Ryszard Kapuscinski: 'Ebbenhout'
Marc Van Laere
01 juli 2000
Polen had nooit een kolonie en dat historisch ‘blanco register’ bleek een troef te zijn voor de perscorrespondent die in 1957 door het Poolse persbureau PAP werd uitgezonden naar Afrika. De vandaag vermaarde journalist Ryszard Kapuscinski wilde bovendien zelf echt naar het ‘donkere continent’.
Van zijn chef mocht dat als het niet te veel geld zou kosten. Kapuscinski leefde dus min of meer noodgedwongen als Afrikaan. Hij meed de officiële routes, de paleizen, de prominenten en de grote politiek. Hij reisde mee met vrachtwagenchauffeurs, zwierf met nomaden door de woestijn en logeerde in savannedorpen. Een halve eeuw later geeft deze bevoorrechte en met schrijftalent begenadigde getuige ons de kans om Afrika van binnenuit te zien. Kapuscinski’s Afrikaanse ontmoetingen maken grote indruk. Wie het geluk had om van Afrika meer te zien dan de stranden in Marokko, de zebra’s in Kenya of de zoutwinnertjes in Senegal herkent in dit boek de ziel van wat Afrika mooi en tegelijk angstaanjagend maakt.
Ebbenhout is niet -zoals de uitgever op de wikkel belooft- het boek dat alle andere boeken over donker Afrika overbodig maakt. Kapuscinski bereisde nauwelijks Frans- of Portugees sprekend Afrika, schrijft niets over zuidelijk Afrika en alleen de titel excuseert de totale afwezigheid van Noord-Afrika. Ebbenhout gaat voornamelijk over het Engelstalige Afrika van 1958 tot eind de jaren tachtig. Over de jaren van de presidenten N’Krumah, Kenyatta en Idi Amin, niet die van Mobutu, Mandela en Museveni. Over de jaren negentig lezen we enkel een fictieve en weinig overtuigende voordracht over de Rwandese genocide van 1994. Maar over ‘massaal doodgaan’ staat elders in het boek dan weer treffend: ‘Een mens sterft altijd alleen, het moment van de dood is het eenzaamste moment van zijn leven. Massaal doodgaan betekent dat iemand alleen doodgaat. Maar dat tegelijkertijd ook iemand anders alleen doodgaat. En even alleen nog een ander. En het komt alleen door de omstandigheden dat elk van hen zich in de nabijheid van vele anderen bevindt die op hetzelfde ogenblik doodgaan.’ Zulke passages maken een groot boek, net als de frisse en verrassende opmerkingen, de humor, de menselijkheid, de spanning en de lust aan beelden, niet zelden als tegengewicht voor soms gruwelijke bladzijden. Die laatste betreffen vooral Uganda onder Idi Amin, Liberia bij de val van dictator Doe en Ethiopië onder het regime van Mengistu. ‘De geschiedenis is vaak het product van stompzinnigheid’, staat er vlijmscherp. Meedogenloos en dan weer mooi. Wanneer Kapuscinski in Ethiopië een man ontmoet ‘die van noord naar zuid liep, omdat hij zijn broer Solomon zocht’ volgen schitterende bladzijden over die andere geschiedenis van Afrika: mensen die glimlachen omdat ze veel weten, ‘die in elk geval weten: in Afrika zijn er geen grenzen, geen staten, er is alleen de gloeiende aarde waar een broer zijn broer zoekt.’
Ebbenhout van Ryszard Kapuscinski verscheen bij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen.