Burundi: Kroniek van een aangekondigde dictatuur

Analyse

Burundi: Kroniek van een aangekondigde dictatuur

Jeroen Corduwener

28 maart 2007

Burundi wordt bestuurd door een voormalige rebellenbeweging. Het land en zijn bevolking worden er niet beter van. Integendeel. De mensenrechten worden met voeten getreden, corruptie en vriendjespolitiek vieren hoogtij. Op de heuvels van Burundi lijden de mensen honger, ze hebben geen dak boven hun hoofd en geen grond om te bewerken. En vooral: ze hebben geen kansen en mogelijkheden om tien jaar burgeroorlog te verwerken.

Nog geen kilometer buiten Bujumbura neemt de hitte af, verstomt het stedelijk rumoer en groeit de armoede. Het straatbeeld verandert abrupt. Geen strak en modieus geklede meisjes en jongens meer, maar vermoeide en getaande mannen en vrouwen in grauwe vodden. Bestickerde 4x4’s maken plaats voor dieseldampende taxibusjes en vooral heel veel zwoegende jongens op en naast hun fietsen, zwaar beladen met houtskool, groenten of kratten bier. Slimmeriken grijpen de bumpers van voorbijrijdende trucks vast en laten zich naar boven trekken.

Zo zeulen ze twaalf kilometer de berg op, naar Bugarama op ruim 2100 meter hoogte. Achter Bugarama -een kruispunt van wegen waar een almaar uitdijende, middeleeuwse ogende en stinkende marktplaats domineert- begint Burundi pas echt. Een golvend land met schitterende vergezichten, maar aan alle kanten getekend door decennia etnisch conflict tussen Hutu’s en Tutsi’s. Alleen al tijdens de burgeroorlog tussen 1993 en 2003 vielen er naar schatting een half miljoen doden.

Burundi kent nu al bijna vier jaar vrede en heeft sinds 2005 een democratisch gekozen regering. Maar nog steeds ligt het land in puin, zijn er te weinig huizen voor de bevolking, is er geen grond voor de vluchtelingen. Die keerden massaal terug, maar zoeken vanwege de honger inmiddels weer terug de kampen in Tanzania op -waarop de Tanzaniaanse regering hen terug de grens overjaagt.
Terug: het woord heeft voor honderdduizenden Burundezen geen betekenis meer. Terug naar wat of wie? Volgens de Verenigde Naties leeft zeventig procent van de bevolking onder de armoedegrens, is bijna de helft van de zes miljoen Burundezen ondervoed, moet één miljoen mensen ondersteund worden met voedselhulp, zijn nog steeds 400.000 mensen gehuisvest in vluchtelingenkampen buiten Burundi en 100.000 binnen Burundi. Alleen aan cijfers is hier geen gebrek.

Het lege land

De internationale gemeenschap veronachtzaamde in Burundi eerst de oorlog en daarna de vrede en de wederopbouw. Wat het betekent te leven -of beter gezegd: te overleven- in zo’n vergeten land, dat laat Theophile Ntwari me zien op een tocht door het hart van Burundi. Theophile, 37 jaar, is jurist met een niet onaardige baan bij de Burundese overheid. Zijn wortels liggen echter ver buiten de hoofdstad, in de provincie Karuzi. ‘Daar waar het asfalt ophoudt, waar de internationale organisaties nauwelijks komen, waar mensen éénmaal per dag een bord met bruine bonen eten - áls ze dat al voor elkaar krijgen’, daar komt hij vandaan, legt hij uit, terwijl het geroezemoes van de markt van Bugarama stilaan oplost tussen de heuvels.

De Burundese bergen werden van oudsher tot hoog bij de top bebouwd met bananen, met maniok, bonen en maïs. Dat was vijftien jaar geleden nog zo, maar op de uren durende hobbeltocht door het binnenland ogen de heuvels bijna overal verlaten, verwoest en aangevreten door erosie.
‘Er is niemand om het land te verbouwen’, zegt Deo Suzuguye, een verzekeringsman en om die reden notabele van het provinciestadje Karuzi, hoofdstad van de gelijknamige provincie. Het is nog vroeg in de ochtend, dauw trekt in dikke slierten tussen de bergen door. Suzuguye vertelt peinzend over de furie die door het land trok tijdens de oorlog.
‘Dit is een van de meest getroffen provincies. Het geweld duurde heel kort, maar was afschuwelijk hevig. Nu woont hier bijna niemand meer. De Tutsi’s zitten in de ontheemdenkampen, als de dood om terug te keren. En de Hutu’s zitten nog in Tanzania, ook doodsbang, maar dan om vervolgd en misschien wel vermoord te worden. Zij waren immers de killers van toen.’

