Internationale gemeenschap wil meer doen om genocide te voorkomen
Ritt Goldstein
01 februari 2004
Tijdens de internationale conferentie over genocide die afgelopen week in Stockholm werd gehouden, beloofden vijftig landen zich te zullen inzetten om in de toekomst volkerenmoord te voorkomen. In de slotverklaring ontbreekt een verwijzing naar de rol van het Internationaal Strafhof in Den Haag (ICC). Die verwijzing werd onder druk van de Verenigde Staten en Israël niet opgenomen.
Het Internationaal Strafhof, dat onder meer is opgericht om verantwoordelijken voor genocide te berechten, wordt door de VS niet erkend. In 1998 zette dat Amerikaanse besluit al kwaad bloed. Dat de 55 deelnemende landen aan de conferentie opnieuw met dit oud zeer geconfronteerd werden, riep bij veel afgevaardigden ergernis op. Gareth Evans, voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Australië, beschuldigde de VS ervan de conferentie te gebruiken om te lobbyen tegen het Strafhof. Hij verweet de Amerikanen onverantwoordelijk gedrag. Zijn opmerkingen werden met een daverend applaus beloond.
Aan het begin van de conferentie noemde Kofi Annan, secretaris-generaal van de VN, de volkerenmoorden in Rwanda (1994) en Srebrenica (1995) beschamend. Volgens hem ontbrak destijds bij de internationale gemeenschap de wil om in te grijpen. Sommige landen weigerden zelfs de dingen bij hun naam te noemen om zo hun verantwoordelijkheid te kunnen ontlopen. In Rwanda en in Srebrenica trokken we onze troepen terug, in plaats van ze te versterken.” In het uiterste geval is militair ingrijpen geoorloofd, als daarmee een volkerenmoord voorkomen kan worden, stelde Annan. Hij pleitte voor een speciaal VN-comité dat genociden moet voorkomen. Dat voorstel werd woensdag goedgekeurd.
Vijftig landen beloofden zich te zullen inzetten om escalaties van conflicten tijdig te rapporteren. Het risico dat een conflict uitmondt in massamoord is aan bepaalde indicatoren af te lezen. Het centrum voor Internationale Ontwikkeling en Conflictbeheersing van de Universiteit van Maryland (VS), deed daar onderzoek naar. De kans op genocide wordt onder meer vergroot als er in een land eerder een volkerenmoord heeft plaatsgevonden en als ideologieën bepaalde bevolkingsgroepen uitsluiten. Uitgaand van het model dat de universiteit ontwikkelde, lopen vijf landen een grote kans om geconfronteerd te worden met genocide. Die landen zijn Sudan, Birma, Burundi, Rwanda en Congo. In mindere mate geldt dit voor Somalië, Uganda, Algerije en China.
Terwijl Annan en anderen spraken over de verantwoordelijkheid nemen tot humanitaire interventie, dook in het debat geregeld de term ‘terrorisme’ op en werd de vraag gesteld of het bezit van massavernietigingswapens als een genocidedreiging kan worden beschouwd. Annan benadrukte de noodzaak om te komen tot duidelijk onderscheid tussen een werkelijke dreiging die militair ingrijpen vraagt en andere situaties waarin geweld niet gerechtvaardigd is.