Het provincialisme van de zelfverklaarde kosmopoliet

Dit stuk gaat niet over vluchtelingen, niet over smeulende conflicten in Duitsland, niet over Brussel. Toch is het geen oefening in escapisme. Het gaat over verwaarloosde gebieden midden in de welvarendste landen van West-Europa. Vooruit, over één zo’n streek, omdat ik ze goed ken, ik kom er al meer dan dertig jaar. Maar die streek staat voor vele andere, wegzinkend, weggeduwd, vergeten.     

  • © Brecht Goris © Brecht Goris

Ik hoor de juichende verhalen over de grootse, wereldwijde trek naar de stad, hoera, driewerf hoera, al die diversiteit, al die opgehoopte creativiteit, leve de densiteit, de stuwing van de moderniteit, de verlossende liberaliteit! De stralende toekomst van de planeet ligt in de stad, wie zou het wagen daaraan te twijfelen?
De uithoeken waarover ik nu wil schrijven zijn boers en kleinsteeds. Ze raken steeds leger. En krakkemikkiger. En droeviger.

Grauw blijven de huizen, grauwe rijen, luiken dicht, als je door een sleuf van een straat naar het centrum rijdt.

Ik neem u mee naar de Limousin in Frankrijk, niet naar de dorpen deze keer, maar naar een kleine stad. Je ziet de grauwe huizen al van ver, ze kruipen de helling op tot bij een afgeknotte kerktoren. Grauw blijven de huizen, grauwe rijen, luiken dicht, als je door een sleuf van een straat naar het centrum rijdt. In de auto welteverstaan, wie wil fietsen in dit door diepe dalen doorkloven landschap moet een afgetrainde atleet zijn en naar een bus kun je fluiten.
Toch wel zeker vierduizend inwoners telt deze agglomeratie. Maar er is een middelbare school en een theater en een belastingkantoor en een stadhuis in een heus kasteel en tot niet zo heel lang geleden zetelde er ook een rechtbank. Dat alles in een vlek, kleiner dan, zeg eens iets, Gingelom of Zwalm.

Toen ik er voor het eerst kwam, in 1980, telde de stad iets meer dan vijfduizend inwoners. Ze heeft intussen twintig procent van haar bevolking verloren. Vandaag heeft ze even veel inwoners als in 1880. Zoiets kunnen we ons in eigen land nauwelijks voorstellen. Het hoort thuis in oostelijk Duitsland, waar na de opening van muur en IJzeren Gordijn steden en dorpen wegkwijnden, vooral omdat jonge mensen naar westelijk Duitsland trokken, op zoek naar werk. Daar loopt het leeg tot dertig, zelfs tot veertig procent. Men spreekt over Schrumpfstädte, krimpsteden. In Frankrijk heb je veel krimpsteden. En krimpdorpen, soms zo deerlijk gekrompen dat er geen mens meer overblijft.

In de hoofdstraat is een winkel gevestigd, zo’n zaak die alles verkoopt. Een echt instituut. Het uitstalraam ligt volgestouwd met onvermoede soorten messen. Maar dat is slechts een lokmiddel. Ontelbare keren ben ik binnen gestapt, hoewel ik niet echt iets nodig had. Elke keer ging ik buiten met iets.
Binnen moet je oppassen. Een pakhuis is er niets bij. Je hinderlijkste lichaamsdeel is je elleboog. De onder hun last doorbuigende rekken rijzen op tot de zoldering. Een dozijn soorten groene (bruine? zwarte?) zeep, tandenstokers, schoenlepels, mattenkloppers, schuurpoeders, zeemvellen, schuurpapier van korrel 40 (heel ruw) tot korrel 2500 (om te politoeren), blikken, bussen, flessen, bokalen, dozen met vernissen, afbijtmiddelen, beitsen, gedenatureerde alcohol, ontstoppers, oliën en vetten, garagezepen, muggenverdelgers, slakkenverdelgers, mollenverdelgers, mosverdelgers, algenverdelgers, sprinkhanenverdelgers, schimmelverdelgers, er zijn vuilnisblikken, bezemstelen, harde borstels, schoensmeer in alle kleuren, glittertjes, verjaardagskaarsen. Ik stop. Ik heb nog geen tien procent opgesomd.

Helaas moeten alle werkwoorden in vorige alinea omgezet worden in de verleden tijd. De eigenaar, een wat bolle Fransman in blauwe stofjas, houdt het voor bekeken. Hij gaat met pensioen. Met hem verdwijnt deze zalige negotie. Hij heeft er meer dan twintig jaar op zitten, maar de instelling zelf is bijna een eeuw oud. Niet alleen boeren uit de wijde omgeving sloegen bij hem voorraad in op marktdagen. Fransen uit heel het land, die toevallig voorbij het stadje reden, zochten zijn zaak op. En buitenlanders. Voorbij, voorbij, voorgoed voorbij.