Toen, dat was oktober 1993, toen Melchior Ndadaye werd vermoord. Hij was nog maar drie maanden aan de macht als de eerste democratisch gekozen president van Burundi. Maar hij was een Hutu en in de machtscentra van Burundi had nooit een Hutu gezeten. Zijn dood - hij werd omgebracht door zijn eigen lijfwacht- leidde tot een moordende jacht op Tutsi’s. Door Hutu’s. En vervolgens op Hutu’s. Door het Tutsi-leger. In Karuzi was dat na een paar maanden voorbij: de Hutu’s waren gevlucht en de Tutsi’s ontheemd. In de rest van Burundi duurde de burgeroorlog nog tien jaar langer.

Fluitend langs mijn oren

Theophile rijdt door naar Ruyigi, aan de andere kant van het Nationale Park Ruvubu dat de provincies Karuzi en Ruyigi scheidt. Ooit was het een toeristische trekpleister voor vakantiegangers die de safaritocht van Dakar naar Dar es Salaam maakten. Nu is er geen park meer te herkennen, alleen een weergaloos mooi maar ondoordringbaar bergwoud.
‘Dit was de voornaamste uitvalsbasis van de Hutu-rebellen van de CNDD-FDD tijdens de oorlog’, vertelt Theophile. Uit de bossen klinkt vogelgekwetter. ‘Dat was toen niet anders’, merkt hij minzaam op. Vogels storen zich niet aan oorlogsgeweld, ze zijn geen partij. Theophile wel, zegt hij. Ongewild, voegt hij eraan toe. De ervaring was daarom niet minder traumatisch.

Hij stopt bij een verwoest huisje in een verlaten bananenplantage. ‘Hier heb ik met mijn familie gewoond.’ Hij was 23 jaar en hoorde van de moord op de president toen het Tutsi-leger oprukte naar Karuzi. ‘Iedereen uit de buurt ging met hen mee. Ook mijn vader en moeder, maar ik bleef achter met mijn zus. Vraag me niet waarom, ik maakte een willekeurige keuze.’
Hij kijkt door de kapotte vensters, de aangevreten kozijnen. ”s Avonds kregen we bezoek van jonge Tutsi’s, die doodsbang op de vlucht waren. We verstopten hen op zolder.’ Voor het eerst laat hij iets van zijn achtergrond merken: hij is Hutu.
‘De dag daarop kwamen de soldaten terug. Nu schoten ze op alles wat bewoog. We renden als gekken voor hen weg over de heuvels. Ik hoorde iets fluiten langs mijn oren. Later begreep ik dat dat kogels waren.’
Zijn zus en hij kwamen aan in een rebellennest. ‘Hutu’s. Ook zij wilden ons vermoorden. Ze dachten dat we Tutsi’s waren.’
Een buurman, toevallige passant, kon dat op het laatste moment rechtzetten. ‘Ik heb altijd tussen Hutu en Tutsi in gezeten. Mijn vader was Hutu, dus waren wij dat ook, volgens het traditionele recht. Maar we zagen er uit als mijn moeder, een Tutsi.’ Sindsdien noemt hij zich Hutsi. Hij lacht er wat getroffen bij.

