Ging Ledesma: winst moet de klanten of hun gemeenschappen ten goede komen
Microkrediet gold jarenlang als een wondermiddel voor ontwikkeling. Met het succes komen de vragen. Wij legden die voor aan Ging Ledesma van Oikocredit, een van de grootste aanbieders van microfinancieringsdiensten.
Oikocredit heeft 35 lokale en regionale kantoren en is actief in 63 landen in Azië, Afrika, Centraal- en Zuid-Amerika, Centraal- en Oost-Europa en Centraal-Azië. Met 397 partnerorganisaties, 790 projecten in 2009 en 17,5 miljoen bereikte “klanten” is het een van de grotere aanbieders van microfinanciële diensten. Het aandelenkapitaal van Oikocredit bedraagt 413 miloen euro. Dat kapitaal is afkomstig van 30.000 investeerders, 500 kerkelijke organisaties en allerlei banken, ontwikkelings- en fairtrade-organisaties…
Oikocredit bestaat dit jaar 25 jaar in België. Naar aanleiding daarvan sprak MO* met Ging Ledesma, manager social performance van Oikocredit internationaal.
Microkrediet is vrij goed gekend, maar volgens kenners is het te beperkt. Op een debat hoorde ik onlangs: de armen hebben behoefte aan dezelfde financiële diensten als u en ik: krediet, sparen, overmaken van geld, verzekeringen…
Ging Ledesma: Dat klopt helemaal. We steunen verschillende microfinancieringsinstellingen (mfi’s) die een waaier aan microfinanciële diensten aanbieden. Of een organisatie verder moet gaan dan het aanbieden van microkrediet hangt vooral af van de vraag hoe stevig de organisatie zelf staat. In de Filijpijnen, bijvoorbeeld, heeft CARD (Center for Agricultural and Rural Development) een eigen bank en een eigen verzekeringspoot. Dat is behoorlijk gesofisticeerd. In dat geval is de rol van een internationale organisatie als Oikocredit niet enkel om kapitaal te verschaffen, maar ook om de capaciteit van de lokale partner verder op te bouwen. We hielpen hen bijvoorbeeld een nieuw (verzekerings)product te ontwikkelen, te testen, te implementeren. Onze benadering is immers niet beperkt tot een business model, wij zien microfinanciering als een ontwikkelingsmodel. Daarom proberen wij ook goed te analyseren waardoor armoede en orecht veroorzaakt worden, zodat we beter kunnen inspelen op de factoren die daar juist verandering in kunnen aanbrengen.
Steeds meer instellingen en zelfs commerciële spelers bieden vandaag microkredieten aan. Is dat een goede zaak volgens u?
Ging Ledesma: Ik zou daar geen eenvoudig zwart of wit antwoord op kunnen geven. Het is duidelijk dat de huidige wildgroei negatieve impact heeft op de sector als geheel, op de bestaande microfinancieringsinstellingen en op de klanten. Als er te veel geld op de markt gebracht wordt en de voorwaarden om daar toegang toe te krijgen worden steeds minder streng, dan krijg je oververzadiging en dat werkt altijd negatief. Het wordt dan immers een concurrentiestrijd om zoveel mogelijk kapitzaal uit te lenen, zelfs als het aan dezelfde mensen is die daardoor in een schuldenspiraal terecht komen die hen eerder armer zal maken dan ontwikkelen. Dat is dan ook waarom wij lokale mfi’s niet alleen zien als “klanten”, maar als partners waarmee wij een serieuze relatie ontwikkelen, partners waarmee we de sociale doelstellingen en werkwijzen delen.
Er wordt natuurlijk door allerlei mfi’s een beroep gedaan op Oikocredit, niet alleen omdat wij over behoorlijk veel kapitaal beschikken, maar ook omdat de naam een soort kwaliteitskeurmerk geworden is: als je kan afficheren dat je samenwerkt met Oikocredit, dan krijg je ook meteen het aura van een betrouwbare organisatie, waardoor het meteen ook een stuk makkelijker wordt om andere fondsen aan te boren.
Zorgt meer aanbod ook niet voor lagere interesten, wat een goede zaak zou zijn voor de cliënten?
