China in Afrika: win – win?
Marc Vandepitte
03 januari 2011
In het verleden was het ontwikkelingsvraagstuk voornamelijk een Noord-Zuid kwestie. De geavanceerde landen uit het Noorden stonden het Zuiden bij met kapitaal, expertise, ontwikkelingshelpers en … veel bemoeienissen. De laatste tijd grijpt er op dat vlak een echte kentering plaats. Meer en meer landen uit het Zuiden, de zogenaamde groeilanden, worden ook actief in het Zuidelijk halfrond. Dat is in het bijzonder het geval in Afrika, het continent dat van oudsher ons exclusief terrein was. Maar die goeie ouwe tijd lijkt nu voorbij. Landen als Brazilië, India, Rusland, Saoedi-Arabië en vooral China, zijn belangrijke nieuwe spelers op het terrein. Het is vooral dat laatste land dat bij ons het meest in de kijker loopt. Dat heeft te maken met de omvang van zijn aanwezigheid en wellicht ook omdat die zo succesvol is en daarom onze invloed in die regio sterk doet afkalven.
China en Afrika: les extrêmes se touchent. Als het op armoede en ontwikkeling aankomt gaat het inderdaad om twee uitersten. De laatste dertig jaar haalde China zo’n zeshonderd miljoen mensen uit de extreme armoede terwijl er in Afrika bijna tweehonderd miljoen bijkwamen. De Chinese economie heeft op de ontwikkelingsladder heel wat treden genomen, Afrika van zijn kant is op de onderste trede blijven hangen. Over de Chinese aanwezigheid in Afrika zijn al heel wat documentaires gemaakt en er is ook al heel wat inkt over gevloeid. De benadering is doorgaans sterk gekleurd. Het is alsof men het niet kan verkroppen dat men zijn monopoliepositie aan het kwijtspelen is. Het is zoals een belangrijke official van het Nederlandse ministerie van BZ ooit zei: ‘Na de val van de Muur dachten we dat Afrika onze achtertuin was. En nu komen de Chinezen de pret bederven’. Hier en daar verschijnt echter een studie die de zaken op een meer serene manier benadert. Dat is o.a. het geval met een recent onderzoek van het Center for Global Development (CGD), een prestigieuze denktank over ontwikkelingsvraagstukken met zetel in Washington. In november jongstleden publiceerde die denktank een paper over de aanwezigheid van China in Afrika, met nadruk op macro-economische aspecten*. We geven hieronder de hoofdlijnen weer van deze interessante studie.
De paper vertrekt van de vaststelling dat Afrika voor China een relatief onbelangrijke, bijna marginale rol speelt in het geheel van de Chinese overzeese handel, investeringen en ontwikkelingshulp. De handel is goed voor nog geen 4% van het totaal. Voor investeringen en ontwikkelingshulp is dat een vergelijkbaar cijfer. Dat is dus weinig, maar dat aandeel neemt wel toe. En, voor bepaalde goederen zoals kobalt, hout en chroom, is China zelfs sterk afhankelijk van de import uit Afrika. De paper weerlegt ook het cliché als zou China voornamelijk uit zijn op energie en grondstoffen. Slechts tien procent van de door China gefinancierde infrastructuurinvesteringen zijn gericht op de ontginning van minerale grondstoffen. En wat petroleum betreft, het continent is inderdaad een belangrijke leverancier voor China, maar de VS importeren ongeveer dubbel zoveel.
Het belang voor China is dus relatief, maar omgekeerd is dat niet zo. Sinds 2009 is China de belangrijkste handelspartner geworden van Afrika. Ook is er de laatste jaren een aanzienlijke toename op het vlak van investeringen, kredietverlening en ontwikkelingshulp. Precieze cijfers daarover zijn er niet, ondermeer omdat de scheidingslijn tussen investeringen, handel en kredietverlening aan de ene kant en ontwikkelingshulp aan de andere kant, niet altijd zo duidelijk is. Maar de paper stipt in dat verband ook het gebrek aan transparantie aan als een van de tekortkomingen en belangrijke uitdagingen voor de toekomst. Verder is de Chinese aanwezigheid heel belangrijk voor de ontwikkeling van de infrastructuur en voor investeringen op het vlak van technologie en informatie.
Het Afrikabeleid van China wijkt volgens de paper op een heel aantal punten af van die van het Westen:
Hulp is gericht op bijna alle landen van Afrika terwijl andere belangrijke donoren zich meestal beperken tot een aantal kernlanden.
De financiering is vooral gericht op infrastructuurwerken.
Een deel van de investeringen en exportkredieten is verbonden met de ontginning van grondstoffen.
De uitvoering van de projecten verloopt snel, stukken sneller dan bij de traditionele donoren.
Hulp wordt geboden zonder politieke voorwaarden te stellen, met uitzondering van de niet-erkenning van Taiwan.
Er is een sterke relatie tussen de regering in Beijing, de staatsbedrijven en de Chinese financiële instituten.
Het feit dat China geen koloniaal verleden heeft en zelf een ontwikkelingsland is, draagt bij tot een sfeer van vertrouwen.
