Straatbendes in El Salvador: ik schiet, dus ik ben

Straatbendes in El Salvador: ik schiet, dus ik ben

Karin Lievens

01 september 1999

De huidige vrede is in El Salvador gewelddadiger dan de burgeroorlog van de jaren tachtig. Jongeren die opgroeiden in de ontreddering van de ballingschap, ondermijnen nu het moeizame bouwen aan een nieuwe toekomst.

Ulises Gomez is zeventien en ligt in het ziekenhuis. Een kogel raakte zijn hals, maar hij zal het overleven. Voor de poort van het Nationaal Instituut van San Martín, waar Ulises school loopt, sprongen twee jongens van een busje, vuurden op hem en verdwenen als de bliksem in een andere bus. ‘Het waren jongens van mijn school, die tot de Barrio18-bende behoren’, zegt Ulises, die zelf sinds zijn veertiende lid is van de Mara Salvatrucha, een andere beruchte straatbende. ‘Als je niet tot één of andere bende behoort, maak je geen vrienden en beschouwen ze je als een zwakkeling’, zegt hij. ‘Bovendien beteken je zo iets. Je behoort tot een groep, je vormt een soort familie.’ Ulises’ moeder vertrekt voor dag en dauw om prullaria te verkopen op straat. Zijn vader kwam bijna tien jaar geleden om op de Guazapavulkaan, waar hij meevocht aan de kant van de gewapende opstand. Hij heeft nog twee kleine broertjes, waarvoor hij na de schooluren zou moeten zorgen, maar hij hangt liever met zijn maats rond op straat. Ulises is geen uitzondering in de overbevolkte randgemeenten van San Salvador. Alleen al in San Martín raken twee jongeren per dag gewond in straatgevechten. Soms vallen er ook doden.

Bij gebrek aan familie

Het aantal jongeren dat bij al-dan-niet-gevaarlijke straatbendes is betrokken wordt op 30.000 geschat. Het zijn in hoofdzaak jongens, tussen de 14 en 26 jaar, uit lagere sociale klassen.

Mara Salvatrucha en de Barrio 18 zijn trouwe afspiegelingen zijn van de gelijknamige bendes in Los Angeles. De Mara Salvatrucha telt in Los Angeles zo’n 8000 leden, onder hen heel wat Salvadoranen en Guatemalanen. De 18th Street Gang, de grootste van de straatbendes met 10.000 leden, groepeert jongeren van allerlei nationaliteiten. Salvadoranen die in hun territorium woonden sloten erbij aan om bescherming te genieten. Een aantal van die jongeren kwam er in de problemen en werden door de Amerikaanse migratiediensten naar hun land van herkomst teruggestuurd. Héctor Dada: ‘Sinds 1993 hebben de autoriteiten van Los Angeles zowat 4000 Salvadoraanse jongeren gedeporteerd. Die jongeren kennen hun land, hun cultuur en de geschiedenis van hun voorouders niet. Ze zijn totaal ontheemd. Ze komen alleen en moeten een eigen familie uitbouwen. Ze infiltreren in bestaande bendes of richten een eigen bende op. Vandaar dat alle bendes spanglish -een bargoens dat gevormd wordt uit een mengeling van Engels en Spaans- als voertaal hanteren. Maar het ergste is wel dat die jongeren het gebruik van echte vuurwapens hebben geïntroduceerd. Voordien gebruikten de Mara enkel zelfgemaakte wapens of stokken en vochten met de blote handen. Nu krijg je echte maffiatoestanden met scherpschutters en granaten.’ Met een saldo van 21 doden per dag is El Salvador gevaarlijker dan Brazilië of Colombia. Er vallen nu meer slachtoffers dan tijdens de oorlog. Maar daar zijn niet alleen de straatbendes verantwoordelijk voor. Het geweld is op alle vlakken en in alle categorieën van de samenleving doorgedrongen.

