'Liever arm waar het veilig is, dan rijk waar de bommen vallen'
Brenda Stoter
06 maart 2015
In het Jordaanse vluchtelingenkamp Za’atari worden één op de vijf huishoudens gerund door alleenstaande vrouwen. Oorlogsweduwen, gescheiden moeders en grootmoeders proberen de kinderen zo goed mogelijk groot te brengen. Maar dat is niet gemakkelijk zonder de financiële en mentale steun van een partner, in een kamp waar de levensomstandigheden te wensen over laten. Met Internationale Vrouwendag voor de deur, is het nog meer van belang hun verhaal te brengen.
Papa wilde niet mee naar het vluchtelingenkamp
‘Hoe moeilijk het leven hier ook kan zijn, samen redden we het wel.’
Siham (38) woonde nog maar twee maanden in Za’atari toen ze te horen kreeg dat haar man met een andere vrouw was getrouwd.
Ze had hem meerdere malen gevraagd, gesmeekt zelfs, of hij mee wilde komen naar Jordanië, maar hij peinsde er niet over.
‘Eerst werd ons huis [in het Syrische Aleppo, nvdr] geraakt door een bom, waardoor we naar familieleden moesten vluchten. Toen werd ook dat huis geraakt en werden we ondergebracht bij kennissen. Uiteindelijk werd het daar ook te gevaarlijk en besloot ik dat het genoeg was. Ik wilde weg: met of zonder mijn man,’ blikt Siham terug.
Vier van de kinderen van Siham.
© Brenda Stoter
Met haar vijf kinderen vertrok ze naar Jordanië. Dat was in november 2012. Sindsdien heeft ze niets meer van hem gehoord. Maar wat ze het allerergste vindt, is dat haar man niet eens de moeite neemt om zijn vijf kinderen te spreken, desnoods over de telefoon.
‘Die rotzak heeft ook geen cent gestuurd, terwijl hij moet weten hoe weinig geld we hier hebben’, verzucht ze met een treurige blik in haar ogen. De jongste was slechts twee maanden toen het gezin in het Za’atari-kamp arriveerde. Het kleine meisje heeft geen enkele herinnering aan haar vader, die nog altijd in het gevaarlijke Aleppo woont.
Haar tienjarige dochter Razan helpt ook mee in het huishouden en zorgt voor haar broertjes en zusje.
© Brenda Stoter
De eerste maanden in het kamp waren zwaar: het gezin woonde in een tent, Siham (die in Syrië als lerares werkte) moest uren in de rij staan voor drinkwater en voedselbonnen en er waren weinig voorzieningen. Bovendien deed ze ‘s nachts geen oog dicht. Zodra het ene kind in slaap viel, werd het andere kind juist wakker. Maar nu, na meer dan twee jaar, hebben ze een caravan gekregen van het VN-vluchtelingenagentschap UNHCR, gaan de kinderen naar school en heeft Siham een baan gevonden in vrouwencentrum. Deze kleine overwinningen maken het leven in het kamp iets draaglijker.
Haar tienjarige dochter Razan helpt ook mee in het huishouden en zorgt voor haar broertjes en zusje. Terwijl haar moeder de afwas doet in een geïmproviseerde keuken, vouwt Razan vrolijk de was op. Wassen gebeurt met de hand, want wasmachines zijn er niet. En er moet veel gewassen worden, want na een uurtje lopen in het kamp, zitten de kledingstukken al compleet onder het stof, vooral die van de kinderen.
Op de vraag of Siham er ooit aan gedacht heeft opnieuw te trouwen, schudt ze haar hoofd. ‘Officieel ben ik niet eens gescheiden van mijn man, maar bovenal moet ik er niet aan denken,’ zegt ze. ‘Hoe moeilijk het leven hier ook kan zijn, samen redden we het wel.’
Oma’s worden opnieuw moeder
Op een paar meter afstand van de Shams-Elysées, de belangrijkste winkelstraat in het kamp, staat Mouna (43) met haar kleinzoon (6) in de armen voor haar caravan. ‘Mohammed is lief, slim en grappig. Eerlijk, ik denk dat ik nog meer van mijn kleinzoon houd dan van mijn andere kinderen. Hij is mijn alles,’ lacht de grootmoeder.
