“‘Ten oorlog! Een ‘beperkte’ militaire interventie in Syrië? ’
De oorlogstrom luidt opnieuw in het Midden-Oosten. Na de aanval met chemische wapens in een buitenwijk van Damascus afgelopen woensdag maakt de wereld zich op voor een ‘beperkte’ militaire interventie in Syrië. De vraag is echter in hoeverre dergelijke beperkte interventie wishfull thinking is, en welke achterliggende belangen er schuil gaan achter de steeds luidere roep voor een ‘humanitaire interventie’ in Syrië.
Allereerst: het regime-Assad is een meedogenloos regime dat tienduizenden doden op zijn geweten heeft. De inzet van chemische wapens, door eender welke partij, is bovendien een misdaad tegen de menselijkheid. Laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Het regime heeft zich de afgelopen 2,5 jaar aan talloze oorlogsmisdaden te buiten gegaan, van het bombarderen van wachtende rijen burgers bij bakkerijen tot het inzetten van ‘Shabiha’-milities tegen een onschuldige burgerbevolking.
Dat Assad echter net nu chemische wapens zou inzetten, is eerder vreemd en zelfs totaal onlogisch te noemen. Zijn troepen boekten de afgelopen maanden stevige terreinwinst, en lijken steeds meer opnieuw de militaire bovenhand te halen. De inzet van chemische wapens, twee dagen na de aankomst van een inspectieteam van de Verenigde Naties, levert hem geen beslissend voordeel op het slagveld op. Assad weet beter dan wie ook dat de inzet van chemische wapens een ‘rode lijn’ betekent voor het Westen, terwijl de golfmonarchieën en Turkije nauwelijks nog hun gretigheid om militair tussenbeide te komen in Syrië verbergen. De oppositie, die na een opmars eind 2012 de laatste maanden opnieuw terrein moest prijsgeven, roept al enige tijd luidop om wapenleveringen en een militaire interventie (al dan niet beperkt tot het afdwingen van een ‘no-fly zone’). Zij hebben dus duidelijk het meest te winnen bij een overschrijding van de befaamde rode lijn van Obama. Een ‘False Flag’-operatie, waarbij chemische wapens ingezet werden door de rebellen (en/of hun voornaamste bondgenoten in de Golf en Turkije) om een westerse militaire interventie uit te lokken, kan voorlopig niet uitgesloten worden. In dat opzicht is het interessant even stil te staan bij de woorden van Carla Del Ponte, lid van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, die het in mei 2012 had over ‘sterke en concrete’ aanwijzigingen van het gebruik van saringas door de rebellen.
Eveneens opvallend en getuigend van een wel erg gelukkige timing is het bericht afgelopen weekend, luttele dagen na de chemische aanval, van de levering van 400 ton wapens via Turkije aan de Syrische rebellen. Helemaal ironisch wordt het wanneer er nauwelijks enkele dagen na de chemische aanval in Damascus sprake is van de verkoop van 1300 clusterbommen (die evengoed een schending van het internationale humanitaire recht zijn) door de Verenigde Staten aan Saoedi-Arabië, de belangrijkste wapenleverancier van de Syrische rebellen. Benieuwd waar deze ingezet zullen worden.
Hoewel het zeker niet uitgesloten kan worden dat het Assad-regime effectief chemische wapens tegen haar eigen bevolking heeft ingezet, is de bewijsvoering hiervoor op dit moment niet overtuigend. Dit weerhoudt de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk niet van een opbod aan sterke verklaringen. Alle drie schijnen ze reeds over ‘onweerlegbaar’ bewijs te beschikken, dat voorlopig nog niet is vrijgegeven. Het werk van het VN-inspectieteam op de plaats delict wordt gereduceerd tot een fait divers. Jay Carney, woordvoerder van het Witte Huis, acht het werk van de VN-inspecteurs ‘overbodig’, aangezien het reeds ‘bewezen’ is dat chemische wapens op grote schaal werden ingezet door het Syrische regime. Ten oorlog, en liefst zo snel mogelijk.
De neiging van westerse leiders om zichzelf te tonen als ‘sterke’ en ‘daadkrachtige’ commanders-in-chief, brengt echter ernstige gevaren met zich mee. Als de oorlog in Irak in 2003 ons één ding heeft geleerd, is het wel hoe gevaarlijk de roes van het moment en de neiging om een conflict in duidelijke goed vs kwaad termen te zien wel niet is. Het is bovendien altijd opletten geblazen voor zwakke leiders die hun binnenlandse politieke blazoen willen oppoetsen door een buitenlands militair avontuur. Het overkwam Thatcher begin jaren 1980, Sarkozy in 2011, en lijkt nu ook Cameron en Hollande te besmetten. De verleidelijkheid van een eigen ‘Falklandsmoment’ is niet altijd makkelijk te weerstaan.
