van het BNI

Het is bekend dat er inzake de 0,7 procent niet meteen spectaculaire resultaten behaald zijn. Enkele noordelijke landen slagen er altijd wel in om die norm te bereiken, maar het gros van de donoren laat jaar na jaar verstek gaan. Dat belet sommigen onder hen niet eens om hun belofte schaamteloos te blijven herhalen. Je moet in de Belgische geschiedenis al heel erg goed zoeken om een regering te vinden die de 0,7 procent niet plechtig in haar regeringsverklaring inschreef, maar geen enkele is het bij de uitvoering menens geweest. In zekere zin nemen de donoren met de MDs de draad van hun grote beloften weer op. De plechtige Millenniumverklaring kwam er, om het een beetje oneerbiedig te zeggen, als gevolg van de millenniumgekte. Westerse regeringsleiders verdrongen elkaar voor de televisiecamera’s om hun eeuwfeestwensen te mogen voorlezen en zichzelf in de bloemetjes te zetten.

Maar waarom zouden ze hun belofte nu wel houden? Is er een verband tussen de Millenniumdoelstellingen en de recente ogenschijnlijke toename van de ontwikkelingshulp? Is dat de reden waarom president Bush het Amerikaanse budget voor ontwikkelingshulp met vijftig procent wil verhogen? We denken het niet, maar daarover willen we het hier niet hebben. We willen ons beperken tot meer technische aspecten, met name de manier waarop de nieuwe belofte is geformuleerd en de vraag of die formulering de kwaliteit van de ontwikkelingshulp ten goede zal komen. Een eerste opmerking is alvast dat de nieuwste belofte een minder grote inspanning lijkt te vereisen. Uit berekeningen blijkt dat het mogelijk is de MDs te bereiken met minder ontwikkelingshulp dan wat overeenstemt met 0,7 procent van het BNI van de rijke landen. Een zijdelings gevolg hiervan is dat het nu onwaarschijnlijker dan ooit tevoren is dat de 0,7 procent ooit zal gehaald worden. De donorlanden beloven wel bijkomende middelen tegenover de huidige hulpvolumes. Met zijn allen geven ze dus wel een stevige duw in de richting van de 0,7 procent – zo kun je tussen de regels lezen – maar als we halverwege geraken – zo rond de 0,5 procent – is dat al mooi genoeg. Als deze bescheidener doelstelling meer donorlanden kan aanzetten om hun inspanning te verhogen, moeten we duimen voor de MDs.

Een ander verschil met de Millenniumdoelstellingen is dat de 0,7 procent gericht is op een input – een bepaald volume aan hulp – terwijl de MDs een output of resultaat beogen – het halveren van de armoede. Dat ligt helemaal in de lijn van de resultaatgerichte aanpak die opgang maakt in de ontwikkelingshulp. En die heeft natuurlijk ook zin. De 0,7 procent is nooit gebaseerd geweest op een solide analyse van wat de ontwikkelingslanden echt nodig hebben en heeft daardoor ook een moreel wankele basis. Het is beter dat donoren een belofte doen over het resultaat dat ze willen bereiken en dat zij het volume van de hulp aanpassen aan wat nodig is om die belofte waar te maken en het resultaat te halen. De overschakeling van een input- naar een resultaatgerichte doelstelling leidt nog tot een ander verschil. Het bereiken van de MDs is immers niet alleen afhankelijk van wat de donoren doen. Voor de meeste armen in de ontwikkelingslanden is het nog veel belangrijker wat de eigen overheid doet. Daarom zal er altijd sprake zijn van een gedeelde verantwoordelijkheid. Daardoor is het ook gemakkelijk om de blaam door te schuiven naar de overheid in de ontvangende landen. En – als ik een voorspelling mag doen – dat is voor een behoorlijk deel terecht.

