Yves Boussen
“‘Waarom we oneerlijke handelsregels op maat van de sterksten moeten afschaffen’
Een evenwichtig ontwikkelingsbeleid zou kwetsbare partners in het Zuiden moeten aanmoedigen hun kans te wagen op onze markten, zegt Yves Boussen (Oxfam Wereldwinkels). Maar in plaats van hen te belonen, steekt het Europese beleid ondernemers in het Zuiden stokken in de wielen als ze initiatief nemen om uit de armoede te ontsnappen.
DFID (CC BY 2.0)
De laatste jaren duikt er in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking een vreemde paradox op. De Belg was nooit genereuzer (DM, 25/4), maar tegelijkertijd is de populariteit van ontwikkelingssamenwerking drastisch gedaald (Hiva-onderzoek, 2013). We willen massaal ongelijkheid aanpakken en zien de onrechtvaardigheden in de wereld, maar kijken naar alternatieve manieren om solidair te zijn.
De internationale norm om hier 0,7% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden, lijkt vergeten.
Deze tendens is ook de (subsidiërende) overheid niet ontgaan. Het afkalvende Bruto Nationaal Product leek meteen een aantal drastische besparingen op het budget van ontwikkelingssamenwerking te legitimeren. De internationale norm om hier 0,7% van het BNP aan te besteden, lijkt vergeten. Onze beleidsmakers verwachten steeds vaker heil van samenwerking met andere actoren. Een daarvan is de veelomvattende “private sector”.
Die private sector zou weleens de broodnodige expertise kunnen bezitten om lokale ontwikkeling op gang te brengen en te houden. Wanneer geslaagde ondernemers hun minder mature collega’s in het Zuiden onder de arm nemen, voorzien van knowhow en technologische bijstand en waar nodig toegang helpen krijgen tot financiële middelen, kan er een take-off plaatsvinden van een goed draaiende economie. En die brengt dan ontwikkeling voort. Dat klinkt goed, maar is er ook reden om hier optimistisch over te zijn?
Private sector: what’s in a name?
De “private sector” en ontwikkeling worden op onduidelijke wijze met elkaar in verband gebracht. Ontwikkelingswerk dat ergens in het Zuiden de lokale private sector naar een hoger niveau probeert te tillen, lijkt ons een valabele vorm van samenwerking. Het resulteert in een grote lokale impact die zo’n economische take-off tot gevolg kan hebben.
Opbrengsten (winst en belastingen daarop) dienen grotendeels om de lokale economie verder aan te zwengelen. Dat is wat ook Oxfam-Wereldwinkels beoogt wanneer het lokale coöperaties ondersteunt bij de ontwikkeling van hun handelsmodel. Dit model van ontwikkeling vat men onder de term “Private Sector Development” (PSD).
Een tweede wijze om de private sector te benaderen in het ontwikkelingsdebat is “Private Sector for Development” (PS4D). Daarbij vestig je de hoop op partnerschappen tussen mature private spelers en de publieke sector in het Zuiden. Die partnerschappen moeten kapitaal opleveren voor de broodnodige investeringen in infrastructuur, onderzoek en onderwijs en andere hefbomen-voor-ontwikkeling.
In deze strategie worden externe kennis en kapitaal gericht ingezet in de lokale context. Het ontbreken van ontwikkeling schrijft men in deze lezing toe aan ontbrekende investeringen en kapitaal. Het dichten van die “investeringskloof” vormt de voornaamste uitdaging in het “kickstarten” van ontwikkeling.
Ontwikkeling is het doel. Et alors?
Kan je zo echt duurzame lokale ontwikkeling op gang brengen? De private sector heeft zelden ontwikkeling als doelstelling en zal, opgejaagd door de competitieve wetten van de markt, noodgedwongen vasthouden aan een verzekerde return on investment. Zou het kunnen dat private bedrijven daarom al te vaak investeren in veelbelovende landen en in sectoren die al halfwassen zijn?
Hoe voorkomen we dat de private sector niet uitsluitend focust op de lekkerste brokjes in lokale context?
