David Adjaye: 'Stedelijk Afrika ontwikkelt zich razendsnel, maar blijft onzichtbaar in Europa'


Kunnen Europeanen zinvol spreken over Afrika? 'Ja', antwoordt de Ghanese curator-architect David Adjaye, 'op voorwaarde dat ze bereid zijn om de realiteit te zien in plaats van hun eigen clichés'. Adjaye geeft het Belgische publiek deze zomer die kans in Bozar. Een gesprek over beelden, cultuur en de versnelling van de Afrikaanse moderniteit.
De Ghanese architect-curator David Adjaye is door Bozar aangesteld als artistiek directeur van het festival Visionair Afrika en curator van de tentoonstelling GEO-graphics -A Map of Art Practices in Africa, Past and Present. In Groot-Brittannië geniet Adjaye grote faam als architect en onlangs vroeg de Amerikaanse president Barack Obama hem het toekomstige Nationaal Museum van de Afro-Amerikaanse geschiedenis in Washington te ontwerpen.
Visionary Africa is voor Adjaye een logische stap in een traject waarmee hij al tien jaar bezig is: ‘Ik wil een nieuwe kijk op Afrika produceren om af te geraken van het reductionisme dat samenhangt met de klassieke geografie en landkaarten. In Londen loopt heb ik een voorstelling met zo’n 4000 foto’s uit alle hoofdsteden van het continent, met veel nadruk op de stedenbouwkundige aspecten.’
Toch noemt u uw project een zaak van mapping, het in kaart brengen van de hedendaagse Afrikaanse cultuur.
David Adjaye: Maar ik weiger om landkaarten te tekenen, omdat die kaarten symbool staan voor het imperialisme in Afrika en voor het beperken van uitwisseling in Afrika. Het opnieuw in kaart brengen van Afrika gaat voor mij vooral over het produceren van beelden. Vandaar de nadruk op fotografie.
Waarom alleen foto’s uit de steden, terwijl in de meeste Afrikaanse landen een meerderheid van de bevolking toch op het platteland leeft?
David Adjaye: Omdat er al zo veel beelden bestaan van het Afrikaanse platteland. Het beeld dat van Afrika gemaakt en doorgegeven wordt, vertrekt altijd van die rurale beelden. Terwijl er bijna geen beelddocumentatie is van de stedelijke ruimte in Afrika, ook al heeft die zich de voorbije vijftig jaar aan razende vaart ontwikkeld. En die ontwikkeling heeft een diepgaande invloed op de manier waarop mensen identiteit, cultuur en de staat beleven. Het is ook in de steden dat de moderniteit uitgeprobeerd en vormgegeven wordt.
Wat u hebt u vooral geleerd van het verzamelen van die duizenden foto’s?
David Adjaye: Het fotografieproject heeft mijn belangstelling aangescherpt voor de dynamiek van het middenveld en voor de culturele productie die op dit niveau gebeurt. Je Dat knoopt aan bij de richtlijn van de Europese Unie om haar ontwikkelingssamenwerking met Afrika bij voorkeur te baseren op culturele samenwerking in plaats van op de traditionele hulp.
Dat brengt een enorme verschuiving in de systemische verhouding tussen Europa en Afrika teweeg. Plots krijgen de ministers van Cultuur en de culturele actoren een stem in het kapittel als het gaat over hulp en ontwikkeling. Het leidde al tot een onuitgegeven dialoog tussen cultuurministers uit Afrika en Europa in Addis Ababa.
Vreest u niet dat Europese en Afrikaanse leiders op die manier de autonome kunsten gaan gebruiken voor hun politieke of ontwikkelingsdoelstellingen?
David Adjaye: Dat risico is zeker aanwezig, niet alleen in deze nieuwe culturele samenwerkingsverbanden, maar in alle relaties die gebaseerd zijn op de ongelijkheid tussen donor en ontvanger. Als je ziet wat Frankrijk op sommige plaatsen in Afrika doet –wat in wezen nog steeds een koloniale politiek van opgelegde cultuur vertegenwoordigt– dan weet je dat die vorm van “samenwerking” geen enkele kans op slagen maakt. De Afrikanen aanvaarden de Franse agenda omdat ze zo aan geld geraken, maar trekken er zich verder niet te veel van aan.
Heel anders wordt het als het engagement van Europa vertrekt van zijn verantwoordelijkheid –al was het maar omdat een deel van het Afrikaanse kunstpatrimonium eigendom is van Europese musea en instellingen. Europa kan dan in dialoog treden met Afrikaanse regeringen en instellingen om uit te zoeken welke culturele infrastructuur Afrika nodig heeft om zijn maatschappelijke ontwijkkeling te voeden –en de opbouw van die infrastructuur dan mee financieren.
Hoe zit het met de Belgische houding?
