Amerikaanse buitenlandhulp moet selectiever
Jim Lobe
09 mei 2012
De Verenigde Staten moeten selectiever worden bij het verstrekken van buitenlandse hulp. Dat stellen twee invloedrijke denktanks in een gisteren (dinsdag) gepresenteerd rapport.
In het rapport van het Center for Global Development (CGD) en het Center for American Progress (CAP) wordt opgeroepen de bilaterale economische hulp voor 32 goed bestuurde “hogeprioriteitslanden” te verhogen en de hulp aan 51 andere landen te beperken.
Een soortgelijke traject wordt voorgesteld voor 134 landen die steun op het gebied van veiligheid krijgen. Vijfenveertig van die landen vallen in de categorie met “hoge prioriteit”. Zij zouden in aanmerking moeten komen voor extra steun.
“De VS moeten harde keuzes maken als het gaat om investeringen”, zegt Connie Veillette van CGD. Zij schreef het rapport samen met John Norris van het CAP, een denktank die een aanzienlijk aantal hoge functionarissen leverde voor de regering van president Barack Obama.
“Buitenlandse hulp werkt het best in landen die beleidshervormingen omarmen en willen samenwerken met de VS als partner”, zegt Veillette.
Hervormingen
Het rapport Engagement Amid Austerity roept Washington ook op om zich specifiek te richten op de drie gebieden waar de VS sterk in zijn: gezondheidszorg, voedselzekerheid en (snelle) humanitaire hulp.
Economisch relatief goed presterende landen die geld ontvangen uit het Presidentiele Noodplan voor Aidshulp (Pepfar), inclusief enkele landen in zuidelijk Afrika en het Caraïbische gebied, moeten volgens de auteurs meer verantwoordelijkheid nemen voor de kosten en operaties van Pepfar.
Verder moet het voedselprogramma van Washington drastisch hervormd worden. In plaats van voedsel te exporteren uit de VS, moet meer voedsel ter plaatste gekocht worden. Het rapport beveelt aan om een gemengde Republikeins-Democratische commissie op te zetten om een omvangrijk hervormingsprogramma op te stellen. Het hervormingspakket van die commissie kan dan vervolgens door de nieuwe regering en het nieuwe Congres aangenomen of verworpen worden.
Het rapport laat zich niet uit over de hoogte van besparingen, maar gaat ervan uit dat die er - los van de vraag wie in november de presidentsverkiezingen wint - moeten komen gezien de Amerikaanse politieke en fiscale realiteit.
Economische hulp
Van de 103 landen die momenteel economische hulp ontvangen, rekent het rapport er 32 tot “hogeprioriteitslanden”. Tot die landen behoren onder meer Benin, Ivoorkust, Liberia, Mozambique, Senegal, Zuid-Soedan, Myanmar (Birma), Indonesië, de Filipijnen, Tunesië, de Palestijnse Gebieden, Bangladesh, Nepal, El Salvador en Peru.
Landen waar de economische hulp afgebouwd kan worden, zijn volgens de auteurs onder meer Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Nigeria in Afrika; Thailand, India en Sri Lanka in Azië en Brazilië, Colombia en de eilandstaten van de oostelijke Caraïben in Latijns-Amerika.
“Slecht presterende” landen zijn Angola, Kameroen, Soedan, Cambodja, Vietnam, Azerbeidzjan, Nicaragua en Venezuela. Verschillende Aziatische landen - zoals Afghanistan en Pakistan - vallen ook in deze categorie, maar het rapport benadrukt dat de VS economische hulp zullen blijven geven aan de laatste twee landen.
Veiligheidsteun
Als het gaat om veiligheidssteun vallen 45 landen in de categorie hoge prioriteit. Het rapport noemt vrijwel allen landen die ook prioriteit zouden moeten krijgen bij economische hulp, plus onder meer Nigeria, Zuid-Afrika, Thailand, Rusland, Turkije, Israël en Colombia.
Landen die vanwege slecht bestuur en mensenrechtenschendingen minder hulp zouden moeten krijgen, zijn Angola, Bahrein, Cambodja, Laos, Afghanistan, Pakistan, Oezbekistan, Sri Lanka en Nicaragua. Het rapport benadrukt wel dat via een “strategisch fonds” bepaalde veiligheidssteun in stand kan blijven.