OESO-landen gaan tot nu toe vooral partnerschappen aan met opkomende en middeninkomenslanden. Met andere woorden: wie ontwikkelt er als we deze nieuwe strategie omarmen? Hoe voorkomen we dat de private sector niet uitsluitend focust op de lekkerste brokjes in lokale context? Dat bedrijven niet alleen inzetten op partnerschappen die ook henzelf voet aan de grond geeft in het Zuiden, zonder dat dit leidt tot de beoogde take-off?
Er dringt zich bovendien nog een vraag op. Wie zal zich bezighouden met de “minder geschikte” partners? Ook daar - en misschien nog meer - is een solidaire samenwerking meer aangewezen. Want als ze niet in aanmerking komen voor privaat-publieke partnerschappen bestaat het risico dat zij beperkte toegang zullen krijgen tot onze ontwikkelingsinspanningen.
Het valt te vrezen dat deze fragielere contexten dan ook minder goede ontwikkelingsresultaten zullen behalen, waardoor weer een argument tégen klassieke ontwikkelingssamenwerking is gevonden. Wij bepleiten daarom een meer integrale visie op hoe je ontwikkeling brengt in het Zuiden. Niet een die op bijna chirurgische wijze synergie opzoekt met beloftevolle partners, maar een die het hele plaatje bekijkt en inzet op een emanciperend proces waar iedereen deel van uitmaakt en ook de publieke sectoren in betrokken zijn.
De olifant in de kamer
Bovendien stelt het PS4D-kader een oplossing voor (mobiliseren van de private sector), zonder het probleem werkelijk te bevragen: waar komt de vastgestelde investeringskloof eigenlijk vandaan? Zou het kunnen dat we die actief mee in stand houden?
In plaats van hen te belonen, steekt het Europese beleid ondernemers in het Zuiden stokken in de wielen als ze initiatief nemen om uit de armoede te ontsnappen.
Ligt de oorzaak voor de gebrekkige ontwikkeling van vele lokale economieën in het Zuiden niet deels in de moeilijkheden die wij voor hen opwerpen? Bijvoorbeeld wanneer zij hun deskundig verbouwde producten op onze markt willen verhandelen? Wat met onrechtvaardige invoertarieven, onlogische subsidies aan Europese landbouwproducenten, exclusieve handelsverdragen die lokale ontwikkeling in het Zuiden hypothekeren?
Een pertinent voorbeeld waar we in aanloop naar de World Fair Trade Day op wijzen is het bestaan van ‘tariefescalatie’. Naarmate een product meer verwerkt is, betaal je een hoger invoertarief om de EU binnen te raken. Waarom zou iemand in het Zuiden dan zo gek zijn om een verwerkingsfabriek voor landbouwgrondstoffen te openen? In plaats van hen te belonen, steekt het Europese beleid ondernemers in het Zuiden stokken in de wielen als ze initiatief nemen om uit de armoede te ontsnappen. Maar ondertussen sturen we wel onze private sector naar het Zuiden om ontwikkeling te brengen. Tegenstrijdig toch?
Het zijn de handelsregels domoor
Een evenwichtig ontwikkelingsbeleid zou kwetsbare partners net moeten aanmoedigen hun kans te wagen op onze markten. En hen daarbij ondersteunen. Want soms ligt de oplossing voor het grijpen. Europese landen voerden jaren geleden een nultarief in voor de zwakste economieën, om hen makkelijk toegang te geven tot onze markt. Dit helpt hen een rendabele business op de rails te krijgen. Maar zodra deze economieën hun prille take-off hebben doorgemaakt, zadelen we hen vaak toch weer op met oplopende invoertarieven. Terwijl het net zinvol zou zijn om hen te laten groeien binnen dezelfde handelscondities.
Deze aanpak geeft volgens ons meer garantie op succes. We moeten handels- en ontwikkelingsbeleid beter op elkaar afstemmen, moeilijker dan dat is het niet. Of beter: de oneerlijke handelsregels op maat van de sterksten afschaffen.
Yves Boussen is persverantwoordelijke bij Oxfam Wereldwinkels. Hij schreef deze opinie naar aanleiding van de Internationale Dag van de Fair Trade die op zaterdag 13 mei wordt gevierd. Meer info op www.fairtradeday.be/nl