De Millenniumdoelstellingen en de strategie voor armoedebestrijding

De landen die de grootste moeilijkheden zullen hebben om hun armoede te halveren, behoren tot de enkele tientallen probleemlanden waar de hulpspecialisten nu al jaren over piekeren. Het zijn grosso modo dezelfde arme landen met een grote schuldenlast die genieten van het HIPC-programma voor schuldverlichting en die in verhouding met hun eigen BNI de meeste hulp ontvangen. Het gaat om lage-inkomenslanden, een categorie waarin Afrika ten zuiden van de Sahara zwaar oververtegenwoordigd is. De meeste van die landen kennen ernstige interne politieke en veiligheidsproblemen en worden ronduit slecht bestuurd. Mede omwille van die diagnose hebben de donoren op het einde van de twintigste eeuw een heel nieuwe aanpak voor de hulp aan die landen ontworpen, die gewoonlijk wordt aangeduid met de benaming Poverty Reduction Strategy of PRS, strategie voor armoedebestrijding. Deze strategie wordt in het MO*noordzuidCAHIER van september 2004 in detail beschreven en becommentarieerd. In die PRS-benadering is het volume hulp dat een land ontvangt in sterkere mate dan vroeger afhankelijk van de inspanningen van de eigen overheid om haar beleid te verbeteren. Dat betekent dus een grotere selectiviteit. Maar als je landen gaat uitsluiten van massale hulp omdat ze slecht worden bestuurd, is het wel moeilijk om er op korte termijn de MDs te helpen verwezenlijken. Met andere woorden: selectiviteit gaat onvermijdelijk ten koste van andere criteria zoals de behoeften van de armen en is dus niet meteen in overeenstemming met een MD-logica.

De PRS-benadering heeft verder vooral betrekking op de manier waarop donoren hun geld besteden. Daarbij komt er meer nadruk op het versterken van de centrale overheidsfuncties en de bestuurlijke efficiëntie. Donorgeld zal daarom meer dan vroeger via de overheidsbegroting van het ontvangende land lopen, in ruil voor een significante verbetering in de werking van die overheid. Dat is misschien de beste optie op langere termijn, maar het garandeert zeker geen onmiddellijk succes. Vanuit een MD-logica daarentegen zou een donor meer geneigd kunnen zijn om het falende overheidsapparaat uit de weg te gaan en te proberen de armen rechtstreeks te bereiken.

In de rest van dit artikel zullen we ingaan op de raakpunten maar vooral de tegenstellingen tussen de MD-benadering en de PRS-benadering. Politici en leiders van multilaterale instellingen houden niet van tegenstellingen en nog minder van inruilen of trade-off. Ze hebben dan ook de neiging om de twee nieuwe benaderingen als perfect complementair voor te stellen. We zullen trachten aan te tonen dat dit niet klopt en dat de spanningen tussen de twee benaderingen leiden tot moeilijke keuzes.

Kiezen tussen landen

Als de Millenniumdoelstellingen de grote, nieuwe doelstelling van de donoren zijn, zou je verwachten dat ze zich op de MDs inspireren voor hun landenbeleid. De beslissing welke landen hulp zullen krijgen en hoeveel, zou dan vanuit een MD-logica genomen moet worden. In de praktijk zou dat tot heel eigenaardige beslissingen kunnen leiden. Dat heeft te maken met verschillende factoren. Zo hebben nogal wat MDs betrekking op het relatief verminderen (met de helft, twee derde, enzovoort – naargelang van de doelstelling) van allerlei uitingen van armoede, zoals een tekort aan inkomen, voeding, gezondheid en onderwijs. De MDs zijn daardoor toepasbaar op alle ontwikkelingslanden en zelfs op ontwikkelde landen, en dat was ook de bedoeling. De kindersterfte met twee derde verminderen heeft net zo goed zin in het relatief welvarende Chili als in het straatarme Guatemala, al vertrekken beide van een ander niveau. En het halveren van het aantal ondervoede kinderen heeft om dezelfde reden eveneens zin in beide landen.

Op zich is daar niet veel tegen in te brengen. Maar op die manier vergeet je wel te zeggen dat er in Guatemala in verhouding veel meer ondervoede en zieke kinderen zijn, dat de overheid er in verhouding veel minder middelen heeft en dat de kwaliteit van het bestuur er veel lager is, zodat dezelfde streefdoelen er moeilijker te bereiken zullen zijn. Daarbij is de tijdhorizon van 2015 vrij kort. Een donor die zijn hulp zo wil aanwenden dat de bijdrage tot de MDs zo groot mogelijk is, doet er dus goed aan om vooral landen uit te kiezen die op dit moment een efficiënte strategie van economische ontwikkeling hebben, die tegen 2015 resultaten kan opleveren. Dat wil concreet zeggen dat een donor beter geld geeft aan Chili dan aan Guatemala, of dat hij zich meer algemeen beter richt op Azië en op Oost-Europa dan op de ‘moeilijke’ landen waarover we het al hadden.

