Alert blijven
Rachida Lambrabet
27 juni 2012
Ik moet een jaar of acht zijn geweest, ik ben niet zeker, ik weet alleen dat het tijdens de zomermaanden was, in een snikheet Marokko. Ik was samen met mijn ouders naar de stad Oujda gereden om mijn vaders Marokkaanse reispas, die verlopen was, te verlengen. Zonder konden we niet terugkeren naar België.
Mijn vader diende zijn handtekening onder een aantal documenten te zetten, en zoals dat soms gebeurt, zette hij zijn kriebel op de verkeerde plaats. Ik zag hoe de ambtenaar de hand van mijn vader wegsloeg en furieus opsprong terwijl hij hem uitschold voor ‘domme Riffijn’, wat min of meer het equivalent is van ‘domme Vlaming’, had de scène zich in het België van een aantal decennia geleden voorgedaan voor één of andere administratie die toen exclusief Franstalig was. Mijn vader gaf de man een stevige opdoffer zodat hij in een hoek van de ruimte vloog. In een mum van tijd sprongen een stuk of vijf ambtenaren en politiemannen op mijn vader. Niets is erger voor een achtjarige dan te zien hoe je eigen vader dan toch niet de allersterkste man van de wereld blijkt te zijn.
Die scène in Oujda werd een knagend gevoel, dat me sindsdien zeer vertrouwd is geworden. Want dat was hoe ik onrechtvaardigheid ervoer, als een gevoel alsof er iets aangeraakt en bruusk verplaatst werd, zodat er een pijnlijke wonde ontstond die pas zou verdwijnen wanneer dat aangeraakte en verplaatste terug op zijn plaats werd gezet.
Ik heb toen ook ervaren wat machteloosheid is. Het niets kunnen doen tegen een situatie van willekeur, dat maakte me ook duidelijk dat er een logica van onderscheid en rangorde werd gehanteerd in de grotemensenwereld. Sommige mensen hadden de macht om beslissingen te nemen, zelfs kennelijk onrechtvaardige, die het leven van anderen konden beïnvloeden en waartegen maar weinig te beginnen was.
Na die zomervakantie keerden we terug naar Antwerpen, waar sommige cafés zonder verpinken een bord uithingen waarop in grote zwarte letters stond geschreven dat de toegang verboden was voor vreemdelingen, vaak in het Frans, want de vreemdelingen, zo dacht men, spraken geen Nederlands. Mijn vader heeft daar nooit één woord over gezegd tegen mij. Hij geloofde dat dit nu eenmaal was hoe de wereld in elkaar zat. En hoewel mijn vader maar zelden sprak over de zeer concrete vormen van onrecht, hield hij er van om in abstracte termen over het concept te praten. Hij wilde ons duidelijk maken dat onrecht er altijd was, dat het blijkbaar bij het leven hoorde en dat het zaak was om het te herkennen en er zich tegen te verweren. Maar de eerste les die we van hem kregen, was toch wel dat wij er ons voor moesten hoeden zelf de veroorzaker van onrecht te zijn. Toen ik trouwde, gaf hij mij dat trouwens als vaderlijke raad mee, hij drukte mij op het hart rechtvaardig te zijn voor mijn levenspartner.
Ik zag en voelde hoe vanaf de jaren tachtig de sfeer in dit land verhardde. De borden met verboden toegang waren weggehaald maar heel veel mensen droomden van een zuivere natie, een land voor zichzelf. In Antwerpen kreeg een klein eng mannetje het voor elkaar om een partij groot te maken met de belofte het ‘vreemdelingenprobleem’ op te lossen. Voor mij leek het alsof de vakantie vroegtijdig eindigde.
En altijd weer die taal, van Oujda tot Antwerpen en verder. Hoe die geïnstrumentaliseerd wordt om een uitsluitingsdiscours te voeren, om een vermeend verschil te markeren en een nationalistisch identiteitsconcept te promoten. Om kenmerken die er niet zouden mogen toe doen toch aan te grijpen om de Ander te definiëren en opzij te zetten. Om een onderscheid te maken, om te bepalen wie nu beter en intelligenter is en dus meer lebensraum verdient. Dat mechanisme en die logica zijn eeuwenoud en van alle mensen, maar nog geen reden om te berusten.
Het incident in Oujda en de houding van mijn eigen vader ten opzichte van onrecht maakten dat ik heel erg alert werd voor situaties waar er een onderscheid gemaakt wordt op grond van kenmerken die inherent deel uitmaken van een persoon. Een onderscheid op grond van wie je als mens nu eenmaal bent.