David Adjaye: Ik heb het klassieke Congolese patrimonium zoals het aanwezig is in Brussel onderzocht. Dat is interessant omdat er een hele stroming bestaat die kunst en cultuur in Afrika probeert te grondvesten op het soort kunstvoorwerpen dat zo breed verspreid geraakt is in Europa. De maskers en dergelijke zijn in de loop van de tijd “gepromoveerd” tot de bakens van nationale culturen, al hebben ze nooit veel te maken gehad met die natiestaten. De hele constructie van de 53 natiestaten is in essentie het modernistische project met Afrika, en dat project gaat net over heel andere ambities en realiteiten dan de etnische kunstvoorwerpen waarnaar altijd teruggegrepen wordt om Afrika te verbeelden.
Vandaag vindt er een dramtische versnelling plaats in dat modernismeproject in Afrika, met radicale ingrepen in architectuur, urbanisme en infrastructuur. In die context moet er ook een culturele versnelling plaatsvinden om gelijke tred te houden met de meer economische veranderingen die plaatsvinden en om een relevante nationale cultuur te ontwikkelen.
Het uitvinden en vormgeven van een nationale cultuur was voor veel landen toch een van de eerste inspanningen na de onafhankelijkheid, met name door te investeren in Nationale Balletten, waarin muziek en choreografie uit verschillende etnische groepen samengesmolten werden tot nieuwe, zogenaamd nationale cultuuruitingen.
David Adjaye: Absoluut. Maar dat was een periode dat cultuur centraal gedacht en vormgegeven werd en top-down gecommuniceerd werd. Dat is een belangrijke oefening, maar wat mij veel meer interesseert is de praktijk van het middenveld en de cultuur die daar vormgegeven wordt. Het midenveld houdt zich ook allang niet meer aan nationale grenzen, maar netwerkt lokaal, regionaal en internationaal.
Daarom vragen we ons in Geographics en Visionary Africa af of er, vijftig jaar na 1960, manieren bestaan om de praktijk van het middenveld te bekijken en te begrijpen en er nieuwe trends en modellen voor de Afrikaanse realiteiten uit te distilleren. Het project van natie-opbouw uit de beginjaren moest werken zonder bruikbare modellen. En dus werkte men met geleende, tweedehandse modellen om de moderniteit te introduceren en te versnellen.
Vijftig jaar later ontstaan er manieren om de culturele wortels en producties uit het verleden niet langer te plaatsen in hun tribale ontstaanscontext, maar wel in hun hedendaagse georgrafische context. Die kijk op de regio’s als “productiecentra” laat veel sneller toe te zien welke de trends zijn die samenhangen met een specifieke regionale context.
Waarin verschilt de cultuurproductie tussen regenwoud en savanne, bijvoorbeeld?
David Adjaye: Je ziet heel duidelijk waarover het gaat als je de Maghreb als voorbeeld neemt, waar op een heel bewuste manier vorm gegeven wordt aan de eigen perceptie van de relatie tussen Noord-Afrika en de rest van het continent, maar ook van de relatie tussen islam, Afrika en de rest van de wereld. En daarvoor gebruikt men verschillende media die focussen op kennisverspreiding, zoals radio, internet en audio.
In West-Afrika zien we eerder een sterke relatie tussen de lokale kunstproductie en de internationale markt. Als je kijkt naar de hedendaagse visuele kunstproductie vanuit Afrika -schilderijen, sculpturen- dan merk je dat het vooral omWest-Afrikaanse kunst gaat.
In zuidelijk Afrika is dan weer opvallend veel aandacht voor fotografie als medium, wat te maken heeft met het historische feit dat de landen daar laat waren met hun onafhankelijkheid en fotografie er gebruikt werd voor de onmiddellijke documentatie en verspreiding van de verdrukkende realiteit en de boodschap van bevrijding.
Is dat een zinvolle oefening op een moment dat ook de regio’s in toenemende mate deel uitmaken van een gemondialiseerde netwerken en uitwisselingen?
David Adjaye: Ik ben ook helemaal niet geïnteresseerd in de verspreiding van een romantische, negentiende-eeuwse notie van regionalisme. Elk centrum van productie heeft inderdaad mondiale relaties -ook de dorpen in Afrika zijn verbonden met de wereld via internet en mobiele telefonie- maar dat neemt de invloed van de regio en de omgeving niet weg. Het is ook vandaag belangrijk om te weten waar je vandaan komt om de culturele producties te begrijpen en te plaatsen.
Heeft de productie van hedendaagse kunst ook een directe relatie met of invloed op de manier waarop mensen hun eigen leven en toekosmtperspectieven zien? De relatie tussen hedendaagse kunst en het grote deel van de bevolking is immers altijd problematisch, zelfs wanneer ze constructief is.
David Adjaye: Wat verworpen wordt door de bevolking is de top-down productie van cultuur, omdat ze ofwel heel stek gepolitiseerd wordt -waardoor ze vervelt van kunst tot propaganda- ofwel is ze een soort impositie van trends die geen connectie of wortels hebben met de ervaring van de bredere bevolking.