In tegenstelling daarmee richt de PRS-benadering zich uitdrukkelijk op de ontwikkelingslanden met een laag inkomen. In een eerste fase was de aanpak van armoedebestrijding zelfs exclusief bedoeld voor een veertigtal arme landen met een grote schuldenlast, die bijna stuk voor stuk tot de ‘moeilijke’ landen behoren. De PRS-benadering gaat er expliciet van uit dat dit politiek en bestuurlijk zwakke, dikwijls verscheurde landen zijn, waar geen gemakkelijk en onmiddellijk succes te verwachten is. Tegelijk gokt die benadering erop dat het mogelijk is om door middel van ontwikkelingshulp institutionele veranderingen op gang te brengen, althans op langere termijn. Elke strategienota voor armoedebestrijding (Poverty Reduction Strategy paper of PRSP) heeft een horizon van drie jaar, maar het is de bedoeling dat de donoren het land over een veel langere periode zullen ondersteunen, doorheen verschillende PRSPs.

Samengevat kunnen we stellen dat de MD-benadering voordeel oplevert voor landen die al wat verder zijn gevorderd op hun ontwikkelingspad en die het momenteel goed doen. De PRS-benadering daarentegen is speciaal ontworpen voor landen die het niet goed doen en waar de vooruitzichten voor 2015 niet rooskleurig zijn. De tegenstelling hier is tot op zekere hoogte weggenomen door het feit dat vrij snel de interpretatie is toegevoegd dat de MDs in alle landen individueel moeten worden vervuld en dat zij niet alleen gelden voor alle ontwikkelingslanden samen. Maar de vraag is wel hoe je binnen die zwakke landen, waar een efficiënte ontwikkelingshulp wordt gehinderd door de omstandigheden, te werk moet gaan. Uit de prognoses blijkt dat de MDs gewoon niet bereikbaar zijn in een groot aantal van de zwakke landen. Wat ben je dan met al die mooie donorbeloften? En wat ga je dan doen als je toch hulp geeft aan die landen en wanneer bij de eerste monitoringoefening blijkt dat de MDs niet bereikt zullen worden? Wat zeg je dan tegen je eigen publieke opinie? En wat besluit je dan over je ontwikkelingshulp?

Wiens prioriteiten, zei u?

Een van de kenmerken van de PRS-benadering is dat het begrip voorwaardelijkheid een heel nieuwe invulling krijgt. Het zijn niet meer de Wereldbank en haar zusterinstelling het IMF die eenzijdig voorwaarden opleggen. Alle donoren, dus ook de bilaterale, worden in de beleidsdialoog met het ontvangende land betrokken. Belangrijker nog is dat de voorwaarden in principe door het land zelf gekozen zijn. Dat land heeft zelf een PRSP opgemaakt en daarin aangegeven wat de prioriteiten zijn, welke streefdoelen worden gekozen voor welke tijdhorizon en hoe de realisatie ervan zal worden gemeten. De donoren schakelen zich in de logica van deze nationaal opgestelde PRSP in en kiezen er ook de streefdoelen uit voor hun eigen hulpprogramma’s. Dat maakt een groot verschil. Het gaat hier niet zozeer om een eenzijdig dictaat maar om een contract tussen het ontvangende land en de donor, waarbij deze laatste de eigen ambities van het land steunt en de door het land gekozen criteria en streefdoelen gebruikt om het succes van de hulp te meten. Dat is althans de bedoeling…

In de praktijk wordt deze PRS-logica niet zo zuiver toegepast, al worden er wel bescheiden stappen in die richting gezet. Een aantal donoren gaat zelfs heel ver. De tabel illustreert hoe de PRSPs wel eens in conflict kunnen komen met een MD-logica. Ze is overgenomen uit een niet gepubliceerd Wereldbankdocument en is gebaseerd op de PRSPs van 27 landen die in april 2003 officieel beschikbaar waren. De tabel geeft aan in welke mate de PRSPs streefdoelen en indicatoren bevatten die overeenstemmen met die uit de MD-lijst. Als ten minste één van de indicatoren uit de MD-lijst is gebruikt, of een die er nauw mee verwant is, wordt het land meegeteld voor de betreffende categorie.