China’s aanwezigheid op het zwarte continent is niet nieuw, maar het is pas de laatste tien jaar dat de aanwezigheid exponentieel is toegenomen. Van improvisatie is niet echt sprake, het Chinese Afrikabeleid is namelijk gebaseerd op de ontwikkelingservaringen in eigen land. De overheid in Beijing heeft in het verleden geprobeerd om de armoede in bepaalde provincies versneld weg te werken door middel van geldtransfers of hulp, maar zij heeft ingezien dat commerciële prikkels belangrijk waren om resultaten te bereiken. Ook heeft ze het belang ervaren van investeringen in infrastructuur om economische groei te stimuleren. Speciale Economische Zones waren zeer succesrijk in China, en dit wordt nu toegepast op het Afrikaanse continent.
Of het werkelijk tot een win-win situatie komt, zal in de eerste plaats afhangen van de Afrikanen zelf.
Het CGD ziet voor Afrika heel wat mogelijkheden en kansen. Maar een kans is nog geen garantie. Opdat China’s aanwezigheid duurzaam en voordelig zou zijn moet aan twee zaken voldaan worden. Ten eerste moet Beijing de handel, de hulp en de investeringen beter coördineren en op elkaar afstemmen. Het aantal actoren is de laatste jaren sterk toegenomen en de Chinese overheid heeft het overzicht en controle wat verloren. Dat is zeker het geval met betrekking tot de Chinese privéondernemingen die opereren in Afrika. Ten tweede moet gekeken worden of de toegenomen handel, financieren en technologietransfer geen macro-economische ontwrichting veroorzaakt. Zo bijvoorbeeld kunnen een te snelle en te grote kapitaaltransfer of handelsoverschot een opwaartse druk op de lokale munt veroorzaken, met competitiviteitverlies als gevolg. Ook kan een ondoordachte kredietverlening aanleiding geven tot een schuldencrisis achteraf.
Volgens ons zijn er nog andere belangrijke valkuilen en uitdagingen. De handel tussen China en Afrika is grotendeels complementair, maar toch zijn een aantal sectoren in Afrika zeer kwetsbaar voor de Chinese concurrentie, o.a. en in de eerste plaats de textiel. Ten tweede kan men zich de vraag stellen of de handel tussen beide economieën geen herhaling is van het typisch Noord-Zuidpatroon, waarbij Afrika bevestigd wordt als leverancier van goedkope grondstoffen en importeur van duurdere afgewerkte producten. In de mate dat de Chinese investeringen de ontluikende industrie op het continent aanwakkert en in de mate dat de toenemende vraag van de groeilanden de grondstofprijzen de hoogte injaagt, kan deze hindernis overwonnen worden. Ten derde zal moeten blijken of de Chinese ontginning van bossen en mineralen op het continent ecologisch verantwoord gebeurt. Op dat vlak heeft het land, net zoals het Westen overigens, geen al te beste reputatie.
Het CGD doet ook een specifieke aanbeveling gericht aan het adres van Beijing. China is geen lid van het Comité voor Ontwikkelingshulp van de OESO en publiceert ook geen uitgebreide informatie over zijn buitenlandse hulp. Bovendien hanteert het ook geen uniforme definitie van ontwikkelingshulp. Nochtans zijn een sluitende definitie en adequate informatie onontbeerlijk voor een goede besluitvorming op dat vlak. Het CGD dringt daarom aan op een betere communicatie en meer transparantie. Op die manier kan China, maar ook Afrika en de rest van de wereld (beter) zicht krijgen op het macro-economisch impact van de Chinese handel, hulp en investeringen.
Globaal gesproken ziet het CGD de aanwezigheid van China in Afrika als een win-win operatie voor beide partners. China heeft duidelijk voordeel aan de toegang tot de grondstoffen en een grote markt voor Chinese producten. Maar ook voor het Afrikaanse continent is het voordelig. Heel wat Afrikaanse landen hebben hun economisch beleid de afgelopen jaren versterkt en zitten nu in een steviger positie om voordeel te halen uit de opportuniteiten van de Chinese aanwezigheid. En, met zijn focus op productiegeoriënteerde infrastructuurinvesteringen vult China een leegte op die was nagelaten door de traditionele donoren, een leegte die een flessenhals was voor de groei in Afrika.
Of het werkelijk tot een win-win situatie komt, zal in de eerste plaats afhangen van de Afrikanen zelf. Het zijn zij die verantwoordelijk zijn voor hun economische groei, voor hun financiële situatie (buitenlandse schulden), voor evenwichtige begrotingen en voor een goed beheer van hun natuurlijke rijkdommen. Maar, gezien de schaal en het belang van hun aanwezigheid, dragen ook de Chinezen een deel van de verantwoordelijkheid. Dat veronderstelt dat ze hun aanwezigheid beter in kaart brengen, hun transacties beter coördineren en een negatief macro-economisch impact weten te vermijden.
De toekomst zal uitwijzen of de Chinese aanwezigheid wel degelijk een opportuniteit is voor de ontwikkeling van het zwarte continent en ook of het CDG het bij het rechte eind heeft. Deze paper krijgt goede punten omdat hij de kwestie zakelijk en niet vooringenomen behandelt. En vooral omdat het niet vanuit de hoogte gebeurt, een zeldzaamheid bij Westerse China-studies.
Eindnoten
* Vibe Christensen B., China in Africa. A Macroeconomic Perspective, Center for Global Development, Working Paper 230, november 2010, http://www.cgdev.org/content/publications/detail/1424567/.
* Zie ook Vandaele J. & Vandepitte M., ‘Wat doet China in Afrika en Latijns-Amerika?’, MO* paper nr. 47, september 2010, http://images.mo.be/sites/default/files/MO-paper47_china.pdf.
Marc Vandepitte is auteur en publicist.