Bekentenissen van een gentrifier

‘Waar ik passeer, daar laat ik een spoor van slow drip koffiebars en kunstgalerijen achter’, zegt Bie Vancraeynest in haar maandelijkse column. ‘Ik ben de mens geworden dominante middenklasser.’

  • © Brecht Goris © Brecht Goris

Of er ook bitterballen te krijgen zijn? En de aarzeling van de serveerster die een beetje van haar à propos lijkt.

De scène komt mij aanwaaien op het dak bij “Op Het Dak”. Een eethuis bovenop een gebouw vol startups, communicatiebureaus en jonge architecten, in de hipste stad van Noord-Europa.

Op het dak huizen bijen, en waar er stadsbijen zijn, zijn er hipsterbaarden en opgerolde broekspijpen boven sneakers. Deze dakkeet biedt een prachtig zicht over de zich snel ontwikkelende Rotterdamse stationsbuurt.

Beneden krioelt het van de rood-witte sjaaltjes en de rook van wat armtierig Bengaals vuur kringelt tot boven. Er zijn op de parking beneden honderden Feyenoordsupporters verzameld voor de Classico van de lage landen: ze hopen Ajax nog wat verder achter zich te laten in de competitie.

De bitterballenman is gezinshoofd, zijn vrouw en kroost dragen trots de clubkleuren en hebben zich genesteld in die ene hoek van het hippe dakterras van waaruit je perfect zicht hebt op een van de vele grote schermen waarrond zich doorheen de stad hijsende supporters verzamelen. Hier zijn geen bitterballen te krijgen maar Japanse omeletten en huisgemaakt bananenbrood. De scène vat Rotterdam anno 2017 prachtig samen.

Ik belandde hier twintig jaar geleden door de poëzie, in het bijzonder die van nachtburgemeester Jules Deelder, waar ik dol op was:

Rotterdam is niet romantisch
heeft geen tijd voor flauwekul
is niet vatbaar voor suggesties
luistert niet naar slap gelul.

Naast de poëzie word ik ook aangetrokken door de naoorlogse architectuur en de iets meer prozaïsche koopgoot waar de koopjes altijd een weekje voorlopen. Het Manhattan aan de Maas verovert steeds opnieuw mijn hart. De stad dendert vooruit aan zo’n hoog tempo dat ik elke paar maanden een nieuwe route kan uitstippelen in een buurt die tot daarvoor niet op mijn radar zat.

Voor mij bestaat Rotterdam uit een steeds verder uitdijende adressenlijst. Ik neem foto’s van verbouwde industriële panden, drink lattes en gin-tonics, altijd op een andere plek, altijd vanuit een ander perspectief. Ik kijk er graag naar kunst en naar het water en naar al die verschillende mensen. En ik ben niet alleen.

Gentrificatie als strategie

‘Help we zijn populair’, stelt ook een schare – van nature al kritische – Rotterdammers vast. Het is de titel van een boek dat een aantal artikels bundelt over de transformatie die de stad onderging, in het post Pim Fortuyn tijdperk. De stad van ‘niet lullen maar poetsen’ heeft volgens hen nu vooral nood aan harddenkende in plaats van hardwerkende bewoners.

Een boek lang wordt het fenomeen van de gentrificatie onder de loep genomen en steeds opnieuw, vanuit ander oogpunt dezelfde vraag gesteld: van wie is de stad? De term gentrificatie werd in Rotterdam niet gebruikt om een onvermijdelijk stadsontwikkelingsfenomeen te benoemen, maar als een bewuste strategie. De auteurs zijn natuurlijk allemaal zelf hoogopgeleide bakfietsers die over hun eigen ervaringen spreken.

Het boek is in die zin een verademing omdat het nauwelijks gaat over identiteit of cultuur. Het gaat wel over betaalbaar wonen en werkgelegenheid.

Het boek leest als een trein, zet een aantal herkenbare lijnen uit maar schijnt ergens niet veel verder te komen dan de vaststelling dat verdringing van kwetsbare bewoners de ultieme consequentie is van vermenging van buurten. Zijn er voorbeelden van stadsvernieuwing die wel werkt voor iedereen? Welke middelen heb je als overheid om een sociale mix te bevorderen en wie wordt beter van die mix?

Het woord levenskwaliteit wordt vlot in de mond genomen. Dat betekent natuurlijk voor iedereen iets anders. Iemand snakt naar de nabijheid van biobloemen, iemand anders wil een Lidl op loopafstand. Ik wil graag een paar vierkante meter buitenruimte, iemand anders een raam dat niet knelt.

Het boek is in die zin een verademing omdat het nauwelijks gaat over identiteit of cultuur. Het gaat wel over betaalbaar wonen en werkgelegenheid. Voorzichtig wordt er toch geopperd dat de overheid niet zozeer moet zorgen dat middenklassers achterstandswijken binnenkomen, dat gaat behoorlijk vanzelf. Het is net zaak om ervoor te zorgen dat er genoeg hefbomen zijn om de oorspronkelijke bewoners in de buurt te houden. Door te voorzien in voldoende betaalbare woningen en voldoende jobs buiten de kenniseconomie.

