Pakistaanse mensenrechtenadvocate achter de tralies
Asma Jahangir kreeg de Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingssamenwerking in 1999. De International Crisis Group lanceert een dringende oproep aan generaal Musharraf om haar onmiddellijk op vrije voeten te stellen.
Asma Jahangir leidt, samen met haar zus, al jaren de Human Rights Commission in Lahore. Dat bracht haar al vaak in frontale botsing met Musharraf en andere vertegenwoordigers van macht of traditie. Ze heeft ook gewerkt als speciaal gezant van de VN over buitenrechtelijke terechtstellingen. Ze is vandaag een van de honderden advocaten en juridische activisten die in het kader van de noodtoestand opgepakt zijn. De grootste bedreiging voor de machtspositie van Musharraf kwam immers vanuit de rechterlijke macht.
Onderstaand interview verscheen in 1999 in Wereldwijd, naar aanleiding van de Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingssamenwerking.
Pakistan heeft alles om voortdurend in de internationale aandacht te staan: atoombommen, burgeroorlogen en politieke intriges (voor het journaal); eeuwig besneeuwde bergen en schroeiend hete woestijnen (voor de reisrubriek); religieuze fundamentalisten en islamitische mystici (voor het laatavondprogramma over zingeving); qawwali-zangers (voor de hitparade). Toch hoor je nooit eens wat over Pakistan. Daaraan zal deze maand kortstondig verholpen worden.
Op 21 april 1999 krijgt Asma Jahangir -en de Commissie voor Mensenrechten van Pakistan- de ‘Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk’. Het is niet de eerste maal dat deze Pakistaanse mensenrechtenactiviste gelauwerd wordt. Ze kreeg al prijzen in de VS, in Pakistan, in de Filipijnen. Ook de Verenigde Naties doen in toenemende mate een beroep op haar kennis van zaken. Wereldwijd had een gesprek met de laureate, nog voor de receptie op het paleis begon.
Het is begin maart als ik een elektronisch gesprek voer met mevrouw Jahangir. Zij in het zonnige Lahore, ik in het verzopen Antwerpen en tussen ons ligt het onoverzienbare -en niet altijd storingsvrije- wegennet van het internet. Het is niet rustig in Pakistan. Het is nooit rustig in Pakistan. Is er geen staatsgreep, dan is er wel een gewelddadige botsing tussen etnische groepen. Is er geen religieus conflict dat in de straten van Karachi of Islamabad beslecht wordt, dan ontploft er elders wel een bus vol passagiers.
‘Pakistan is een gewelddadig land’, zegt mevrouw Jahangir. ‘Het zit volgestouwd met wapens. Dat is één van de gevolgen van het feit dat Pakistan de oorlog tegen het vroegere, communistische regime in Afghanistan heeft geleid. Betaald en gedirigeerd door het Westen. Maar mensen geraken aan alles gewend, ook aan geweld. Je leert ermee leven, al kan je het nooit aanvaarden, laat staan goedkeuren. Het alom aanwezige geweld vreet aan je, het spant een web van angst rond je leven.’
De Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk wordt toegekend aan Asma Jahangir ‘voor haar inzet om de rechtsstaat te doen respecteren -als voorwaarde voor verdere ontwikkeling van de burgersamenleving- en voor haar bijdrage tot een globale kijk op ontwikkeling, met respect voor de waardigheid van elk individu, vooral dan van de meest kwetsbaren: vrouwen en kinderen.’
Voelt zij zich niet een beetje onwennig bij al die lof, wil ik weten. Vreest zij, met andere woorden, niet dat deze erkenning voorstpruit uit de westerse meerderwaardigheidsgevoelens op het vlak van de mensenrechten? Ik krijg een zelfbewust antwoord: ‘Ik weet niet welke de motieven geweest zijn die bij de toekenning gespeeld hebben, maar ik kan in elk geval zeggen dat ik nooit een minderwaardigheidsgevoel heb wat betreft de toestand van de mensenrechten in Pakistan. Voor mij zijn de mensenrechten universeel en niet zomaar een bundeltje overtuigingen dat in het Westen bedacht is. Vergeet niet dat de strijd voor emancipatie in alle delen van de wereld al lang -soms al héél lang- bezig was voordat er in 1948 een ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ verscheen. Ik bedoel: de onafhankelijkheidsstrijd tegen de koloniale overheersing, dat was toch ook een strijd voor de mensenrechten? Die werd toch gevoerd vanuit het Zuiden, niet?’
