WHO-onderzoek Europese suikersubsidies lijkt onafwendbaar

Nieuws

WHO-onderzoek Europese suikersubsidies lijkt onafwendbaar

Gustavo Capdevila

22 juli 2003

De Europese Unie heeft maandag in de Wereldhandelsorganisatie (WHO) de oprichting van een geschillenpanel tegengehouden dat zou moeten onderzoeken of de steun die Europa biedt aan zijn suikerproducenten wel te rijmen valt met de internationale handelsregels. Maar Australië, Brazilië en Thailand lijken van plan door te gaan met de procedure. Dat valt in slechte aarde bij een aantal voormalige Europese kolonies in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan, die mee profiteren van het Europese suikerbeleid.

De klagers hebben een sterke zaak. De productie van een ton suiker kost in de Europese Unie gemiddeld 580 euro, terwijl dat bedrag in Brazilië, Colombia en andere tropische landen rond de 245 dollar schommelt. Toch is de Europese Unie de grootste suikerexporteur ter wereld; het handelsblok heeft 40 procent van de internationale suikermarkt in handen. Door middel van productiesteun en exportsubsidies zorgt de Europese Unie voor een enorme scheeftrekking van de internationale markt, argumenteren Brazilië, Australië en Thailand. De Unie subsidieert inefficiënte producenten - met name Britse suikerbiettelers - en ondernemingen die ruwe rietsuiker uit arme laden raffineren en dankzij forse exportsubsidies daarna weer op de internationale markt gooien.

De EU zal waarschijnlijk niet kunnen vermijden dat de WHO haar suikerbeleid uiteindelijk toch onder de loep neemt - als Australië, Brazilië en Colombia bij een volgende vergadering van het Geschillenbeslechtingsorgaan van de WHO hun eis nog eens op tafel leggen, komt het panel er automatisch.

Naast Europa zitten ook 15 ontwikkelingslanden verveeld met de procedure. Mauritius, Barbados, Belize, Ivoorkust, Fiji, Guyana, Jamaica, Kenia, Madagascar, Malawi, Congo, Saint Kitts and Nevis, Swaziland, Zambia en Zimbabwe produceren ook suiker en genieten in de EU van invoerquota waarvoor de hoge suikerheffingen niet gelden. Europa probeert daardoor de zwakke economieën van die landen te helpen.

Volgens Jaynarain Meetoo, de vertegenwoordiger van Mauritius bij de WHO, hebben Australië en Brazilië al herhaaldelijk verzekerd dat ze bij hun acties tegen de Europese Unie niets zullen ondernemen dat de belangen van arme suikerproducenten schaadt. Maar Meetoo vreest dat het daar wel op zal uitlopen. Ook de Europese Unie stelt dat de klacht van Australië, Brazilië en Thailand een directe aanval is tegen de arme ontwikkelingslanden die preferentiële handelsvoorwaarden genieten in Europa.

Maar volgens de hulporganisatie Oxfam International verschuilt de EU zich enkel achter de belangen van de arme landen. Dat blijkt onder meer uit de uitvoering van het programma dat de Unie in 2001 lanceerde om alle Minst Ontwikkelde Landen taksvrije toegang te bieden tot de Europese markt (het zogenaamde Alles behalve Wapens-initiatief). Om de suikerexporteurs uit de nieuwe partnerlanden ook kansen te bieden, verminderde de EU gewoon de suikerquota van de landen uit Afrika, de Cariben en de regio van de Stille Oceaan (ACS) die al jarenlang genoten van die bevoorrechte markttoegang. Oxfam vindt dat de EU haar eigen suikerproductie met een kwart moet terugschroeven, een einde moet maken aan dumpingpraktijken en de quota van de ACS-landen weer moet verhogen.