Een eigen vlag

We rijden het dal van Ruyigi in. Deze provincie was de graanschuur van Burundi. ‘A l’époque’, benadrukt gouverneur Alphonse Bikorimana. Het tijdperk van de voedselrijkdom ligt echter al ver achter ons. Twee jaar geleden verlieten de laatste soldaten van de CNDD-FDD (Conseil national pour la défense de la démocratie-Forces pour la défense de la démocratie) hier hun demobilisatiekampen, waarin ze sinds het vredesakkoord van 2003 hadden zitten wachten, dicht tegen de grens met Tanzania.
Ze doodden hun tijd met bier drinken, schietoefeningen op de lege flessen en neuken met de lokale meisjes. Hun leider, de voormalige gymnastiekleraar Pierre Nkurunziza, had de verkiezingen gewonnen, glansrijk. De partij plantte in alle Burundese gemeenten haar eigen vlag: rood, groen, wit met een adelaar in het hart. Als vervanging van het nationale vaandel, in dezelfde kleuren maar in andere volgorde en zónder roofvogel.
Dat vindt Bikorimana wel raar, ook al is hij zelf lid van de partij. Bovendien is er behalve die vlag niets veranderd in Ruyigi. ‘Het land is nog steeds kaal en onbewerkt. Eerst leden we honger door de oorlog. Toen door de droogte. Nu door de regen.’ Ruim 65.000 vluchtelingen keerden sinds 2004 terug naar deze provincie. Dat is meer dan elders.’Maar de mensen vertrekken al snel opnieuw naar Tanzania. Ze laten hun kinderen hier achter, in de hoop dat iemand hen vindt en voedt’, zegt de gouverneur hoofdschuddend.

Van Ruyigi is het een uur rijden naar Gitega, in het centrum van Burundi. De weg zit vol gaten en diepe kuilen, ook al hebben Chinese bouwvakkers een half jaar geleden nog een nieuw laagje asfalt gelegd. ‘Het moest zo goedkoop mogelijk. Het aanbestedingsbedrag was te klein, het merendeel van het budget ging rechtstreeks naar de partijkas van de CNDD-FDD’, verklaart Theophile, zigzaggend tussen de restanten van het aannemerswerk.

De nieuwe hoofdstad

‘Gitega is door de nieuwe president Nkurunziza bestemd als de nieuwe hoofdstad van het land’, vertelt Audace Nikoyagize trots. Hij is de lokale directeur van het regeringsproject voor demobilisatie, en een goede vriend van Theophile. Met brede armgebaren wijst Audace aan: op de belangrijkste heuvel komt het nieuwe presidentiële paleis, iets verderop een internationale luchthaven en daar, verder weg, tien kilometer buiten de stad een nationaal sportcentrum. De president verloochent zijn afkomst als sportleraar niet en de Fransen hebben de bouw ervan al financieel gegarandeerd.

Nikoyagize geeft toe dat er nog veel moet gebeuren om Gitega de allure van een Afrikaanse hoofdstad te geven. De stad oogt als wat ze is: een verlopen marktplaats in het diepe binnenland, en ze is vooral belangrijk omdat de nationale bierbrouwerij hier gevestigd is. Op de vraag waarom Bujumbura plaats moet maken voor deze dorpse omgeving, haalt ook hij zijn schouders op. ‘Het zal nog wel even duren’, zegt hij bijna verontschuldigend. Onder de bewoners van Gitega heerst ongemak: betekent de opwaardering van hun woonplaats dat ze hun vodden kúnnen inwisselen voor echte kleren. Of móeten ze dat straks?

‘Dit soort prestigeprojecten zegt veel over de manier waarop de CNDD-FDD het land regeert’, reageert Gertrude Niyonyenevyo, voorzitster van Vrouwelijke Juristen in Burundi. ‘Ze hebben er geen idee van hoe een land bestuurd moet worden en dus leggen ze het accent op plannen en projecten die indrukwekkend klinken. Ook al hebben die geen enkele waarde voor de bevolking.’

Gertrude is een zelfbewuste, gestudeerde vrouw in modieuze kleding. Ze heeft in 2005 op de CNDD-FDD gestemd. ‘Omdat ik er oprecht van overtuigd was dat ze het enige goede alternatief waren voor mijn land’, zegt ze. Twee jaar later is ze diep ontgoocheld en dat geldt eigenlijk voor elke Burundees die zijn mond opendoet over de politiek.
‘We hebben mensen gekozen die rechtsreeks uit de jungle kwamen. Ze besturen het land nog steeds als guerrilla’s’, zegt Chantal Niyokindi, de secretaris-generaal van de Burundese mensenrechtenorganisatie Iteka. ‘Mensenrechten worden met de voeten getreden, eigenlijk al direct sinds de CNDD-FDD aan de macht is. Oppositieleden, journalisten, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties worden zonder pardon en vooral zonder aanklacht opgesloten.’