Humanitaire interventie vs koude geopolitiek?
Hoe gruwelijk en moreel verwerpelijk de inzet van chemische wapens ook is, het is ook nuttig even stil te staan bij hoe harde geopolitieke belangen telkens opnieuw verpakt worden in een humanitair jasje. Internationale politiek is niet weggelegd voor dromerige idealisten: alles is geopolitiek. Zelfs indien ‘onweerlegbaar’ blijkt dat de chemische aanval op het conto van het regime geschreven kan worden, is het belangrijk dit in het achterhoofd te houden. De Syrische burgeroorlog is in de eerste plaats een regionale en internationale _proxy oo_rlog, waarbij tal van landen in ouderwetse Koude Oorlogsstijl elkaar onrechtstreeks bekampen op Syrisch grondgebied. De Westerse landen en Soennitische staten in de regio (Turkije, Saoedi-Arabië, Qatar, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en tot voor kort Egypte staan met getrokken messen tegenover een Sjietische as die zich uitstrekt van Zuid-Libanon (Hezbollah), Syrië en Irak tot Iran. De strijd om de regionale hegemonie tussen het Soennitische Saoedi-Arabië en het Sjietische Iran staat centraal, terwijl het aanbreken van een nieuwe ijstijd in de Amerikaans-Russische relaties de verhoudingen tussen de VS en Rusland op scherp zet. Rusland, en in mindere mate China, hebben enorme economische, strategische en militaire belangen in Syrië, en houden het Assad-regime de hand boven het hoofd in de VN-Veiligheidsraad. Ze hebben bovendien de wel erg ruime westerse interpretatie van veiligheidsraadresolutie 1973 over Libië in maart 2011 nog steeds niet verteerd. Zowel Rusland als Turkije en de golfstaten maken geen geheim van hun financiële en militaire steun aan respectievelijk het regime en de rebellen, terwijl de CIA achter de schermen de wapenleveringen aan de rebellen vanuit Turks en Jordaans grondgebied coördineert.
De rol van Qatar verdient in deze speciale aandacht. Het kleine Emiraat ontpopte zich de laatste jaren tot een regionale speler van formaat en fervent tegenstander van Assad. De aanleg van een toekomstige gaspijpleiding voor het vervoer van vloeibaar aardgas (LNG) uit het ‘Noordveld’ in de Perzische golf via Qatar, Saoedi Arabië, Jordanië en Syrië naar de Europese markt speelt hierin een belangrijke rol. Dergelijke pijpleiding zou de Europese energie-afhankelijkheid van Rusland sterk verminderen. Het Syrische regime, een trouwe bondgenoot van de Russen, blokkeert deze plannen vooralsnog en brengt de geplande route zo ernstig in gevaar. Daarnaast heeft de Qatari Investment Authority (QAI) zich de laatste jaren steeds meer ingekocht in tal van Europese bedrijfstakken, waardoor Europese lidstaten als Frankrijk steeds afhankelijker worden van de wensen en grillen van het kleine Emiraat. De Franse rol in de Libische interventie in 2011 was hier een duidelijk voorbeeld van. De Qatari’s ondersteunen vandaag actief de oppositionele Syrische Moslimbroederschap, wat deels de sterke oppositie van de EU tegenover het Syrische regime verklaart.
Het Westen, in scherp contrast met de Russen, Golfstaten en Turken, nam de afgelopen 2,5 jaar een eerder afwachtende rol aan. Hoewel het te ver gaat hier een duidelijke en geplande strategie achter te zien, komt blijvende chaos en instabiliteit in het hart van de Sjietische as hen echter niet slecht uit. Dit garandeert een verzwakking van de ‘As van het Verzet’ (Hezbollah-Syrië-Iran) tegen Israël, die op die manier een mindere bedreiging voor deze laatste vormt. In die context kan het belang van de openlijke intrede van Hezbollah, afgelopen lente, in het Syrische conflict nauwelijks overschat worden. Hezbollah vecht voor haar eigen overleven (via de financiële en militaire steun die het via Syrië vanuit Iran ontvangt) en het voortbestaan van de verzetsas tegen Israël. De val van Assad zou deze as onthoofden, waardoor het een centraal beleidsobjectief is van Israël en haar Westerse bondgenoten. Syrië kan gezien worden als eerste domino in het breken van de Sjietische as. De val van Assad, als die er al komt, zal dan ook vermoedelijk snel gevolgd worden door een Israëlische aanval op Zuid-Libanon om voor eens en voor altijd komaf te maken met Hezbollah. De beslissing van de Europese Unie om eind juli de militaire tak van Hezbollah op de lijst van terreurorganisaties te plaatsen (die er kwam na zware druk vanuit de VS) moet in dit opzicht begrepen worden. Indien deze twee objectieven bereikt zijn, zal overgegaan worden op de laatste fase: een finale oorlog tegen Iran, die de afgelopen jaren reeds grondig voorbereid wordt en feitelijk al onder de oppervlakte woedt (via onder meer cyberterrorisme, sabotage en een politiek van doelbewuste liquidaties van Iraanse topgeleerden door de Mossad). Daarnaast zou het wegvallen van het Syrische regime de Russische invloed in de regio fel verminderen, wat Europa en de VS uiteraard goed uitkomt.
