Arme landen willen meer compensaties voor klimaatschade
Marcela Valente
07 december 2004
De industrielanden moeten meer doen om de gevolgen van de opwarming van de aarde in arme landen tegen te gaan. Voor ons is klimaatverandering catastrofaler dan terrorisme, zegt een Tanzaniaans deelnemer aan de klimaatconferentie in Buenos Aires.
De vraag naar meer hulp voor de aanpassing aan de klimaatverandering lijkt een belangrijk discussiepunt te worden op de tiende VN-Klimaatconferentie die gisteren (maandag) in Buenos Aires van start is gegaan. Volgens Joke Waller-Hunter, de Nederlandse secretaris van de VN-Klimaatconventie, is het aan de ontwikkelingslanden om de belangrijkste risico’s die ze lopen precies in kaart te brengen. De industrielanden moeten volgens haar met concrete steun over de brug komen. Tot hiertoe is er daarvoor maar 100 miljoen dollar beschikbaar.
Er zijn sterke aanwijzingen dat de opwarming van de aarde - een gevolg van de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer - leidt tot meer droogte en overstromingen, verzengende hitte, meer en zwaardere stormen en de uitbreiding van tropische ziekten. Dat is vooral nefast voor ontwikkelingslanden die grotendeels van de landbouw leven en waar veel mensen nauwelijks geld opzij kunnen leggen om tegenslagen op te vangen. Daartegenover staat dat de opwarming van de aarde vooral op rekening te schrijven is van de industrielanden: zij waren de voorbije 200 jaar verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de luchtvervuiling.
De voorbije jaren heeft de internationale gemeenschap vooral oog gehad voor maatregelen om de productie van broeikasgassen terug te dringen. Het Protocol van Kyoto, dat in februari in werking treedt en de industrielanden oplegt gemiddeld 5,2 procent minder koolstofdioxide en andere schadelijke gassen uit te stoten, is daarvan het belangrijkste resultaat.
Maar de klimaatverandering is al begonnen en zal zich de komende decennia naar alle waarschijnlijkheid verder doorzetten. Landen moeten zich wapenen tegen de verwachte gevolgen. In laaggelegen gebieden zijn bijvoorbeeld hogere dijken nodig, boeren moeten omschakelen naar andere gewassen of zelfs verhuizen, en gebieden die bedreigd worden door stormen of modderlawines moeten zich beter voorbereiden op dergelijke rampen. Zonder financiële en technologische hulp uit de rijke landen lijkt dat een onhaalbare opgave voor de ontwikkelingslanden.
De industrielanden hebben de boot lang afgehouden. In 2001 werd op de zevende klimaattop in Marrakesh wel een ‘Fonds voor aanpassingsinitiatieven’ opgericht, maar daarin zit nog maar 100 miljoen dollar. Sommige ontwikkelingslanden hebben al uit dat fonds kunnen putten. De Europese Unie heeft in Buenos Aires al verklaard dat ze het fonds zal blijven steunen.
De ontwikkelingslanden hopen dat de klimaattop van Buenos Aires de conferentie van de aanpassing wordt, en dat er veel meer hulptoezeggingen komen. In naam van de groep van de Minst Ontwikkelde Landen verklaarde Tanzania dat er nu niet eens genoeg geld is om na te gaan waar de klimaatverandering schade begint aan te richten en wat daartegen kan ondernomen worden.
De delegatie van Tuvalu, een archipel waarvan de meeste atollen niet meer dan vijf meter boven de zeespiegel uitsteken, zei in naam van alle kleine eilandstaten teleurgesteld te zijn in landen als de VS en Australië. Die weigeren toe te treden tot het protocol van Kyoto en gaan op die manier helemaal geen verplichtingen aan om hun uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De VS zijn wel aanwezig op de conferentie en beslissen dus mee over eventuele extra steun voor landen die door het afsmelten van de poolkappen in zee dreigen te verzinken.
De klimaatconferentie in Buenos Aires loopt nog tot 17 december. (PD)