Asma Jahangir is advocate. Afgestudeerd aan de Punjab University in Lahore in 1978. Ze oefent haar beroep sinds 1980 uit met hart en ziel, al beseft ze dat er voor een gelukkige samenleving meer nodig is dan formele wetten: ‘Wetboeken bevatten niet de exclusieve en volledige antwoorden op de enorme uitdagingen waarop wij moeten antwoorden. Die pretentie mogen zij nooit hebben. De échte antwoorden komen van de mensen. Zij bekijken de wereld rondom zich en reageren erop met juiste intuïtie.’
Ik beantwoord die stelling met een wat stekelige vraag over gemengde huwelijken: of zij dan gelooft dat het ‘gesundes Volksempfinden’ in Pakistan positief zou staan tegenover een religieus gemengd huwelijk. Er zijn de vorbije maanden namelijk nogal wat moeilijkheden geweest rond liefdes waarbij hindoes of christenen het ongeluk hadden om hun hart te verliezen aan moslims. De reactie van het ‘volk’ was meestal niet van dien aard dat je zelf tot de betrokkenen zou willen behoren. De vraag blijft ergens in cyberspace steken, al kan ik uit de informatie -die ik uit dezelfde virtuele bibliotheek pluk- opmaken dat Asma Jahangir het recht van individuen om zelf een levenspartner te kiezen hoger acht dan de traditionele voorrechten van ouders en families om huwelijken te arrangeren. Meer dan eens heeft ze zo’n zaak gepleit.
Zelf is ze zonder rechtzaak getrouwd en haar kinderen -22, 19 and 17 jaar oud- volgen haar werk op de voet. ‘Natuurlijk heeft het een invloed op je kinderen als je zo sterk betrokken bent op een beweging. Maar ze zijn ook behoorlijk kritisch. Zij zien de tekortkomingen van ons werk scherper dan wij.’
Mevrouw Jahangir is geboren in een welgestelde en gerespecteerde familie, zo meldt de Koning Boudewijnstichting. Het is niet uitzonderlijk dat vrouwen uit zulke kringen betrokken geraken bij caritatief werk. Asma Jahangir is zich bewust van het privilege dat rijk zijn met zich meebrengt: je staat economisch veel sterker en je bent dus veel minder kwetsbaar voor het gewone repressieapparaat van de overheid. Ze wil met haar privileges echter meer doen dan enkele ongevaarlijke goede werken.
Was er een bepaalde gebeurtenis die haar ertoe aanzette om zich zo sterk te compromitteren met de strijd voor sociale en persoonlijke mensenrechten?
‘Er is geen sprake van een soort bekering tot de zaak van de mensenrechten’, antwoordt ze. ‘Ik ben gewoon opgegroeid in een omgeving waarin net zo makkelijk over politieke rechten gepraat werd als over eten en drinken. Mijn vader was actief in de politiek en heeft zelf hard gevochten voor politieke rechten. Dat deed hem voor lange tijd achter de tralies belanden. Voor mij was een ‘politieke gevangene’ dan ook geen vaag of abstract begrip. Het was mijn vader. Allerlei politieke activisten kwamen bij ons over de vloer en ik leerde al heel vroeg om mijn eigen mening over maatschappelijke vraagstukken te vormen en uit te spreken. Vanaf 1980 ben ik dan mijn praktijk als advocate begonnen. Dat was een tijd waarin er internationaal heel veel bewustzijn groeide bij vrouwen over hun rechten en over hun gezamenlijke strijd. In Pakistan zelf zagen we een tegenovergestelde beweging: de regering voerde allerlei vrouwonvriendelijke wetten in en de staat van beleg werkte verstikkend. Plots werd alles wat vrouwelijk was ‘obsceen’ of ‘onislamitisch’. Zowat elke maatschappelijke discussie werd onmogelijk. Als advocate werd ik vaak en scherp geconfronteerd met het lijden van vrouwen. Dat was een moment waarop ik alle kennis moest aanspreken die ik thuis had opgedaan: de politieke analyses, de diplomatieke aanpak, de wettelijke benadering. Ik gebruikte de gerechtshoven om aan te tonen wat er misliep in ons land en ik hanteerde de verenigingen van rechters en advocaten als een platform om campagne te voeren voor meer respect voor de rechten van vrouwen, kinderen en andere bedreigde groepen. Dat is ook de tijd dat ik geleerd heb om vrouwenrechten te zien als mensenrechten. Niet als iets dat apart behandeld moet worden.’
Is het belangrijk -voor u, voor uw werk- dat u een vrouw bent?