Juist daarom is het zo interessant om te vertrekken van de praktijk van het middenveld, waar je wel echte trends bij de mensen kan ontwaren. Deze groepen functioneren meestal los van de natiestaten omdat ze veel meer gefinancierd worden door de duizenden stichtingen die er bestaan op de wereld, maar dat belet hen niet om heel lokaal actief te zijn met vrouwengroepen in Lubumbashi, bijvoorbeeld, of zich te buigen over wat thuis en identiteit betekenen vandaag.
De tentoonstelling die u presenteert probeert dus niet om de meest opvallende kunsttendensen of kunstenaars te presenteren, maar onderzoekt eerder wat de lokale kunstproductie zegt over Afrika en het leven van de Afrikanen in diverse regio’s?
David Adjaye: Exact. De basisvraag is: hoe moeten we ons de hedendaagse Afrikaanse cultuur voorstellen? Heel vaak wordt een schijfje van die hele realiteit getoond –in muziek, in film, in literatuur– maar zelden krijg je het volledige spectrum te zien. Dat is nochtans noodzakelijk om ook ruimte te geven voor wat moderniteit meebrengt en belooft voor armere Afrikanen.
Ik ben zelf geboren en opgegroeid in de wervelende moderniteit van de beginjaren van de onafhankelijkheid, als kind van een diplomaat. Voor mij waren de grootsteden en hun bruisende culturele leven het Afrika waarmee ik verbonden was. Maar toen ik naar Europa kwam, spraken mensen over een heel ander Afrika, een mengeling van romantisch verlangen en politiek verwerpen. Ik wist niet wat ik met dat imaginaire continent aan moest vangen.
En dus bent u zelf op zoek gegaan naar duizenden beelden om het ware Afrika te vinden en te tonen?
David Adjaye: Ik loop al heel lang rond met die idee, op de eerste plaats om de enorme diversiteit van stedelijke ervaringen in Afrika zichtbaar te maken. Je vindt wel eens wat materiaal over Johannesburg, Caïro of Kinshasa, maar nooit krijg je de indruk dat Afrika 53 landen bevat, elk met hun eigen steden en hoofdsteden. En als je dan stadsbeelden toont, dan is er altijd wel iemand die opmerkt: ‘Dat is niet Afrikaans.’ Hilarisch, toch?
Hoe reageren Afrikanen op de hardnekkige clichés over hun continent die in het Westen gekoesterd worden?
David Adjaye: Er zijn mensen die de westerse verhalen over Afrika zo vaak gehoord hebben dat ze er nu de echo van beginnen produceren. Ze hebben het ook over culturele ellende en politieke corruptie, alsof ze zelf de ideeën uit het Westen hebben bedacht.
Wat wij proberen doen, is stoorzenders te creëren, waardoor dat dominante verhaal minder makkelijk uitgezonden kan worden en waardoor mensen in beslissingsposities moeten antwoorden op de vraag of ze wel de juiste keuzes maken met hun cultuurbeleid. En om die vraag te beantwoorden, moet iedereen terug naar de mensen stappen die kunst en cultuur produceren: de kunstenaars, de middenveldorganisaties, de fragiele instellingen.
Ik heb geen compleet overzicht, daar wordt nog aan gewerkt, maar het is in elk geval duidelijk dat die lokale actoren voortgedreven worden door ideeën en de wil om vooruitgang te maken. Het zijn in de beste betekenis van het woord ondernemers die met weinig middelen grootse ambities proberen realiseren. Dat resulteert soms in conflicten met de machthebbers die hun eigen ideeën over cultuur bevraagd of ondermijnd zien door deze initiatieven van onderop. Een beetje zoals Youssou N’Dour, Senegals bekendste “product”, een bedreiging is voor het overheidsprogramma voor culturele productie.
Het modernisme waarover u spreekt, verwijst naar verstedelijking en wolkenkrabbers en internationalisering van de economie. Een heel andere moderniteit, die van het religieuze en culturele integrisme, maakt ook opgang in Afrika.
David Adjaye: Er zijn inderdaad meerdere vormen waarin het modernisme zich kan uitdrukken, en dat hoeft absoluut niet altijd langs lijnen van het ontwikkelingsdenken dat wij automatisch verbinden met moderniteit. Uiteindelijk gaat het altijd over het formuleren van nieuwe ideeën en over manieren om die ingang te doen vinden. En daarvoor moeten er antwoorden gegeven worden op de vraag hoe relevant die ideeën zijn voor de hedendaagse samenleving, wie ze in de praktijk kan brengen en wie ervan zal profiteren…
‘Voor mij waren de grootsteden en hun bruisende culturele leven het Afrika waarmee ik verbonden was. Maar toen ik naar Europa kwam, spraken mensen over een heel ander Afrika, een mengeling van romantisch verlangen en politiek verwerpen. Ik wist niet wat ik met dat imaginaire continent aan moest vangen.’
Het programma van Visionary Africa vindt u op www.bozar.be/activity.php?id=9988&lng=nl