Gebruik van MD-indicatoren in de PRSPs

MD-categorie gemiddelde MD-categorie Gemiddelde
armoede aantal armen 93% gezondheid kindersterfte 96%
armoedekloof 22% vaccinaties 74%
inkomensverdeling 15% gezondheid moeders 100%
ondervoeding kinderen 67% hiv/aids, soa’s 59%
algemene ondervoeding 22% andere besmettelijke ziektes 48%
onderwijs inschrijving/deelname 100% milieu energie/elektriciteit 37%
vooruitgang/beëindiging 48% bossen 0%
alfabetisering 59% biologische diversiteit 7%
gender onderwijs 70% behuizing 15%
tewerkstelling 30% water 89%
vrouwen in parlement 7% sanitair 67%
atmosfeer/luchtkwaliteit 22%
Bron: Wereldbank – Targets and Indicators for MDGs and PRSPs

Uit de tabel blijkt dat de PRSPs gebruik maken van streefdoelen en indicatoren die in grote mate, maar verre van volledig, overeenstemmen met die van de MDs. De vergelijking is niet helemaal eerlijk, omdat een aantal landen een eerste PRSP heeft geproduceerd voor de Millenniumverklaring van september 2001. Natuurlijk waren de MD-indicatoren wel al jaren in gebruik en de MD-benadering kent ook een hele voorgeschiedenis. Overigens is de overeenstemming ook voor de meer recente PRSPs verre van perfect. De kritiek dat de PRSPs een veel kortere tijdhorizon hebben (drie jaar) is niet echt van toepassing, omdat je moeilijk in 2015 bepaalde streefdoelen kunt bereiken als je er niet nu aan begint te werken. Hoe dan ook, de cijfers wijzen op een zekere discrepantie tussen het discours op internationale conferenties, waar donoren het grote woord voeren, en de nationale strategiedocumenten, waarvan kan worden verwacht dat ze in veel grotere mate de voorkeuren van de betroffen overheid weergeven.

Daardoor ontstaat een zekere spanning, die we als volgt kunnen omschrijven. Enerzijds zeggen de donoren tegen de regeringen in de ontvangende landen dat ze de MDs, die ze mee hebben ondertekend, moeten respecteren. Anderzijds zeggen dezelfde donoren dat de landen nu maar eens zelf hun prioriteiten in de PRSPs moeten vastleggen, dat ze zelf hun eigen lot in handen moeten nemen (het zogenaamde ownership), dat ze moeten uitgaan van een participatieve diagnose van wat armoede is en dat ze op die manier naar een zo groot mogelijke consensus binnen het land moeten streven. Maar wat als die laatste benadering geen trouwe kopie oplevert van de MDs? Anders gezegd: wijzen de discrepanties in de bovenstaande tabel op het feit dat de regeringen in het Zuiden niet de juiste prioriteiten leggen, misschien omdat ze niet voldoende bekommerd zijn om de grote problemen van armoede en ontwikkeling? Of zou het kunnen dat de MDs gewoon niet aangepast zijn aan de concrete realiteit van de betrokken landen en dat de nationale PRSPs terecht een afwijkende invulling geven? Wij denken dat er heel goede redenen zijn waarom de laatste verklaring een deel van het antwoord levert.

De meeste MDs hebben betrekking op een wereldwijde lineaire projectie van armoedetrends uit het verleden, op basis van een typisch profiel van ziekten zoals aids, malaria en tbc en voorzieningen als stedelijke behuizing en toegang tot drinkwater. Dat levert een bevredigende beschrijving op van de ‘gemiddelde’ arme in de ontwikkelingslanden en dus ook een aanvaardbare basis om op wereldvlak streefdoelen vast te leggen, maar de realiteit verschilt natuurlijk grondig van land tot land. In sommige landen heb je heel specifieke ziektebeelden, verbonden aan bepaalde onevenwichten in de voeding die elders nauwelijks voorkomen. In andere is de toegang tot brandstof voor het koken een cruciaal probleem voor de armen, of levert de huisvesting op het platteland specifieke moeilijkheden op of worden de arme boeren dan weer vooral bedreigd door verwoestijning – allemaal problemen die niet vermeld staan in de MD-lijst, maar die in sommige landen misschien belangrijker zijn dan problemen die wel expliciet in die lijst worden aangepakt.

Bovendien moet je prioriteiten durven stellen. Je kunt als land niet hopen dat je op alle punten even snel vooruit zult gaan. Het is perfect legitiem en een bewijs van zowel goede planning als nationaal ownership dat landen eigen accenten leggen en dus ook bepaalde MDs gewoon niet opnemen. Uit wat voorafgaat, volgt volgens ons dat het beter is dat donoren zich per land een oordeel vormen over de remmen op de ontwikkeling en de meest dringende noden van de armen en dat zij in hun beleidsdialoog met de overheid erop aandringen dat deze de juiste aandacht krijgen in het nationale beleid, veeleer dan de regeringen met een catechismus van wereldwijde geboden om de oren te slaan.

