“‘Minderjarig en verloren in een veel te weidse wereld’
'Kinderen zijn geen verhuisdozen,' schrijft Tine Hens, 'en toch is dat wat we van ze maken door vier centra voor niet begeleide minderjarige te sluiten.' Een hartstochtelijk pleidooi voor het mensenlijke verhaal en een menselijk antwoord daarop. 'Amin weet perfect hoe missen voelt. Uiterlijk schijnt alles rustig, innerlijk woedt er een zandstorm.'
Op een dag en een nacht werd hij van zoon een niet begeleide minderjarige en tuimelde hij de statistieken van asielzoekers binnen. Een dag, een nacht en een kleine hand die onder druk van een duwende en trekkende mensenmassa uit een grote hand gleed. ‘Papa’, riep hij, maar de mensen om hem heen trokken hem mee de vrachtwagen in. ‘Papa’, galmde het nog lang na in zijn strottenhoofd, hij was een stem zonder geluid geworden, een kind zonder ouders, een mens zonder tastbaar verleden. 13 was hij en verloren gelopen in een veel te weidse wereld.
Van de vrachtwagen werd hij in een trein geladen, alsof hij op een dag en een nacht niet alleen wees was geworden, maar ook van mens in voorwerp was veranderd. Reizigers hebben papieren om zich te identificeren, papieren die slagbomen naar omhoog doen gaan, papieren die grenzen uitwissen. Zij waren geen reizigers, zij werden omschreven als een vrachtlading vol.
Alleen zijn naam herinnerde hem eraan dat hij ooit gewoon in een huiskamer aan een tafel had gezeten, dat zijn moeder hem ’s morgens wakker had gezoend en dat hij op zaterdag achter zijn vader was gehold toen die naar de markt van Odessa trok met een koffer vol tweedehandskleding.
Amin
Hij was een peuter geweest toen hij van Afghanistan in Oekraïne was beland. Ook daar waren ze vaak verhuisd. Telkens de huur te duur werd, de schuldenput te diep, pakten ze hun boeltje bij elkaar en zochten een ander dak boven hun hoofd. Het was geen ideaal leven, maar het was het enige dat hij kende. Het was niet ongewoon geweest toen zijn vader die avond had gezegd: ‘Amin, pak je spullen, we zijn weg.’ Hij had gedacht aan weg zoals ze alle vorige keren weg waren gegaan, naar een andere wijk in de stad, naar een kelder in plaats van een appartement.
Hij was een kind op de rand van de pubertijd toen zijn wereld in elkaar klapte.
Maar deze weg was verder.
Het was een weg waar hij alleen op belandde.
Hij was een kind op de rand van de pubertijd toen zijn wereld in elkaar klapte. Steeds weer zou hij die laatste woorden horen. ‘Amin, pak je spullen, we zijn weg.’
Weg waren ze. Alleen niet samen.
Hij was hier en zij waren onvindbaar.
Dat zijn ze vier jaar later nog steeds. Het is een wonde die nooit heelt. Amin is een van de mensen die perfect weet hoe missen voelt. Het is als een zuur dat je van binnenuit verteert. Uiterlijk schijnt alles rustig, innerlijk woedt er een zandstorm. Maar hij is een dossier geworden, en een dossier moet mee volgens de procedures die zijn uitgeschreven. Of je nu wilt of niet.
‘Er zijn twee dingen die je als voogd niet mag geven: geld en valse hoop’, stelt voogd Wim. Het is muisstil in de als monument geklasseerde collegezaal van het ministerie van Justitie wanneer hij het verhaal van “zijn minderjarige” Amin vertelt. Met bijna honderd zitten we daar, van jong tot oud, van wit tot bruin, bil tegen bil op de glanzend geboende houten banken. Ik had ze geteld, streepjes gezet bij iedereen die binnenkwam, een bundeltje papieren van de stapel vooraan lichtte en in de zaal een vrije plaats zocht.
Sommigen zijn hier omdat ze er niet bij kunnen dat honderdduizend minderjarige vluchtelingen ondertussen vermist zijn in de Europese Unie; anderen omdat hun hart breekt bij het beeld van kinderen van zeven die in donkere ateliers in Turkije aan het werk zijn; nog anderen omdat ze vinden dat dit het enige menselijke is wat ze kunnen doen.
Allemaal overwegen we ons op te geven als voogd voor een niet begeleide minderjarige vluchteling. NBM heet dat in het vakjargon waarin we het komende uur worden ondergedompeld. Soms denk ik dat we afkortingen gebruiken om afstand te creëren, om de complexiteit van de wereld tot een drieletterige formule te herleiden en op z’n minst de indruk te wekken dat het onvatbare vatbaar is.
Wim was hier om ons met onze neus op de realiteit te drukken. Een realiteit die zich laat omschrijven als: permanente onzekerheid.