‘De eerste jaren in Za’atari waren erg moeilijk. Mohammed moest naar het ziekenhuis voor een operatie. “Hoe ga ik dat nou weer betalen?” was het eerste dat door mijn hoofd schoot.’
© Brenda Stoter
Dat ze voor haar kleinzoon zorgt, heeft absoluut niets te maken met de oorlog in Syrië, benadrukt Mouna. De moeder van Mohammed trouwde namelijk op haar 14de en scheidde van haar man toen zij zwanger was van Mohammed. Hierna hertrouwde ze met een man uit Damascus.
Haar nieuwe echtgenoot, een traditionele man, wilde geen zorg dragen voor het kind van een ander. Hierdoor kwam Mohammed –wiens vader zich sinds het begin van de oorlog tegen het regime van president Assad vecht – bij zijn oma terecht, die hem uiteindelijk meenam naar Za’atari.
Mouna is gewend om aan het hoofd van het huishouden te staan. Haar man overleed twintig jaar geleden, waardoor ze haar twee dochters en twee zoons alleen moest opvoeden. Om haar gezin te onderhouden, werkte ze in de landbouw. Mouna werkte hard en veel, maar het was simpelweg nooit genoeg, dus toen haar zonen oud genoeg waren om te gaan werken, gingen zij van school. Hierdoor kregen ze het iets breder. Maar toen brak de oorlog uit.
‘De eerste jaren in Za’atari waren erg moeilijk. Mohammed moest naar het ziekenhuis voor een operatie. “Hoe ga ik dat nou weer betalen?” was het eerste dat door mijn hoofd schoot.’ Uiteindelijk leende ze geld van vrienden om de operatie te bekostigen.
Mohammed vraagt nooit naar zijn moeder in Damascus of zijn vader in Syrië. In Za’atari is het redelijk normaal om niet in een standaardgezin op te groeien. Zo zijn er veel oorlogsweduwen, gescheiden moeders en oma’s en tantes die voor hun kleinkinderen, neefjes en nichtjes zorgen.
Gezinnen uit elkaar getrokken
Vaak wonen familieleden, vrienden en buren uit Syrië bij elkaar in de buurt, waardoor iedereen de zorg voor de kinderen een beetje op zich neemt.
Dat gebeurde ook binnen Fatma’s familie. De 80-jarige oma slaapt samen met haar kleinkinderen Mohammed (12), Hassan (10) en Hiba (6) in een trailer, maar haar zoon en diens gezin wonen in de caravan ernaast en helpen zo mee met de opvoeding. ‘Maar ik ben nog altijd degene die hun kleding wast, voor ze kookt en die hen naar school brengt,’ zegt Fatma.
Op de vraag of ze het normaal vindt dat ze op haar oude dag nog voor kleine kinderen moet zorgen, haalt Fatma haar schouders op. ‘Wat kan ik anders doen? Hen aan hun lot overlaten? Nooit.’
© Brenda Stoter
De oorlog in Syrië heeft volgens Fatma veel gezinnen uit elkaar getrokken. De moeder van de haar kleinkinderen woont ook in Za’atari, maar is hertrouwd en wil niets meer met haar kinderen te maken hebben. Hun vader, Fatma’s zoon, vecht in Syrië. Op de vraag of ze het normaal vindt dat ze op haar oude dag nog voor kleine kinderen moet zorgen, haalt Fatma haar schouders op. ‘Wat kan ik anders doen? Hen aan hun lot overlaten? Nooit.’
Niet trouwen op je vijftiende
‘Ik wil niet dat mijn nichtje op haar vijftiende trouwt. Ik wil dat ze naar school gaat, haar diploma haalt en wat van haar leven maakt,’ roept Faiza (51) fel, doelend op de early marriages.
Za’atari heeft een jonge bevolking: 57 procent van de inwoners zijn jonger dan 18 jaar. Tweederde van hen volgt onderwijs in het kamp. Za’atari kent dan ook drie scholen die dubbele diensten draaien: jongens gaan in de ochtend naar school en meisjes in de middag.