Als hier acht winkels verdwijnen, dan slaat dat over op alle zaken die nog met de moed der wanhoop open proberen te blijven.

Het is niet alleen mijn winkel, meneer, zegt hij. In deze ene straat gaan de komende weken acht winkels dicht. Acht! En dat is nog maar een begin. Als ik sluit, krijgt de groenteboer hiernaast gegarandeerd minder volk over de vloer. En hij kan nu al nauwelijks de eindjes aan elkaar knopen. Ja, en de slager daarnaast is al een tijdje dicht, zeg ik. En het breigoed aan de overkant houdt uitverkoop, voegt hij eraan toe. Als hier acht winkels verdwijnen, dan slaat dat over op alle zaken die nog met de moed der wanhoop open proberen te blijven. En er was al zoveel gesloten, zeg ik. Juist, meneer.
Het stadsbestuur probeert in de zomer de schijn hoog te houden. Het organiseert Vitrines en fête. In de vakantiemaanden betrekt een veertigtal plaatselijke ambachtslieden en makers van streekproducten de lege winkelpanden in het centrum. Er is opsmuk en wat de Fransen animation noemen, een duur woord voor kouwe drukte. Het blijft een wanhoopspoging. Alleen al het feit dat in dit centrumpje, nog geen schort groot, veertig zaken leeg staan, is alarmerend. Het was me al geruime tijd eerder opgevallen. Je zag meer holle, stoffige winkelruiten dan schone, vrolijke, tot kopen nodigende. Ik heb ze eens geteld, de lege winkels. Ze vormden de meerderheid.

De hele streek loopt leeg. En het is niet de enige in Frankrijk. Ze hebben in Parijs dan wel een minister van ruimtelijke ordening, lokale overheden en van ruralité, laten we dat vertalen als landelijkheid of als het plattelandse. Het belet niet dat l’exode rural, de leegloop van het platteland, gestaag aanhoudt, nu al tientallen jaren. Centrumstadjes die allerlei noodzakelijke functies vervullen, verliezen die functies een voor een, wat de leegloop alleen maar doet toenemen. Hoe lang nog de middelbare school? En het theater? En het belastingkantoor? Dat kost allemaal handenvol geld. Dat is allemaal niet meer rationeel. Niet langer te verantwoorden. Vreemd toch. We zijn vandaag rijker dan ooit te voren.

Deze streek is wondermooi, ik schreef hier al eens ondraaglijk mooi. De heuvels. De wouden. De elegant verwaarloosde dorpen. De romaanse kerkjes. Toch blijven de toeristen weg. Groen toerisme, stiltetoerisme, meditatief toerisme, traag toerisme of, voor wie het wat modieuzer wil horen, slow tourism, het lijkt wel of deze streek er speciaal voor uitgevonden werd. Resultaat: nul komma nul. Al meer dan dertig jaar. Ligt het te ver weg van alles? Nederlanders en Engelsen lopen de Dordogne plat. De Dordogne ligt verder weg van hun land dan deze streek.

Tien, vijftien jaar geleden hebben Engelsen hier de huizen opgekocht. Ze kostten niet meer dan wat zakgeld. Veel van die Britten hadden hun woning op hun eiland van de hand gedaan voor schandalig veel geld en konden goede sier maken.
Ze pakten de zaken drastisch aan. De oude wijk van het stadje stond op instorten. Het leek daar akelig goed op de rottende stadscentra die ik – alweer - in de DDR had gezien, ik overdrijf niet. Dankzij Britten en ook Nederlanders werden de panden opgekalefaterd en met een smak geld, goede smaak en de vakkennis van de plaatselijke metselaars, timmerlieden en dakdekkers omgetoverd tot juwelen.

De Britten trokken weer weg, op een paar na. Een flink stuk van de zo liefderijk gerenoveerde historische pandjes staat opnieuw leeg. De immobiliënprijzen gingen terug naar af. Kortom, het staat er slecht voor.

Frankrijk houdt van grote gebaren. Dat is al zo sinds de noodlottige barbaar Lodewijk XIV hof hield in Versailles. Napoleon heeft zijn grote gebaar over half Europa gezwiept, de plechtstatige antiklerikalen van de Derde Republiek hebben tot in de geringste dorpen uitstekende scholen gebouwd, de retoriek van generaal, later president De Gaulle was grandioos, president Mitterrand liet een piramide in het Louvre na en een kolossale nationale bibliotheek.

Het grote gebaar heeft vaak mooie gevolgen. Dankzij de Fransen hebben wij nu het metriek stelsel. De Britten sappelen nog steeds met duimen, voeten en ander archaïsch ongerief. De Haussmanniaanse boulevards in Parijs waren een groot gebaar, de halve wereld komt er zich aan vergapen. De hoge snelheidstrein is een groot gebaar.