Het enige dat vóór het nieuwe regime pleit is dat de repressie zonder aanziens des persoons gebeurt. Ook de voormalige president Ndayizeye ging het cachot in, op verdenking van een staatsgreep. Maar het hooggerechtshof stelde Ndayizeye en zijn kompanen na een half jaar op vrij voeten omdat de aanklacht op drijfzand berustte.

Bier en aardbeien

Gertrude en Chantal houden kantoor in Bujumbura, het centrum van de Burundese macht. Daar is aan maniok, bananen en bonen geen gebrek, maar evenmin behoefte omdat het menu er bestaat uit hamburgers, brochettes van geitenvlees, veel Amstelbier en verse aardbeientaart als dessert. De nieuwe machthebbers wentelen zich behaaglijk in deze welvaart.

En ze doen er alles aan om hun eigen rijkdom in hoog tempo te vergroten, merkt Gabriel Rufyiri op. Hij is voorzitter van de anti-corruptiewaakhond OLUCOME (Observatoire de lutte controle la corruption et les malversations economiques) en in die hoedanigheid een van de grootste plaaggeesten van het huidige regime. Zijn organisatie legde bloot dat sinds de CNDD-FDD aan de macht is, er voor bijna 160 miljoen dollar aan corruptie uit de staatskas is verdwenen.
‘En omdat die staatskas voor 95 procent gevuld wordt met internationaal hulpgeld is het dus vooral de internationale gemeenschap die indirect en niet gewild de zakken vult van de huidige machthebbers’, zegt Gabriel stellig. OLUCOME roept niet zomaar wat: haar onthullingen leidden al tot een bevriezing van 60 miljoen dollar aan hulpgeld door de Wereldbank. Dat leverde Gabriel een hechtenis van vier maanden op.

Mijnheer de president, slaap zacht

‘Het is niet de president die de kwade genius is achter dit wanbestuur en de corruptie’, zegt Theophile. ‘Nkurunziza is een hele beste brave man maar dat is ook zijn probleem. Hij is te zwak voor zijn omgeving.’ Terwijl de president op de nationale televisie wordt getoond in achtereenvolgens trainingspak -want trainend op zijn racefiets, wandeloutfit -want trainend als wandelaar of zwart kostuum -want predikend voor zijn gelovigen, een nevenfunctie die het staatshoofd uitoefent, wordt Burundi achter de schermen bestuurd door een handvol getrouwen uit de rebellentijd van de CNDD-FDD.

‘Aanvankelijk gebeurde dat onder leiding van partijvoorzitter Hussein Radjabu, een opgeklommen landbouwer die de partij als een intrigant bestuurde. En met de partij het hele land’, zegt Chantal Niyokindi van Iteka. Radjabu benoemde ministers, regelde voor vrienden hoge ambtelijke functies en vroeg in ruil macht en geld. ‘Totdat hij té machtig werd voor de omgeving van de president. En dus werd Radjabu na een hevige maar korte strijd begin dit jaar uit de partij gezet.’ Daarmee is dít probleem opgelost. ‘Maar de mentaliteit van besturen, blijft: zo snel mogelijk rijkdom vergaren en het land leegeten. Letterlijk over de hoofden en ten koste van de Burundese bevolking.’

De dansers en de dans

‘s Avonds op een terras, met zon die ondergaat achter de bergen aan het Meer van Tanganyika, laat Theophile het pessimisme even varen. ‘Eén doel hebben we nu wel bereikt. In Burundi wordt niet meer over Hutu en Tutsi gesproken. Tutsi’s en Hutu’s zitten in alle politieke partijen, een direct gevolg van de verplichte quota, zoals die in het vredesakkoord van Arusha in 2003 zijn afgesproken.’

Dat is goed, want het was de splijtzwam in het Burundese verleden. ‘We zijn nu allemaal Hutsi,’ zegt hij grijnzend. Maar, herneemt hij zich: ‘De macht mag dan niet meer etnisch zijn opgedeeld, ze is wel weer in handen van een kleine elite.’ Hij pauzeert even: ‘In Burundi zeggen we: de dansers zijn verwisseld, maar de dans is nog dezelfde. Proost.’ Met opgeheven armen heft hij zijn Amstel.