Faiza zorgt al meer dan twee jaar voor haar nichtje Haya (9), die haar moeder verloor door de oorlog in Syrië.
© Brenda Stoter
‘Ze is erg slim, maar helaas is het onderwijsniveau in het kamp zo laag dat ze er weinig van opsteekt.’
Toch, van de 84.000 Syriërs die in Za’atari wonen, komt 90 procent uit de conservatieve en vrome provincie Daraa, waar het normaal is dat meisjes in hun tienerjaren in het huwelijksbootje stappen en hun opleiding vroegtijdig afbreken. Volgens vluchtelingenorganisaties verschuift de leeftijd waarop Syrische meisjes trouwen steeds meer naar beneden. De moeilijke leefomstandigheden in het kamp dragen hier aan bij. Een echtgenoot zorgt voor bescherming en een inkomen – gesteld dat hij werk kan vinden natuurlijk want ook werkeloosheid is een groot probleem in het kamp.
Faiza zorgt al meer dan twee jaar voor haar nichtje Haya (9), die haar moeder verloor door de oorlog in Syrië. Het meisje zag met eigen ogen hoe een raketaanval een einde maakte aan het leven van haar moeder. Het moet vast een diep litteken achtergelaten hebben, zegt Faiza, maar het meisje weigert erover te praten. ‘Nadat dit gebeurde vroeg mijn broer, Haya’s vader, of ik de zorg voor haar op me kon nemen,’ legt ze uit. ‘En omdat ik zelf nooit kinderen heb kunnen krijgen met mijn inmiddels overleden man, zei ik met alle liefde ja.’
Ze geeft haar nichtje een aai over haar bol. Haya lacht ontdeugend. ‘Ze is erg slim, maar helaas is het onderwijsniveau in het kamp zo laag dat ze er weinig van opsteekt. Haya zit met 130 leerlingen in één klas. Soms verstaat ze de lerares niet eens’, zegt Faiza, die zelf weinig naar school is geweest en dus amper kan lezen en schrijven. ‘Ik zal er alles aan doen om haar een goede toekomst te geven. Ze mag niet zo eindigen als ik.’
Eigen verdriet opzij want kleindochter gaat voor
Het is al jaren geleden dat Da’ed uit Syrië vluchtte, maar ze durft haar kleindochter Najoua (4) nog altijd niet te vertellen waar haar ouders gebleven zijn. Zij kwamen twee jaar geleden om bij een serie bomaanslagen in de provincie Daraa.
‘Het leven hier is zwaar, maar ik moet er ook niet aan denken om terug te gaan naar Syrië. Liever arm waar het veilig is, dan rijk waar de bommen vallen.’
© Brenda Stoter
‘Mijn hart doet pijn als ik denk aan al die mensen die zijn gestorven, maar ik moet sterk blijven. Voor haar.’
Die dag stierven in totaal 140 inwoners, waaronder Najoua’s vader en zwangere moeder, Da’eds dochter. ‘Ze vonden haar onder het puin van wat ooit hun huis was. Ze was de enige die de aanval in het kleine dorp overleefd heeft, vandaar dat ik haar “mijn kleine wonder” noem,’ vertelt Da’ed.
‘De volgende dag vertrokken we naar Jordanië. Tijd om te rouwen was er niet.’
Da’ed pauzeert even, haalt een zakdoek uit haar jas en dept een traan in haar ooghoek. In dit Syrische vluchtelingenkamp heeft iedere bewoner een verhaal van verlies en verdriet en hoop en desillusies. ‘Mijn hart doet pijn als ik denk aan al die mensen die zijn gestorven, maar ik moet sterk blijven. Voor haar’, zegt ze en wijst met haar sigaret naar Najoua.
Plotseling wordt de stalen buitendeur met een klap dichtgeslagen. Potten en pannen vallen op de grond. Kinderen rennen door de kleine woning waar Da’ed samen met Najoua en haar vijftienjarige gehandicapte zoon Yusuf woont.
‘Dat zijn mijn andere kleinkinderen. Twee van mijn dochters wonen ook in het kamp,’ zegt de grootmoeder en voegt eraan toe dat het een stilzwijgende afspraak was dat Da’ed, en niet één van haar dochters, voor Najoua zou zorgen.
