Van de Jihadi’s ni vervèd!

Geert Van Istendael heeft zijn hart verloren aan Brussel. En kwam tot voor kort zowat elke week, op zowat elk uur van dag (en nacht) in het door zovelen verguisde Molenbeek. Zonder dat hem ooit ook maar een haar gekrenkt werd. In zijn laatste column van 2015 beloofde hij om uitgebreid te schrijven over deze voormalige fabrieksgemeente. Om een aantal dingen recht te zetten.

  • © Brecht Goris 'Ne gelukkige nuuvejoer veu alle mense van Meulebeik.' © Brecht Goris

In mijn vorige bijdrage heb ik beloofd te schrijven over Molenbeek. Belofte maakt schuld. Bijgevolg:

Maar eerst het belangrijkste in deze donkere dagen.

Ne gelukkige nuuvejoer veu alle mense van Meulebeik.

Mijn wens staat geschreven in de oude Brabantse taal van Molenbeek, ooit de taal van arbeiders en neringdoenden en andere kleine mensen, want het rijk volk sprak Frans, zoals het Frans sprak in Gent en Leuven en Retie en Gingelom en elders in wat vandaag de dag Vlaams Gewest heet. Het Molenbeekse Brabants is een van de mooiste varianten van het toch al zo prachtige Brusselse Brabants, dat enigszins anarchistische, absurde dialect boordevol zelfspot, o, wat missen we het in de hoofdstad van Europa. Want de taal die eeuwenlang de algemene volkstaal was in mijn brokkelige stad, de taal van de overdonderende meerderheid, ze ligt op haar sterfbed. Het Molenbeeks is er de zotste telg van.

Het was bijvoorbeeld de taal van de vaartkapoenen, spreek uit voêtkapoone, met lange oe, zo heetten de schippers en dokwerkers die, wel ja, op en om de vaart hun brood moesten verdienen met zware arbeid. Ruig gezelschap, het loopt niet meer boven de grond, maar er is vandaag ander ruig gezelschap voorhanden, daar kijken ze in Molenbeek nog steeds niet van op.

Ga eens de dubbele bronssculptuur van beeldhouwer Tom Frantzen bezoeken, vlakbij de vaart, naast de kantoren van de Communauté Française. Uit de stoep – van onder een riooldeksel? – komt een vent te voorschijn die een Brusselse politieagent bij het been grijpt en doet struikelen. De vent staat nog voor driekwart onder de grond.

Hoort dit beeld bij vervlogen tijden? De politieman (wout in onze taal, maar dat woord is zo goed als uitgestorven, hedendaagse Brusselaars zeggen in alle talen flik) draagt het uniform dat je ook ziet in de albums van Quick en Flupke en die verschenen tussen 1930 en 1955. Heel lang geleden dus.

Maar zie hoe geschiedenis ons inhaalt. Geen beeld biedt ons een trefzekerder metafoor voor wat in Molenbeek anno vandaag mis loopt. Uit de ondergrond duikt de subversie op en brengt de ordehandhaving ten val. Bijna. Wat van boven tot onder anders is dan voorheen: de subversie is nu dodelijk ernstig. Lachen kan je de kop kosten. Er schiet geen millimeter ruimte over voor zwans.

Ja, Molenbeek is vreemd veranderd. De trotse fabrieksgemeente, die niet zomaar haar straten noemde naar de geboortegrond van de eerste industriële revolutie, Manchesterstraat en Birminghamstraat, heeft, zoals het hele Brusselse gewest, haar nijverheid zien wegkwijnen. Het oude, vooral Vlaamse (zeg maar Vlomse) proletariaat werd gaandeweg vervangen door Maghrebijnen. Mijn vrouw is opgegroeid midden in de wijk die vandaag door lieden die beter zouden moeten weten een no go zone wordt genoemd. Het verhaal dat volgt, heb ik al elders verteld, maar hier is het op zijn plaats.

Met wat we vandaag weten kunnen we de demarche van Marijen alleen maar visionair noemen.

We moeten enkele jaren teruggaan, naar de periode waarin de Koninklijke Vlaamse Schouwburg grondig werd gerenoveerd. Intendant was toen Franz Marijnen. Hij liet in een verlaten bottelarij toneelzalen inrichten, op het grondgebied van Molenbeek, sterker, in de Delaunoystraat, waar onlangs de politie jihadi’s zocht, op de vingers gekeken door zowat de voltallige wereldpers.

Marijnen had werk voor jonge mannen uit de onmiddellijke omgeving, de armste buurt van arm Molenbeek. Jeugdige Marokkanen bewaakten auto’s van Vlamingen uit de groene randgemeenten rond Brussel die voor hun avondje non-conformistische cultuurbeleving naar het theater kwamen. Jeugdige Marokkanen scheurden toegangskaartjes af. Marijnen is al jaren weg, we zijn intussen twee intendanten verder. Zijn keuze voor Molenbeek getuigde meer dan vijftien jaar geleden al van moed en durf, met wat we vandaag weten kunnen we zijn demarche alleen maar visionair noemen.