De vredesakkoorden van 1992 hebben geen fundamentele veranderingen gebracht voor de jongeren. Nochtans tonen de macro-economische cijfers dat het goed gaat met El Salvador. Er zijn winkels waar je zowat alle luxeartikelen en de laatste mode uit de VS en Europa kan vinden, maar voor kansarme jongeren is er een enkel een groot zwart gat. ‘De rijkeluiszoontjes die uit de VS terugkomen, kunnen zich van alles aanschaffen om zich terug ‘thuis’ te voelen’, zegt Ulises niet zonder enige afgunst. ‘Ze kunnen in auto’s rondrijden en de muziek van Nirvana of Pearl Jam keihard opzetten. Wij noemen hen fresas (aardbeien) omdat ze het zich kunnen veroorloven lekker te ruiken’.

De schreeuw wordt niet gehoord

De afgelopen vijf jaar zijn tienduizenden families van het platteland naar de rand van San Salvador afgezakt, op zoek naar werk. Daar zitten ze als sardienen ingeblikt in veel te kleine woningen. Ruimte voor de jongeren om zich uit te leven en zich te integreren is er niet. Geen parken of pleintjes, alles is volgebouwd. Meer dan helft van die families verdient minder dan het minimumloon van 144 dollar per maand. Volgens officiële cijfers leeft 62 procent van de Salvadoraanse jeugd in armoede en nog eens 29 procent daarvan in extreme armoede.

Heel wat waarnemers zien de bendes dan ook niet enkel als criminele organisaties, maar ook als een uiting van tegencultuur. ‘Tot de Mara behoren, geeft zin aan je leven’, zegt Ulises. ‘Ik weet niet hoe ik het anders zou uithouden.’ Principes als vriendschap, kameraadschap, solidariteit en loyaliteit zijn doorslaggevend in hun omgang. Je moet door vuur willen gaan voor een vriend of voor je wijk. Ulises: ‘Zolang je bij een Mara bent, zal je nooit omkomen van de honger. We zorgen voor elkaar.’ Ulises denkt er niet aan bij de Mara weg te gaan nu hij gekwetst is. Hij hoopt enkel dat zijn vrienden geen wraak zullen nemen op zijn belagers, zo ver wil hij het niet drijven. Hij is blij dat hij nog leeft.

‘Het spreekt vanzelf dat je die jongeren de gelegenheid moet geven om zich op een andere manier uit te drukken dan via geweld’, stelt Rosario Chavez, lid van de Raad van Bewoners van Zacamil, een andere dichtbevolkte gemeente van San Salvador. Rosario is zelf moeder van drie adolescenten en ziet met lede ogen hoe heel wat jongeren hun toekomst vergooien. In Zacamil heeft de Raad van Bewoners met de steun van een niet-gouvernementele organisatie een verloederd cultureel centrum terug opgeknapt. ‘Het is de bedoeling dat de jongeren hier terecht kunnen, dat ze zich vrij kunnen uitdrukken, ervaringen uitwisselen, iets kunnen leren. Ze moeten het gevoel krijgen dat ze ergens bij horen’, stelt Rosario. ‘Het enige wat ons ontbreekt, is geld’, verzucht de burgemeester van Mejicanos, María Flores del Cid. Met de rode vlag van het FMLN en een foto van Che Guevara aan de muur van haar kabinet, maar met een zo goed als lege kas, kan ook zij het probleem van de Mara’s niet oplossen. ‘Wij kunnen als gemeentebesturen projecten opzetten met de steun van internationale organisaties, maar er moet vooral iets veranderen op het vlak van het beleid. Tien jaar ultraneoliberaal beleid van Arena en structurele aanpassingsmaatregelen laten geen marge voor sociale programma’s. De regering moet eindelijk eens inzien dat de leden van de straatbendes vooral jongeren zijn die naar de vier windhoeken uitschreeuwen dat ze ongelukkig zijn.’