Maar het was zeker niet makkelijk in het begin: de openbare toiletten waren smerig, de tent was ofwel te koud of te warm en Da’ed vond het moeilijk om op haar leeftijd nog continue flesjes te geven en luiers te moeten verschonen. Net als voor de meeste bewoners, is Da’ed afhankelijk van de toelage die ze van UNHCR krijgt.
Per gezinslid krijgt ze 25 euro per maand. Dit bedrag mag ze uitgeven in de lokale supermarkten in het kamp. Ze koopt er melk, brood en groenten van. Het is alleen nooit genoeg, waardoor ze aan het einde van de maand altijd nog een beroep moet doen op één van haar dochters.
‘Het leven hier is zwaar, maar ik moet er ook niet aan denken om terug te gaan naar Syrië. Liever arm waar het veilig is, dan rijk waar de bommen vallen,’ besluit ze.
Een leven lang wachten op een man
Ze is groot en sterk, komt een beetje mannelijk over en praat met wilde handgebaren terwijl ze kauwt op een zelfgemaakte deeghapje. Fatiha is boos. Boos op haar familieleden, die haar aan haar lot overlaten, maar ook op de situatie in het algemeen.
Fatiha probeert rond te komen van haar maandelijkse toelage – werken kan ze door haar handicap niet.
Voor de oorlog was Fatiha de enige met een kunstbeen.
© Brenda Stoter
Het leven is niet makkelijk voor een alleenstaande vrouw in het vluchtelingenkamp, en dat laat ze duidelijk merken.
‘Ik heb één broer in het kamp, maar die helpt me totaal niet. En mijn andere familieleden zijn of dood of wonen nog in Syrië’, zegt ze kwaad.
Maar wanneer de liefde van haar leven ter sprake komt, verdwijnt de boze blik in haar ogen. Ze glimlacht . Haar gezicht krijgt een vriendelijke uitdrukking. Hij heeft Mohammed, zegt ze, en ze kent hem al 25 jaar.
Fatiha leerde haar grote liefde kennen in Karbit Gasala, het dorp waar ze vandaan komt. Zij hield van hem en hij van haar, maar er was alleen één probleempje: zijn ouders accepteerden Fatiha niet. ‘Vanwege mijn kunstbeen,’ zegt ze. ‘Op mijn twaalfde moest mijn been geamputeerd worden na een auto-ongeluk. In hun ogen zou ik nooit een goede vrouw voor hem kunnen zijn.’
Mohammed luisterde naar zijn ouders en trouwde met een ander. Gebroken van verdriet, wees Fatiha alle huwelijksaanzoeken af die ze hierna kreeg. Ze is nooit getrouwd, heeft nooit kinderen gekregen. ‘Na dit voorval schaamde ik me voor mijn kunstbeen. Ik dacht dat geen man mij zou accepteren. Stom.’
Maar Mohammed heeft haar nooit kunnen vergeten. Zelfs toen ze twee jaar geleden naar Za’atari vluchtte, bleef hij bellen. Inmiddels is Fatiha 46 jaar en staat ze er helemaal alleen voor. Ze probeert rond te komen van haar maandelijkse toelage – werken kan ze door haar handicap niet – en hangt vooral veel rond op de Shams-Elysées. Hier maakt ze een praatje met de verkopers. ‘Nee, ik zoek geen man hoor. Ik vind het gewoon gezellig. Vrouwen roddelen alleen maar,’ lacht Fatiha en voegt eraan toe: ‘Ze vinden mij een sterke vrouw, te sterk misschien.’
Terwijl ze praat over het leven in het kamp, komt een jongen met een kunstbeen aangelopen. Fatiha ziet hem vanuit haar raam en vertelt hoe ze voor de oorlog de enige was met een kunstbeen. Hier in het kamp wonen echter heel veel Syriërs die een arm of been missen. Gek genoeg heeft ze hierdoor geleerd zichzelf te accepteren. Voorheen voelde ze zich incompleet, anders, raar. Maar nu niet meer. Ze is niet meer de enige.