Na een late voorstelling kon je een pendelbusje van de Bottelarij nemen dat je terug naar het centrum bracht.
Mijn vrouw en ik stappen in. De bestuurder en zijn maat zijn jonge kerels, uiteraard Marokkanen, zie Marijnens werkaanbiedingen boven. Wij zijn in hun ogen een welgesteld Vlaams echtpaar op jaren en kunnen bijgevolg niet uit Brussel komen. Waar wij thuishoren willen ze weten.
 — Ik ben van hier, zegt mijn vrouw naar waarheid, van Molenbeek.
 — Onmogelijk. Er wonen geen Vlamingen in Molenbeek. Dat is hier allemaal Marokkaans.
 — Ja, nu, antwoordt zij, maar vroeger was dat anders. Ik ben opgegroeid in de straat achter de bottelarij.

Ze somt op welke winkels allemaal bestonden in haar straat. Of liever, hun straat, een paar van die zaken hebben ook zij nog gekend. Ze diept jeugdherinneringen op. De paardenmarkt bijvoorbeeld.
 — De paardenmarkt! Die hebben ze afgeschaft, zeggen de twee met spijt. Daar hadden ze als kleine jongens nog rondgelopen.
 — Mijn broers ook, zegt mijn vrouw, ze waren daar niet weg te slaan.
 — Wij ook niet, zeggen de Marokkanen unisono.

Plots stellen ze vast dat hun jeugdsentiment congruent is met dat van een veel oudere mevrouw, een Vlaamse mevrouw nog wel, in hun ogen een onbereikbare, rijke, deftige dame, die Frans spreekt met een ander accent dan zij en toch dezelfde stad deelt. Dezelfde buurt, verdorie, dezelfde straat. Hun vertrouwde planeet begint vervaarlijk van zijn baan af te wijken. Maar dan gaat de bestuurder een licht op.
 — Dan, dan … was Molenbeek vroeger rijk, toen de mensen hier Vlaams spraken.
 — Nee, de arme mensen spraken Vlaams. De arbeiders van de brouwerijen, Wielemans Ceuppens en Bellevue en in de worstfabriek Rona en in de cartonnerie Vanneste en Brel, maar die lag al op Anderlecht. In die tijd spraken de rijke mensen Frans.
 — Nu spreken ze in Molenbeek Marokkaans. En rijk zijn we niet.
 — Ja, Molenbeek is veranderd, zucht ze.
 — Trek het u niet aan, mevrouw, Molenbeek zal nog veranderen.

In dat veranderde, verketterde, onbekende, onbegrepen Molenbeek kom ik vaak en ik kom er graag. Mijn dochter en mijn kleinkinderen wonen er, tussen metrostation Graaf van Vlaanderen en metrostation Zwarte Vijvers (’t Zwët Vaaiver, een naam als een programma, spreek uit met doffe e en niet aai rijmend op kraai, maar met achter de aa die heel kleine knik , neigend naar, ja, naar wat?), kortom, ze huizen rustig en tevreden in de beruchtste buurt aller beruchte buurten van berucht Brussel.

Mij is nooit, ik herhaal nooit, al was het maar één haar gekrenkt en in de ogen van potentiële straatrovers ben ik de ideale prooi.

In rijke, superhoog opgeleide, internationale Brusselse gezelschappen spreekt men met van angst trillende stem over een no go zone, ik duidde het al aan, zonder dat één lid van dergelijke gezelschappen daar ook maar één voet heeft durven te zetten. Ik kwam er tot voor kort zowat elke week op zowat elk uur van dag en nacht, ja, ja, ik lieg niet, ook nacht, een mens moet al eens bijpraten als de kleintjes in hun bedje liggen, nietwaar. Mij is nooit, ik herhaal nooit, al was het maar één haar gekrenkt en in de ogen van potentiële straatrovers ben ik de ideale prooi: barstend van het geld (zelfs mocht dat waar zijn, ik heb het niet op zak), bejaard en dus zwak, niet bij machte om terug te boksen, laat staan om een mes te trekken. Resultaat: rustige nachtwandelingen naar de metro, nog wel door de Ransfortstraat, o hel en duivel, dat is toch de wanhoopskloof waar de halve jihad van Europa rondspookt.