De ontbrekende schakels in de ketting

De MDs hebben begrijpelijkerwijze vooral betrekking op rechtstreekse uitingen van armoede, zoals ondervoeding, kindersterfte, ongeletterdheid. Die problemen worden dan vertaald in streefdoelen. In de PRSPs staan een heleboel andere doelstellingen en streefdoelen ingeschreven, zoals economische groei, landbouwontwikkeling en wegeninfrastructuur.

Je zou kunnen argumenteren dat economische groei geen doel op zich kan zijn, en dus niet hoeft voor te komen op een lijstje met de ultieme doelstellingen van ontwikkeling als de MDs. Op zich heb ik er geen probleem mee om economische groei te beschouwen als een intermediaire doelstelling en die dus uit de MD-lijst te weren. Maar zonder forse economische groei zul je natuurlijk in geen enkel van de armste ontwikkelingslanden de MDs kunnen realiseren. Om het met een boutade te zeggen: als het gemiddelde inkomen per hoofd op dit ogenblik minder dan 365 dollar per jaar bedraagt, kun je er door een massale herverdeling voor zorgen dat iedereen onder de armoedegrens van 1 dollar per dag raakt, maar veel meer kun je niet bereiken. Economische groei hoeft dus niet voor te komen op de lijst met MDs, maar moet wel heel erg bovenaan staan in de doelstellingen van het land zelf. Hetzelfde geldt voor landbouwontwikkeling of infrastructuurwerken. En daarvoor zijn dan weer fundamentele keuzen nodig.

Landbouwontwikkeling vereist overheidsinvesteringen en dat geld kun je niet tegelijk besteden aan de onmiddellijke bestrijding van armoede. De kunst bestaat erin een evenwicht te vinden tussen een economische groei die de armen ten goede komt en onmiddellijke maatregelen ter bestrijding van de meest schrijnende armoede. Het lijstje met MDs helpt ons niks vooruit bij het maken van die keuzen. Integendeel, als je er te veel mee zwaait, dreigt de kans dat je de aandacht richt op de onmiddellijke vermindering van de armoede, ten koste van structurele oplossingen op langere termijn. Dit is inderdaad een reëel probleem, zoals blijkt uit de evaluatie van vijf jaar PRSPs. Onder druk van de donoren en in strijd met het mooie principe van ownership worden landen verplicht hoge sommen te spenderen aan onderwijs en gezondheidszorg, terwijl er een heleboel andere hoogst dringende noden zijn. Dat zal wel veel te maken hebben met het grote enthousiasme voor de MDs langs donorkant.

Meer technisch bekeken bestaat het probleem erin dat de planner in het ontwikkelingsland of de manager van de donorhulp misschien wel heel sterke redenen heeft om bijvoorbeeld investeringen in landbouwonderzoek te willen inschrijven in het budget en te financieren met ontwikkelingshulp, maar dat hij of zij onvoldoende kan ‘bewijzen’ dat deze investeringen een grotere totale impact hebben op de armoede dan bestedingen voor eenzelfde bedrag in de gezondheidssector. Ook als zou blijken uit evaluaties achteraf dat dit in analoge gevallen zeker het geval is, dan nog blijft het moeilijk om te weerstaan aan de druk van degenen die steeds meer bestedingen willen doen die wijzen op pogingen om de MDs te realiseren.

Het probleem wordt nog vergroot door de nieuwe stijl van resultaatgericht management waar donoren zo sterk in geloven. In combinatie met het grote enthousiasme voor de MDs voert dit ertoe dat elke manager of planner moet kunnen aantonen hoe zijn voorstellen zullen bijdragen tot de realisatie van de MDs. Bij uitgaven voor basisgezondheidszorg en lager onderwijs is dat natuurlijk niet moeilijk, maar voor een investering in de bestrijding van slaapziekte bij runderen, een plaag die de landbouwontwikkeling in vele gebieden van Afrika zwaar belemmert, is dat bijna niet te doen. Stel je maar de problemen voor van een ambtenaar van de Europese Unie die een landenstrategienota voorbereidt en die wordt geconfronteerd met een horde parlementairen en NGO-lobbyisten die erop aandringen toch vooral de MDs als referentie te gebruiken! Dit is geen pleidooi voor een onzorgvuldige planning of voor het veronachtzamen van de armoede. Het betekent gewoon dat het opmaken van strategische documenten en het vastleggen van prioriteiten voor de besteding van overheidsgeld of donorgeld genuanceerde analyses vereist. Slogans zijn daarbij uit den boze en vanuit dat standpunt bekeken zijn de MDs niet meer dan slogans.