‘Het feit dat ik een vrouw ben, heeft me enorm geholpen bij mijn werk. Je mag niet vergeten dat Pakistan een samenleving is die apartheid organiseert op basis van geslacht. Een mannelijke advocaat zou nooit op dezelfde manier toegang krijgen tot vrouwelijke cliënten als ik. Anderzijds helpt mijn vorming en achtergrond me om deze grenzen zelf wel te overstijgen. Ik kan, met andere woorden, zonder problemen praten en omgaan met mannen zowel als met vrouwen. Ik verkeer dus in een uitstekende positie om de ervaringen en de zienswijzen van de verdrukten te vertalen voor iedereen, voor de hele samenleving. Dat alles heeft me defintief verzoend met mijn vrouw-zijn. Toen ik nog een kind was, heb ik wel eens gewenst dat ik een jongen zou zijn. Toen geloofde ik nog dat daardoor de hele wereld zou opengaan. Nu besef ik dat voor mannen een halve wereld gesloten blijft.’
Dat gevecht voor rechten en rechtvaardigheid, is dat meer dan elke dag opnieuw proberen de zee van ongelijkheid leeg te scheppen met een emmertje? Levert het ook wel eens een moment op van diepe vreugde?
‘Het is niet zo makkelijk om er één moment uit te kiezen. Eigenlijk geniet ik telkens iemand zijn of haar vrijheid herwint, of zelfs van elk moment van respijt dat iemand krijgt. Elke nieuwe kans, elk sprankeltje hoop: dat zijn mijn momenten van vreugde. E‚n ervaring vat dat voor mij samen. Het was een proces dat ik voor het Opperste Gerechtshof voerde voor een groep van schuldslaven.Dag na dag zag ik hoe deze mensen -die nooit hadden durven dromen in zo’n gebouw te komen- meer en meer zelfvertrouwen kregen. Ze hieven hun hoofd op en hadden er blijkbaar geen moeite meer mee om de confrontatie met hun werkgever aan te gaan. Ze vertelden hun verhaal aan de rechter met een vanzelfsprekendheid, alsof ze nooit wat anders gedaan hadden. Hun onmiskenbare eerlijkheid en duidelijkheid stonden lijnrecht tegenover het gestotter en de klaarblijke pogingen om vanalles te verbergen van de kant van de werkgevers. Zo’n ervaring is sterker dan honderd ontgoochelingen. Al zijn die er natuurlijk en ze zijn er in overvloed. Wat mij het meest verdriet doet, is de ervaring dat er mensen zijn die alles hebben, behalve de moed of de medemenselijkheid om zich te verzetten tegen verdrukking.’
Is er een grote droom die u motiveert? Een utopie die de verborgen motor is in uw hart?
‘Ik leef niet met mijn hoofd tussen de wolken. Ik leef met mijn twee voeten op de aarde. Je kan wel dromen van een utopie, maar je weet dat de kans z‚‚r klein is dat je die utopie ook ooit gerealiseerd zult zien. Langs de andere kant heb ik natuurlijk wel dromen. Waarvoor vecht ik anders? Voor een samenleving waarin echte rechtvaardigheid en vrede heersenheerst, toch? Voor een land waarin kinderen niet hoeven te werken en waar ze niet voordurend geconfronteerd worden met geweld of folteringen. Een wereld waarin vrouwen luidop mogen schaterlachen en waarin mogen mogen wenen als het hen tegenzit. Toch vertrouw ik die utopie‰n niet helemaal. Ze zijn zo ver weg en zo moeilijk te realiseren. Om de strijd vol te houden, reken ik liever op de steun van medestanders. Teamwerk en samen vieren als iets lukt: dat houdt je gaande. En een beetje historisch besef. We hebben in Pakistan immers al een lange weg afgelegd. Het geloof dat we op de goede weg zijn, is dus gewettigd.’
Geloof. Dat is het eerste en het laatste woord in Pakistan. De breuk met India kwam er omdat Ali Jinnah -vader des vaderlands- meende dat moslims een eigen manier hadden om een staat in te richten. Niet te verzoenen met de hindoes die de meerderheid vormden in het Indië van het Britse Imperium. Niet te verzoenen met de plannen voor een lekenstaat, zoals Mahatma Gandhi en de Congresspartij ze verdedigden. Vijftig jaar officiële islamitische staat hebben echter niet gezorgd voor een paradijs op aarde. Niet eens voor een gewoon menswaardige samenleving. De voortschrijdende islamisering van alle sferen van het openbare leven zorgt voor heel wat wrijvingen tussen overheid en sociale organisaties, tussen predikanten en advocaten. Asma Jahangir kan erover meepraten.