Het nadeel van het grote gebaar is dat het ieder verzet achteloos opzij veegt en dat het, eenmaal in de wereld, haast niet meer weggejaagd kan worden. Voeg daar het jakobijnse, extreme centralisme aan toe en je kunt misschien de grootsheid en de gebreken van Frankrijk een beetje beter begrijpen. Wat die gebreken betreft, de Franse traditie van meer dan drie eeuwen maakt het land ongeschikt voor een egalitaire netwerkeconomie zonder duidelijke hiërarchie en zonder afgetekend centrum.

Dat alles kan verbazen in een land dat een zwerm is van piepkleine onderdelen. Frankrijk heeft meer dan vijfendertigduizend gemeenten. Opvallend is dat veel gemeenten, ook de kleine, proberen elk hun eigen grote gebaartje te maken.

De grote winkels in de zone concurreren de middenstand in het centrum genadeloos kapot.

Terug naar het stadje.
Men vond het noodzakelijk een reusachtige zone buiten het centrum aan te leggen. In die zone tref je volgende warenhuizen aan: Carrefour, Intermarché, Lidl, Netto, Eco-gem, Brico-marché en nog wel meer. Dat alles voor amper vierduizend stedelingen en een aantal dorpelingen dat je in de honderden moet tellen. De grote winkels in de zone concurreren de middenstand in het centrum genadeloos kapot.
Iedere middelgrote Franse stad heeft zulke zones, meervoud, van Amerikaanse afmetingen. Honderden consumenten wriemelen er rond. Winkeliers in het stadscentrum zeggen je vaak dat je zelfs voor simpele spullen, een koelkast, een stekker, een hark, carrément dans les zones moet zijn. Houdt een stadscentrum met enkele tienduizenden inwoners nog enigszins stand, voor het kleinere grut zijn de zones de dood in de pot.

Maar in de streek die ik dertig jaar geleden uitverkoor, is meer aan de hand.
Zijn de HST-assen een algemeen gewaardeerd groot gebaar, ze zijn een kleine ramp voor openbaar vervoer dat wat bezijden de assen moet rijden.

De daluren zijn niet rendabel, dus komt er geen trein. Zo help je het openbaar vervoer gegarandeerd naar de duivel.

Het stadje heeft een station. Er stoppen acht treinen per dag in de ene richting, acht in de andere. Het is de lijn Limoges-Poitiers. Die steden hebben even veel inwoners als bijvoorbeeld Aalst en Brugge. Tussen A en B in België rijden vijf keer meer treinen. Vijf keer! De dienstregeling is een woestijn met enkele oases. Soms vier uur of twee uur zonder trein. De laatste komt langs om een uur of acht ’s avonds. Bij ons om half twaalf ’s nachts.
In deze streek heerst, wat openbaar vervoer betreft, het rentabiliteitsprincipe. De daluren zijn niet rendabel, dus komt er geen trein. Zo help je het openbaar vervoer gegarandeerd naar de duivel. De streek wordt steeds moeilijker bereikbaar.

En was dat het enige.
Ook met de elektronica gaat het niet goed. Misschien raak je in het stadje wel geconnecteerd, maar in de dorpen er omheen le réseau n’est pas couvert, het netwerk is vaak niet gesloten. Niet volledig dus. Zo’n netwerk is waardeloos. Een gesloten netwerk zou afgelegen streken onvermoede kansen kunnen bieden. Alle punten zijn in principe evenwaardig. Je kunt dus hoog technologische bedrijven in principe overal vestigen. Het leven in dorpen en kleine steden is goedkoper dan in grote centra, rustiger, vriendelijker.

En was dat het enige.
Het boerenbedrijf loopt leeg. De laatste doeningen worden opgeslokt door grote ondernemingen. De ondergrens ligt zo langzamerhand bij twee-driehonderd hectare. Men rekent al in vierkante kilometer. Alweer: het grote gebaar. Ecologische landbouw zou een bescheiden herbevolking te weeg kunnen brengen en een zekere opleving van een locale of noem het voor mijn part glocale economie. Vergeet dat allemaal. Het is industriële landbouw en die heeft slechts toekomst op korte termijn.

Ik hou maar op. Ik blijf uitkijken naar studiewerk en krantenstukken over vergelijkbare streken in Spanje, Duitsland, Italië, Zweden, Groot-Brittannië, enz. Zij zijn schaars. Wij kijken liever naar onze eigen omgeving, naar de stad, de toch o zo bruisende stad. Maar is net dat niet kortzichtig? Navelstaarderig? Is dat niet het provincialisme van de zelfverklaarde kosmopoliet?

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Schrijver & voormalig journalist

    Geert van Istendael (°Ukkel, 1947) studeerde sociologie en wijsbegeerte. Hij werkte bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, over ruimtelijke ordening.

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.