Zijn Afrikaanse wateroorlogen te vermijden ?
Jacklynne Hobbs
17 mei 2004
De oorlogen van de toekomst zullen over water gaan. Dit zinnetje van voormalig VN-secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali gaf aanleiding tot een boek en talloze rapporten. Hoe succesvol zijn de verschillende intergouvernementele structuren voor een eerlijke verdeling van Afrika's grensoverschrijdende waterlopen?
Het bekendste voorbeeld is het Initiatief voor het Nijlbekken, een organisatie van 10 Afrikaanse landen die sinds 1999 op zoek zijn naar manieren om het Nijlwater te verdelen. Ook het Nigerbekken en de watervoorraad van de Okavangodelta op de grens van Namibië en Botswana vormen potentiële conflicthaarden. Uit VN-statistieken blijkt dat 36 procent van de Afrikanen geen toegang heeft tot veilig drinkwater en dat slechts 6 procent van de landbouwoppervlakte wordt geïrrigeerd. Tegen 2025 zou een op twee Afrikanen in een land wonen waar waterschaarste heerst.
Recente ontwikkelingen binnen de coördinatiegroep van het Nijlbekken geven aanleiding tot gematigd optimisme. Momenteel is een koloniaal akkoord uit 1929 van kracht. Het geeft Egypte en Sudan de exclusieve bevoegdheid om te beslissen of en hoe de andere landen in het stroomgebied van de Nijl en zijn zijrivieren het water mogen gebruiken.
Voor Egypte is de Nijl van levensbelang, en het land verzette zich in het verleden steeds tegen elke wijziging van het bestaande akkoord. Op de jongste vergadering van het Initiatief voor het Nijlbekken, van 15 tot 19 maart in Kenia, sloeg de bevoegde Egyptische minister, Mahmoud Abu-Zeid, eer verzoenende tonen aan. Egypte zal de beslissingen van het kaderakkoord aanvaarden, wat deze ook zijn, zo luidde het.
Het raamakkoord in kwestie streeft naar een eerlijke verdeling van de waterrijkdom onder de 160 miljoen mensen in het Nijlbekken. Daarbij komt het erop aan regeringen aan het verstand te brengen dat de hele regio er
voordeel bij heeft wanneer een buurland iets nuttig doet met het Nijlwater. Waterspecialist Anthony Turton noemt de nieuwe Egyptische houding een doorbraak van astronomische proporties.
Ethiopië heeft bijvoorbeeld het ideale reliëf voor een reeks kleine stuwdammen die de industriële ontwikkeling kunnen bevorderen. Ook Egypte kan hiervan profiteren. Toch ligt het voor Caïro niet voor de hand Ethiopië infrastructuur te laten bouwen waarmee het de watertoevoer kan afsluiten. Daarvoor zit het wantrouwen tussen beide landen te diep.
Over de onderhandelingen over de Okavangodelta is Turton optimistisch. De discussies gaan over een project om met een pijplijn water af te voeren voor de ontwikkeling van de Namibische hoofdstad Windhoek. Volgens Turton is er niet echt een probleem: Ingenieurs weten dat je geen rivierwater mag afleiden voordat de twee jaarlijkse vloedgolven gepasseerd zijn.
De leden van het Initiatief voor het Nigerbekken spraken vorige maand in Parijs af dat ze elkaar zouden informeren over infrastructuurwerken die de loop van de rivier beïnvloeden. Dat is ongetwijfeld een stap in de goede richting, maar in veel landen ontbreekt de knowhow over hoe het water efficiënt kan worden gebruikt. De irrigatietechnieken zijn vaak bijzonder ondoeltreffend. Sommige landen doen er goed aan voedsel te importeren en het water te gebruiken voor industriële toepassingen.
Tenslotte zijn er de milieuproblemen. Neem nu het Victoriameer, zegt Rosemary Rop van de Keniaanse ngo Maji na Ufanisi, Het meer is het toilet van Oost-Afrika geworden. We willen het water gebruiken voor de landbouw, maar hebben niet de middelen om het te zuiveren.
Friday Mai, een visser uit het dorp Akasse aan de monding van de Niger, heeft een ander probleem. Lozingen van oliebedrijven in de delta doden onze vissen en bederven het drinkwater. De grondstoffen worden schaars en de bevolking groeit gestaag aan. Het gevolg is een strijd waarin de sterkste triomfeert. (mc/pd)