Dergelijke geopolitiek wordt sinds de jaren 1990 verpakt onder het mom van de idee van een ‘humanitaire interventie’. In het bijzonder sinds in 2005 binnen de VN het concept van de ‘Responsibility to Protect’ (R2P) werd ontwikkeld, wordt het humanitaire argument naar believen ingeroepen wanneer het past, maar stilletjes onder de mat geveegd wanneer andere belangen zwaarder doorwegen. Of hoe kan je anders verklaren dat John Kerry, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, het in het geval van Syrië (en een vermoedelijk dodental van 355 slachtoffers door de chemische aanval) heeft over een ‘morele obsceniteit’ en de noodzaak van de Internationale Gemeenschap om niet langer aan de zijlijn toe te kijken, maar het niet nodig vindt om de jaarlijkse blanco cheque van 1,3 miljard dollar van de VS aan de Egyptische militaire coupleiders in te houden wanneer deze een bloedbad aanrichten onder meer dan 1000 moslimbroeders?
Na de ‘Global War on Terror’, ‘humanitaire interventie’ als het nieuwe paradigma?
Sinds de aanslagen van 9/11 werd de wereldwijde oorlog tegen de terreur de nieuwe allesoverheersende rechtvaardiging voor het inperken van de burgerlijke vrijheden, het folteren van vermeende terreurverdachten zonder proces, het ontketenen van twee oorlogen in Irak en Afghanistan, en de steeds grotere inbreuken op de privésfeer. Hoewel het nog te vroeg is om hier definitieve uitspraken over te doen, lijkt de idee van ‘humanitaire interventie’ een soortgelijk mechanisme tot stand te brengen, waarbij ernstige vragen over de zin en onzin van militaire interventie nauwelijks nog gesteld kunnen worden. De rol van de VN-Veiligheidsraad (hoewel zeer onvolmaakt) als ultieme scheidsrechter van het internationale recht en de legaliteit van oorlog wordt zo ondergeschikt aan de vorming van een ‘Coalition of the Willing’ die naar eigen goeddunken bepaalt of het internationale humanitaire recht al dan niet gerespecteerd wordt. Een terugkeer naar de Bush-jaren en het debacle in Irak is zo nabij. Het (vermeende) breken van het humanitaire recht volstaat dan om een militaire interventie te rechtvaardigen. De Verenigde Naties worden ondertussen verder uitgehold.
Een ‘beperkte’ interventie?