Van de activistische priester Daniel Alliet heb ik geleerd dat je in projecten mag investeren maar toch liefst vooral in stenen. Hij harkte samen met vele anderen een indrukwekkende vastgoedportefeuille bijeen waarmee hij de aanwezigheid van een aantal kwetsbare groepen (ex-straatbewoners, arme bejaarden, mensen zonder papieren) voor altijd in het stadscentrum van Brussel verankerd heeft.

Mens geworden dominante middenklasser

Ik blader verder in het boek tot ik iets kan lezen dat mijn onrust wat kan wegnemen. Echte schuldgevoelens heb ik er niet over – ik moet toch ergens wonen – maar ik ben ook een gentrifier. Ik heb respectievelijk gewoond in de Marollen, in het centrum aan het sint-Goriksplein, in Hoog Sint-Gillis en nu in Laken.

Er is een duidelijke voor en na vast te stellen. Ik zag en zie hoe die buurten veranderen. Panden wisselen van eigenaar, volkse cafés worden Britse kaaswinkels, obscure tankstations hippe cafés. De gemiddelde prijs van een pintje stijgt met 50 cent, die van koffie verdubbelt. Het aanbod van de lokale neringdoeners sluit steeds beter aan op mijn leefwereld, tot de huisbaas belt. Met de mededeling dat de huur stevig wordt opgetrokken, conform de marktprijs.

Ik trek verder naar een buurt waar het wel nog te betalen is, en waar je in het buurtrestaurant je blikje gewoon weer zelf uit de koelkast moet nemen.

Ik trek verder naar een buurt waar het wel nog te betalen is, en waar je in het buurtrestaurant je blikje gewoon weer zelf uit de koelkast moet nemen. Het ziet er dus goed uit voor Laken, want waar ik passeer, daar laat ik een spoor van slow drip koffiebars en kunstgalerijen achter. Ik ben de mens geworden dominante middenklasser.

Ik vind dat hele stadsdenken en de verheerlijking van de creatieve klasse van Richard Florida een afgezaagde riedel, maar ik werk wel mooi aan een lokaal participatief kunstenfestival. Ik heb elke maand een beetje geld over om aan leuke dingen te spenderen, ik heb een beetje tijd over voor een burgerinitiatief met gelijkgestelde zielen.

Ik geloof wel in de Community Land Trust, sakker op het speculerende Infrabel dat ook in mijn buurt de broodnodige herinrichting van de publiek ruimte in de weg zit. Maar eerlijk: ondertussen ben ik geen huurder meer, maar eigenaar, en als ik ooit mijn appartement verkoop, dan zal ik dat met een bescheiden winstmarge trachten te doen. Daarmee hoop ik mij ooit een upgrade te kunnen permitteren, in de vorm van een bescheiden privétuintje. Op basis van de verdienste die niet meer is dan al dan niet strategisch ergens te gaan wonen. Dat is ook speculeren natuurlijk.

Ik zie mede-inwijkelingen die hadden gehoopt op een snellere return on investment. Ook ik koester hoop bij elke nieuwe zaak. Ook ik hoop bij elke nieuwe “commerce” op goeie koffie. Ook bij mij is er teleurstelling als er geen Marzocco-espressotoestel wordt binnengedragen maar een vertrouwde koeltoog waarin binnen afzienbare tijd iemand zal aanwijzen wat hij wil tussen zijn durum (‘pas de maïs’).

Tijdens een recente doortocht in de Marollen zie ik veel dezelfde taferelen als toen ik er vijftien jaar geleden woonde. Er spelen kinderen in de verbindingsstraten tussen de Hoogstraat en de Blaesstraat. Op het terras van een café naast het Sint-Pietersziekenhuis drinkt een man een pintje, in hospitaalkleed en met een baxter. Sommige dingen zijn niet veranderd, maar de volksbuurt van weleer is het toch niet meer. Een mannelijke passant roept me charmant toe. Het voelt als een plichtpleging, zijn hart ligt er niet in. Ook ik ben vijftien jaar ouder geworden…

In Roffa (Rotterdamse slang voor Rotterdam) sluit ik ondertussen een zoveelste weekend af in Bar Aloha, waar ik veggie bitterballen eet die gemaakt zijn van oesterzwammen die worden gekweekt met gerecycleerd koffiegruis. Ze zijn al even verrukkelijk als het decor waarin ik ze nuttig: een voormalig tropisch zwemparadijs Tropicana waar nu een rielekste bar zit. Onder de glazen koepel huizen ook nog een aantal andere ecologisch baanbrekende projecten, zoals dat van die twee jongens die leder maken van fruitafval.

Rotterdam heeft inmiddels een nieuwe stadsdichter, Derek Otte. Een nieuwe persoonlijke literaire held die mij met zijn poëzie opnieuw naar de havenstad lokt, nog voor ik er vertrokken ben…

een soort van onverschilligheid/
wellicht nog wel ons grootste goed/
omdat het hier uiteindelijk/
vrijwel niemand iets kan schelen/
of jij mijn of andere kijk/
of ik op stand en jij de wijk/
of jij nou u terwijl ik jij/
één voor allen/
allen voorbij

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Coördinator van Vzw Toestand

    Bie Vancraeynest is coördinator van Vzw Toestand, een organisatie die leegstaande of vergeten gebouwen reactiveert tot tijdelijke en autonome socioculturele centra.

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.