‘Waar zijn mijn ouders? Ga je me helpen hen te vinden?’ Het zijn de enige vragen die tellen voor Amin. ‘We hebben alles geprobeerd. We hebben ze niet gevonden’, vertelt Wim.
Het gat in het lijf van Amin is na vier jaar in België een vulkaan geworden. Hij is een moeilijk dossier, weet men. Woede, frustratie, onmacht, boosheid, het spuit er allemaal als kolkende lava uit. ‘Houvast bieden’, meent Wim. ‘Dat is wat telt.’ Of zoals het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind het stelt: ‘Bij iedere beslissing die op de minderjarige betrekking heeft, vormen zijn belangen de eerste overweging.’
Kinderen zijn geen verhuisdozen, en toch is dat wat we van ze maken door vier centra voor niet begeleide minderjarige te sluiten omdat de nood niet meer zo hoog is.
Een Verdrag dat België volmondig ondertekend heeft. Maar verdragen, zo heeft de geschiedenis al bewezen, zijn rekbaar in hun begrippen. Kinderen zijn geen verhuisdozen, en toch is dat wat we van ze maken door vier centra voor niet begeleide minderjarige te sluiten omdat de nood niet meer zo hoog is.
Maar wat met de nood van de jongeren die er nu wonen?
Welk belang heeft een niet begeleide minderjarige erbij dat de instelling waar hij enkele maanden verblijft, waar hij vrienden maakte en die hem een weg naar school bood, plots de deuren moet sluiten omdat ‘de toestroom is afgenomen’?
Welk belang heeft een jongere erbij dat de vaste grond die hij voor even onder zijn voeten voelde alweer wordt omgewoeld omdat er administratief een paar verschuivingen tussen het noorden en het zuiden van het land nodig zijn?
Welk belang heeft een niet begeleide minderjarige erbij dat een staatssecretaris bij zijn achterban wil scoren door met neerwaartse grafieken te zwaaien voor de camera’s, door te orakelen dat ‘hij hier altijd van gedroomd heeft?’
Zijn de vluchtelingen niet langer ons probleem nu ze niet meer tot voor onze deuren geraken maar wegteren in open gevangenissen in Turkije en Griekenland, uitdrogen in de woestijn tussen Niger en Algerije of naar de bodem zinken van de Middellandse Zee? Geloven we werkelijk dat mensen niet langer oorlog, droogte, uitzichtloosheid zullen ontvluchten omdat wij de toegangsdeuren manhaftig blokkeren?
Wat is het leven toch heerlijk als de schuld altijd bij een ander ligt, alleen: het smaakt zo klef.
‘Of ze nu welkom zijn, of niet, mensen zullen blijven komen’, stelt Patrick Kingsley, de correspondent migratie van The Guardian in The New Odyssey. In het boek beschrijft hij waartoe een jaar migratiepaniek van de Europese Unie heeft geleid: een aan flarden gescheurde conventie van Genève, een schimmige deal met Turkije, een heropleving van de slavenarbeid in de buurlanden van Syrië, een verloren generatie, een kerkhof op zee en tot beslist beleid dat niet eens uitgevoerd wordt.
Want hoeveel mensen zijn er precies overgebracht van Griekenland naar de andere landen van de Unie? Wie goed telt, komt aan vijf procent van het beloofde aantal. Niet onze schuld, zegt u? Wat is het leven toch heerlijk als de schuld altijd bij een ander ligt, alleen: het smaakt zo klef.
Veel redenen om je op de borst te kloppen als minister of staatssecretaris ziet Kingley niet. ‘Dit is geen vluchtelingencrisis’, schrijft hij. ‘De crisis is veroorzaakt door ons gebrek aan antwoord op de vluchtelingen.’ Zijn punt is eenvoudig: met vijfhonderd miljoen inwoners is Europa best in staat een grote groep nieuwkomers op te nemen. Is dat een eenvoudige oplossing? Natuurlijk niet. Is dat een noodzakelijke oplossing? Ongetwijfeld. Het is niet eens een kwestie van menselijkheid maar van gezond verstand.
Het redelijke beleid is niet het gemakkelijke, simplistische en dure beleid van de versterkte grenzen, maar een beleid dat de samenleving durft aanspreken op solidariteit en menselijkheid. Wie dat niet doet, bereidt de onrust en het gebrek aan stabiliteit van de toekomst voor.
Beweren dat daar geen draagvlak voor is, is weigeren te erkennen wat er allemaal al gebeurt. Het is in mijn ogen zelfs schuldig verzuim. Want wat ik daar in de tot monument verheven collegezaal van het ministerie van Justitie om me heen zag, leek verdacht veel op een stevig maatschappelijk draagvlak. Je moet het alleen durven zien en benoemen.
Of zoals die ene dame naast me op de bank me toefluisterde: ‘Vandaag vluchten zij, morgen zijn wij misschien aan de beurt. Op hoeveel begrip zullen we dan kunnen rekenen?’