De politieke en institutionele dimensie

Er is nog een terrein waar de MD-logica het moet afleggen tegen die van de armoedebestrijding. Achter de PRS steekt een politieke en institutionele analyse van de redenen waarom het bestuur in de betrokken landen zo zwak en zo weinig ontwikkelingsgericht is. Het is niet omdat de overheid eventjes vergeten is om geld te besteden aan onderwijs of gezondheidszorg dat het in de armste landen zo slecht gaat en dat de armoede er dus zo schrijnend is in al haar uitingen. De ware reden is dat de overheid onvoldoende middelen heeft omwille van de belabberde economische situatie, waarvoor ze zelf deels verantwoordelijk is en dat ze de weinige middelen die ze heeft inefficiënt en weinig armoedegericht besteedt. De oorzaak van dat aanzienlijke overheidsfalen ligt heel diep, in de geschiedenis, de cultuur en de politieke instellingen. Massale ontwikkelingshulp heeft hiervoor geen oplossing gebracht en het is onwaarschijnlijk dat meer van hetzelfde ooit soelaas zal bieden. De oplossing bestaat erin de overheid te dwingen haar bestuur te verbeteren en haar daarbij ook te helpen. Politieke en institutionele hervormingen zijn noodzakelijk, waarbij meer transparantie en binnenlandse controle op de overheid nodig is. De lokale civiele samenleving wordt in de PRS-logica dan ook bewust versterkt door de donoren. Vanuit deze logica kun je niet tegelijk in dezelfde mate bezig zijn met onmiddellijke armoedebestrijding.

Dit zijn moeilijke afwegingen, maar er moeten hoe dan ook prioriteiten worden vastgelegd. De donoren moeten de armoede voor ogen houden, maar ze moeten ook zien hoe ze de politiek-institutionele zwakheden aanpakken. Het is opmerkelijk dat die politieke en institutionele analyse in de MD-logica op een dubbele manier ontbreekt. Ten eerste zijn er bij de MDs geen doelstellingen die verwijzen naar de burgerlijke en politieke rechten van de burgers. Dat is een merkwaardige lacune, want armoede heeft heel veel te maken met machteloosheid. Ten tweede heeft de MD-logica geen oog voor de manier waarop de politieke en institutionele aspecten tot de kern van het probleem van de onderontwikkeling behoren.

Besluit

In de ontwikkelingslanden die een PRS-behandeling krijgen, brengen de MDs niks bij. De PRS is armoedegericht en doet dat op een betere manier dan de MD-benadering: landspecifiek, met ruimte voor een nationale invulling, met aandacht voor economische groei en andere indirecte kanalen om op termijn de armoede terug te dringen en met aandacht voor de onderliggende politieke en institutionele problemen van de landen in kwestie. De MDs hebben alleen nut omdat de westerse leiders in de millenniumgekte bereid waren de wereldopinie een nieuwjaarsbrief voor te lezen, waardoor het nu mogelijk is om hen aan die beloften te herinneren. De Millenniumdoelstellingen zijn realistischer dan de doelstelling om 0,7 procent van het BNI te besteden aan ontwikkelingshulp, want ze zijn minder verregaand en toch meer resultaatgericht. Zolang de MDs niet worden gebruikt om de hulpvolumes per land te bepalen of – erger nog – om het hulpbeleid in de landen te gaan sturen, zijn ze dus best nuttig.

Literatuur

BLACK, R., WHITE, H., Targeting Development: Critical Perspectives on the Millennium Development Goals, London: Routledge, 2004

IMF, Report on the Evaluation of Poverty Reduction Strategy Papers (PRSPs) and the Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF), Washington D.C.: IMF Independent Evaluation Office, 2004

JOLLY, R., Global Goals – The UN experience, background paper to the Human Development Report 2003, New York: UNDP, 2002

MAXWELL, S., Heaven or Hubris: Reflections on the New Poverty Agenda, Development Policy Review 21(1): 5-25, 2003

WORLD BANK, Targets and Indicators for MDGs and PRSPs: What Countries Have Chosen to Monitor, Washington D.C. (The Development Data Group, revised September 2004)

Robrecht Renard is econoom, verbonden aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB) van de Universiteit Antwerpen. Zijn onderzoeksinteresse gaat uit naar de modaliteiten en instrumenten van de ontwikkelingshulp. robrecht.renard@ua.ac.be