Op vrijdag na de beruchte Parijse vrijdag ging ik weer wat klein grut van de school halen – in oud Molenbeek, in het diepste van de poel des verderfs dus. Het waren de dagen van pantserwagens geflankeerd door camouflage-uniformen op de centrale lanen. Ik dacht, het zal drummen worden op de smalle stoep, we mogen in geen geval de speelplaats op, gevaar, gevaar. Niets daarvan. Ik stond in de gang te midden van de talrijke moeders en de zeldzame vaders die ik al zo lang ken. Ik ben daar een der schaarse bleekgezichten. Voor de rest, alle soorten koffie, zonder melk tot en met veel melk. En de hoofddoekenbrigade. Alle denkbare en ondenkbare talen en tongvallen, zo gaat dat in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. Minister Crevits zou daar veel meer centen en mensen in moeten stoppen. Ze doet nu al iets dergelijks om de kindertjes van vluchtelingen te helpen, bravo, bravo. En daarna nog Brussel en vooral Molenbeek. Allei, too maske, nog e klaan efforreke.

Ik wil Molenbeek niet beter voorstellen dan het is en al helemaal niet als een idyllisch oord aan de boorden van een verstilde vaart. Zie de werkloosheid die vooral bij de jongeren zowat Griekse proporties aanneemt. Zie de toeloop van doodarm volk dat komt aangezwermd uit alle denkbare onherbergzame plekken ter aarde. Zie de opstapeling van mensen, de huizen puilen uit. Zie ook de eeuwigdurende vuilnisbelten op de stoepen. Wie denkt dat de smerigheid te maken heeft met gewoonten uit landen van herkomst en dat we geduld moeten hebben, dwaalt en bewijst de bewoners van het overbevolkte Molenbeek een slechte dienst. Om te beginnen, de Molenbekenaren die ik gemakshalve Marokkanen noem, zijn meestal geboren en getogen in België, zo niet in Brussel. België is hun land van herkomst. Zij zijn Belgen, precies zoals mensen die Vandervaeren en Dupont heten. Wie denkt dat zij geen last hebben van de rotzooi, moet naar de dokter wegens een acute aanval van eurocentrisme, verergerd met de symptomen van paternalisme. Een Molenbeekse mevrouw met sluier, Pajots accent en een voornaam die niets te maken heeft met Sofie of Lucia, zei me, ja, meneer, het is toch een schandaal, en het is nog wel onze eigen schuld.

Dat alles is Molenbeek en een pretje is het lang niet altijd. Maar als je staat te toeteren Molenbeek moordkuil wanneer je net anderhalve dag achter een camera hebt aangelopen in de buurt van de Pradostraat en de Gentsesteenweg, dan kun je beter de rubriek gebroken armen en benen gaan doen in New York, Londen of een vergelijkbaar provincienest. En wij, wij moeten in eigen boezem kijken en onze problemen aanpakken.

Ja, we hebben te onverschillig de andere kant uit gekeken. Ja, de politiek draagt schuld en ja, vooral de PS, want de kameraden hadden tot voor kort de macht, jaren en jaren. Maar niet alleen zij dragen schuld en bovendien, wij kiezen met ons allen die mevrouwen en meneren, neje masscheen, nee misschien? Ja, de Belgen van Marokkaanse herkomst moeten nou eens ophouden te doen alsof ze geen Belgen zijn en het nooit zullen worden. Dat is zelfbedrog en het helpt niemand vooruit. Ja, de racistische discriminatie op de arbeidsmarkt moeten we drastisch beteugelen, gewoon omdat het een schande is en voor wie dat niet zou begrijpen, in ons aller eigen belang. Ja, we zullen Molenbeek en aanpalende schuilplaatsen voor explosieve jonge kerels moeten opkuisen, het is hoog tijd. Zoals die Pajots-Vlaamse-Molenbeekse-Brusselse-Marokkaanse mevrouw het me zei: en het is nog wel onze eigen schuld.

Molenbeek heeft een nationale hymne. Zij overstijgt alle talen die je er vandaag hoort, want haar woorden zijn oud Brabants. Het is, zoals het een nationale hymne past, een lied op eenvoudige tekst en melodie, een gezang dat iedereen verenigt:

Waaile zaain van Meulebeik, van Meulebeik!
Waaile zaain van Meulebeik, van Meulebeik!
Waaile zaain van Meulebeik!
Van de Marolle ni vervèd!

Het was lang geleden een strijdlied. Men was niet vervaard, bevreesd dus (denk aan: van geen kleintje vervaard), voor de jeugdbendes uit de Marollen. Dat is verleden tijd. Oude koek. Maar Marolle is ritmisch exact hetzelfde als een zéér hedendaags woord. Laat die van Molenbeek zichzelf moed inzingen, ze kunnen moed gebruiken:

Van de jihadi’s ni vervèd!

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Schrijver & voormalig journalist

    Geert van Istendael (°Ukkel, 1947) studeerde sociologie en wijsbegeerte. Hij werkte bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, over ruimtelijke ordening.

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.