Het was mevrouw Jahangir die enkele jaren geleden optrad als advocate voor Salamat Masih, de veertienjarige christelijke jongen die beschuldigd werd van godslastering. Fanatieke moslimgroepen plaatsten een bom onder haar auto, vielen gewapend haar kantoor binnen, spraken fatwa’s uit tegen haar wegens afvalligheid. Ze heeft er een behoorlijke schrik door te pakken, maar laat zich toch niet afdreigen. Zo verzet ze zich momenteel tegen de plannen van de Pakistaanse regering om de gewone rechtspraak te vervangen door islamitische rechtspraak. ‘Ik geraak er hoe langer hoe meer van overtuigd dat religie niet moet gebruikt worden om staatszaken mee te regelen. Pakistan toont je waarom: religie wordt in een confessionele staat misbruikt door de machtigen. Een religieuze staat versterkt ook op de eerste plaats de positie van de religieuze extremisten.’
Is dat niet de positie van iemand die door opvoeding of vorming heel sterk ‘verwesterd’ is?
‘Luister eens. Ik ben iemand van Pakistan. Hier geboren, hier gestudeerd, hier getrouwd en drie kinderen grootgebracht. Ik heb nooit in het buitenland geleefd. Ik pik het dus niet als men mij in het schuifje stopt van de mensen die door het Westen be‹nvloed zijn. Ik heb trouwens helemaal niet de ervaring dat de mensen waarmee of waarvoor ik werk mij beschouwen als een verwesterd iemand. De idee dat mensen in Pakistan anders moeten denken over mensenrechten dan in België of in Ghana gaat overigens voorbij aan de realiteit van de globalisering. Jij en ik leven in dezelfde wereld en we zijn onderhevig aan dezelfde krachten.’
Maar de ideeën van de islam zoals die in Pakistan beleefd worden, verschillen toch van de overtuigingen die leven in het christelijk-gesecularisseerde Europa van vandaag?
‘Is dat zo? Ik ga er in elk van uit dat religieuze overtuigingen uitgesproken persoonlijk zijn. Ik ben een moslim en ik belijd mijn geloof niet alleen, ik probeer het ook via rituelen gestalte te geven. Toch denk ik dat degenen die streng zijn in de leer mij niet zullen erkennen als een praktiserende gelovige. So what? Ik zie God niet en zij zien God niet. Je voelt alleen de aanwezigheid. De Aanwezigheid die er is, binnen in elke mens: de ervaring van hoop, de wil tot leven, het gevoelen van spijt of van schuld als je onrechtvaardig bent.’
Die Aanwezigheid was afwezig, toen zowel de Indiase als de Pakistaanse regering atoomproeven uitvoerden onder hun woestijngebieden. Rond de tijd dat we dit gesprek voeren bezoekt de Indiase premier Pakistan en worden er dure eden van vrede en goed nabuurschap gezworen. Gelukkig maar, vindt Asma Jahangir. ‘Ik vind dat landen als Pakistan zich geen atoomavontuur kunnen permitteren. We hebben al zo weinig middelen. Dit heeft geen zin. Trouwens, ik vind dat geen enkel land -hoe rijk het ook is- het recht heeft om er nucleaire arsenalen op na te houden. Spullen die alleen maar kunnen dienen om te vernietigen hebben geen bestaansrecht. In het geval van India en Pakistan is het probleem nog eens zoveel groter, omdat onze beslissingsstructuren zo onduidelijk zijn ‚n omdat er een zo diep gewortelde, historische vijandschap tussen de twee bestaat. Ik durf, eerlijk gezegd, het gebruik van de nu voorhanden zijnde arsenalen niet uit te sluiten.’
Waaraan had het geld, dat nu naar nucleaire onderzoeksprogramma’s gegaan is, beter besteed geworden?
‘Aan menselijke ontwikkeling. Maar dat is niet zo spectaculair, natuurlijk. De fout voor de verkeerd gerichte bestedingen van openbaar geld ligt ook niet alleen bij de zwakke regeringen die wij hebben, maar ook bij de globalisering waarover ik hiervoor reeds had. Niet dat dit voor mij de nieuwe belichaming is van het Kwaad. De globalisering heeft goede en slechte kanten. De slechte kanten kennen wij in Pakistan maar al te goed: werkloosheid, onveiligheid en uitbuiting, steeds meer uitbuiting. De goede kanten gaan aan ons voorbij, ik denk onder andere omdat onze leiders zo zwak zijn. Indien we krachtige regeringen en vertegenwoordigers zouden hebben, dan hadden we misschien meer kansen om te profiteren van de globalisering. Nu trekken we altijd aan het kortste eind: wij leveren de lage lonen, we vissen achter het net van de informatiemaatschappij, we worden altijd wel door iemand de les gespeld. Dat zou anders kunnen, maar daarvoor hebben we een hogere scholingsgraad nodig, betere sociale voorzieningen, meer democratie, kortom: menselijke ontwikkeling.’