Ging Ledesma: Wij zijn ervan overtuigd dat mfi’s zich voortdurend moeten afvragen of en hoe cliënten beter worden van de financiële diensten die aangeboden worden. Dat kan op verschillende manieren, door als “aandeelhouder” dividenden te krijgen, door een daling van de interestvoeten, door betere dienstverlening… Een organisatie die groeit, moet efficiënter worden en dus winstgevender. En eigenlijk zouden die winsten, in het kader van serieuze mfi’s, terug moeten vloeien naar de mensen waar het allemaal om te doen is: de armen. Maar dat hoeft niet alleen te betekenen dat individuele ontleners er beter van worden. Het kan ook dat de winsten geïnvesteerd worden in de gemeenschap. Dat is natuurlijk iets wat commerciële microkredietverleners niet zo snel zullen doen. Zij zijn meer gericht op het verhogen van de dividenen aan de aandeelhouders.
Bovendien is er in toenemende mate een probleem met de transparantie en communicatie. Door de concurrentie probeert iedereen zijn aanbod als het meest aantrekkelijke voor te stellen, waarbij het voor de laaggeschoolde of analfabete klanten vaak heel moeilijk wordt om de vergelijking te maken en te weten welk aanbod nu echt het meest voordelige is. We hebben eens een aanbod onderzocht dat een -voor microkredieten interessante- interest van 18 procent op jaarbasis afficheerde, terwijl het na zorgvuldige berekening en inclusie van alle kosten en kleine lettertjes neerkwam op niet minder dan 80 procent per jaar. Dat is de realiteit van de markt, en dat is heel ver verwijderd van de theorie van de vrije, geïnformeerde keuze. We spreken hier niet over krachtige burgers die aanbieders kunnen manipuleren, maar omgekeerd: over kwetsbare mensen die alles willen inzetten om zelf uit hun armoede te geraken, maar die dreigen gemanipuleerd te worden door aanbieders van kredieten op hun maat.
Zijn mfi’s in staat om de sociale output te meten van hun investeringen en activiteiten?
Ging Ledesma: Er zijn mfi’s die de capaciteit hebben om effectief te rapporteren over de effecten van hun interventies op inkomens en scholing en andere sociale indiucatoren in de gemeenschappen waarin ze werken. Maar voor veel organisaties is dat toch nog steeds veel gevraagd. Vanuit Oikocredit doen we er alles aan om deze capaciteit bij onze partners te verhogen.
Een van de instrumenten die we daarvoor gebruiken, is de Progress out of Poverty index, die uit tien simpele vragen bestaat -is het toilet binnen of buiten? Welk fornuis gebruik je? Heb je zetels in huis? Welk dak ligt er op het huis?… Niets ingewikkeld, dus, maar je moet het wel systematisch doen en over een langere periode, want anders ben je er niets mee.
Bovendien moeten de resultaten op een systematiche manier verwerkt worden en vertaald worden in beleidsuitdagingen. Dan weet je dat het voor sommige kleinere organisaties toch al te veel gevraagd is om dit goed te doen. We ondersteunen nu drie mfi’s in de Filipijnen en vier in Peru en Ecuador om goed te werken met dit instrument, en we beginnen ermee in Mali en Senegal.
Sommige mensen verwijten de hele microkredietaanpak dat het te veel op individuele vooruitgang gericht is en te weinig op politieke verandering.
Je kan niet alles verwachten van elke interventie. Er zijn andere acties die beter geschikt zijn om politieke veandering teweeg te brengen, en dat is waardevol. Maar misschien moeten we toch ook erkennen dat het versterken van iemands inkomen toch ook een bijdrage is om met meer kracht te spreken. Wie met opgeheven hoofd een kantoor binnenstapt klinkt anders dan wie door blijvende armoede of groter wordende schulden teneergedrukt wordt. Dat is de eerste vereiste voor politieke verandering: dat mensen opstaan en rechtop lopen, niet langer gebukt gaan onder uitsluiting en onrecht. En daartoe kan microfinanciering bijdragen.
www.oikocredit.org/sa/be