Een zonodig nog groter probleem is dat er nauwelijks zoiets bestaat als een ‘beperkte’ interventie. Dit is al helemaal niet het geval in het Syrische moeras. De ‘beperkte’ aanval op Syrische militaire installaties zal wellicht gevolgd worden door Iraanse of Syrische vergeldingsaanvallen tegen ‘westerse’ of westersgezinde doelwitten (bijvoorbeeld de Syrische vluchtelingenkampen in Jordanië) of een heropflakkering van het geweld tussen Hezbollah en Israël. Eens zover kan het Westen moeilijk terugkrabbelen, waarna een verdere escalatie van het conflict slechts een kwestie van tijd is. De hele regio, inclusief Libanon, Jordanië, de Palestijnse gebieden en de Alevietische minderheid in Turkije, dreigt zo meegezogen te worden in een regionale oorlog. Een mogelijke Syrische vergeldingsaanval op NAVO-lidstaat Turkije kan leiden tot het inroepen van artikel 5 van het NAVO-handvest, waarin een aanval op een individuele lidstaat beschouwd wordt als een aanval op het hele bondgenootschap. Gary Samore, voormalig coördinator voor wapenbeheersing en massavernietigingswapens onder Obama, stelt het zo: “If Assad ignores those warnings, which is plausible, then the president is on the hook to take further action – and it has to be bigger than it was the first time. That is how you get into these wars.” Max Hastings, een prominente Britse oorlogshistoricus vraagt zich af “what happens if they fail to halt Assad’s barbarities? What follows if the Russians and Iranians escalate their support for the Damascus regime?”, terwijl ook Generaal Sir David Richards, tot voor kort de opperbevelhebber van het Britse leger, hiervoor waarschuwt in een interview met de Daily Mail: “I’m very wary of military action, even if it is a limited missile strike. What do we hope to achieve? Where will it lead? What if Assad says: ‘Get lost,’ and uses chemical weapons again? Are we going to escalate military action? I have a horrible feeling that one strike would quickly become more. The region is a powder keg. We simply can’t predict which way military action will go and whether it would draw us, unwillingly, further into a conflict.” Een succesvolle militaire interventie maakt bovendien, paradoxaal genoeg, de kans op een grootschaligere inzet van chemische en biologische wapens door het regime-Assad enkel groter, aangezien het dan nauwelijks nog iets te verliezen heeft en kan kiezen voor een tactiek van de verschroeide aarde.
Er is bovendien nauwelijks een plan voor wat moet gebeuren na de luchtaanvallen op Syrië, zelfs geen begin van aanpak voor nadien. De enige zekerheid lijkt de doodsteek voor een politieke oplossing, die wellicht snel gevolgd zal worden door verdere massale wapenleveringen aan de rebellen (die evengoed oorlogsmisdaden hebben begaan). Deze zijn zelf steeds meer gefragmenteerd en worden gedomineerd door extremistische islamitische groeperingen. Het is een illusie te denken dat de val van Assad zal leiden tot een oplossing van het conflict: de rebellen en politieke oppositie zijn diep verdeeld, zullen wellicht eerst zelf een onderlinge en bloederige machtsstrijd uitvechten (wat nu reeds aan de gang is), en het risico op sektarische afrekeningen na 2,5 jaar burgeroorlog is reëel.
Een gewapende interventie is niet per definitie slecht, maar enkel indien ze vergezeld wordt van een duidelijk plan voor de postconflictsituatie en er geen sprake is van een verborgen geopolitieke-economische agenda. Zoals eerder betoogd is dit in de praktijk echter zogoed als onmogelijk. Libië, Irak en Afghanistan tonen alvast hoe het niet moet. Hoewel de val van Saddam, Khadaffi en de Taliban ontegensprekelijk een positief iets is, leidden deze oorlogen tot tienduizenden onschuldige burgerslachtoffers door geallieerde luchtbombardementen, een totale chaos in de onmiddellijke postconflictsituatie, de proliferatie van allerlei milities, het ineenstorten van elke vorm van statelijk gezag en het aanzuigen van internationale extremistische jihadi’s. De lokale bevolking werd dan wel bevrijd van de ene dictatuur, een nieuwe dictatuur van de chaos en onder-ontwikkeling kwam er voor in de plaats.
Militair geweld leidt zelden tot een duurzame en stabiele vrede, en dreigt enkel te leiden tot een chronische staat van chaos en instabiliteit en een “afghanisering” of ‘irakisering” van Syrië. Een korte terugblik op de recente geschiedenis van westerse interventies in de regio stemt tot nadenken. Wederom is er sprake van ‘onweerlegbaar’ bewijs van de inzet van massavernietigingswapens door een regime als centrale voorwendsel voor militaire interventie. Wederom wordt de VN-Veiligheidsraad buitenspel gezet. En wederom wordt militaire interventie en koude geopolitiek gepresenteerd als een ‘humanitaire interventie’.
Verdere escalatie, hoe moeilijk dit ook is, kan enkel bekomen worden door een politieke oplossing. Het stopzetten van de wapentoevoer aan zowel het regime als de rebellen kan in dit opzicht veel meer betekenen dan een ‘beperkte luchtaanval’ op Syrië. De grootste bedreiging voor de Syrische bevolking is het verdere aanslepen van de regionale en internationale proxy war en een Libanees scenario van een langdurige en aanslepende burgeroorlog. Als het Westen oprecht bereid is dit te voorkomen, eerder dan Syrië te gebruiken om de Sjietische as en Iran te vernietigen, moet het alles in het werk stellen om de toestroom van wapens naar Syrië stop te zetten en eindelijk haar volle gewicht achter een onderhandelde politieke oplossing gooien.
28 augustus 2013, Amman.