De islam zal in België nooit met één stem spreken. Toch is de Moslimexecutieve onmisbaar.
Nadia Fadil & Meryem Kanmaz
25 januari 2016
De voorbije weken waren we weer getuige van een reeks nieuwe afleveringen in wat stilaan uitgegroeid is tot de "Moslimexecutieve Saga". Nadia Fadil en Meryem Kanmaz beschrijven de zoektocht naar en strijd rond een legitieme vertegenwoordiging voor moslims in België. ‘De geschiedenis leert ons dat pogingen tot controle van de diversiteit van het islamitische middenveld gedoemd zijn tot falen.’
Het vertegenwoordigend orgaan voor de moslims in België kampt al sinds zijn ontstaan met een opeenstapeling van moeilijkheden, die ook regelmatig het nieuws halen. Voor vele buitenstaanders, en bevoegde politici, worden al die berichten over ‘conflicten’ stilaan onhoudbaar waardoor het bestaansrecht van de executieve steeds meer ter discussie wordt gesteld.
Om de ware toedracht van de problemen waar de Executieve voor Moslims (hierna: EMB) te achterhalen, is het echter belangrijk om stil te staan bij de onderliggende factoren bij deze weerkerende conflicten. De problemen waar de Executieve mee kampt, hebben minder met een gebrek aan competentie te maken dan met het wettelijk kader waarbinnen dit orgaan functioneert, evenals de tegenstijdige verwachtingen die ten aanzien van dit orgaan worden gekoesterd vanuit de Belgische overheden en vanuit de moslimgemeenschap zélf.
Het wettelijk kader: de wet van 1831
Om de werking en het ontstaan van de Executieve te begrijpen, is het belangrijk terug te gaan naar het wettelijk kader waarbinnen dit orgaan past, met name de wet van 1831. Twee wetsbepalingen spelen hierin een belangrijke rol: artikel 19, dat het principe van religieuze vrijheid voorstaat, en artikel 21, waarin de bepalingen rond de scheiding tussen kerk en staat worden geëxpliciteerd.
Het principe van religieuze vrijheid dat in de grondwetsbepalingen staat, maakte van België één van de meest progressieve landen in Europa.
Deze wettelijke bepalingen moeten gelezen worden in het licht van de historische en politieke context waarbinnen de Belgische staat het licht zag, en dat deels voortvloeide uit een compromis tussen de liberalen en de katholieken. Beide werden immers gedreven door een behoefte te ontsnappen aan het juk van de Nederlandse protestantse monarch Willem I. Het principe van religieuze vrijheid (artikel 19), dat in de grondwetsbepalingen vermeld staat, maakte van België dan ook één van de meest progressieve landen in Europa.
Verder was de Belgische wetgever op zoek naar een model dat deels geïnspireerd was door het Franse laïcité principe (het principe van scheiding tussen kerk en staat, artikel 21), maar tegelijk daarvan afweek in de mate dat de religieuze erediensten op werden erkend en ondersteund door de wetgever.
Voor de liberalen was het belangrijk dat er een wettelijk kader werd gecreëerd waarbinnen het principe van scheiding tussen Kerk en Staat gegarandeerd werd, en waarbij ook de Kerk de legitimiteit van de staat zou erkennen. De katholieke volksvertegenwoordigers zouden op hun beurt de centrale waarde van de Kerk voor de samenleving onderstrepen, evenals de noodzaak aan financiële compensaties (nadat bezittingen onder Napoleon werden onteigend) middels erkenning en materiële ondersteuning door de Staat, doch zonder in de organisatie van de eredienst tussen te komen.
Er zijn, tot op heden, vijf erkende erediensten naast het Rooms-Katholicisme: het Protestantisme (de Federale Synode van de Protestantse en Evangelische Kerken in België), het Jodendom (het Israëlisch Consistorium van België), de Vrijzinnigen (de Humanistische Vrijzinnige Vereniging en de Centre d’Action Laïque), de Orthodoxe Kerk (het Orthodox Aartsbisdom van België) en de Islam (de Executieve voor Moslims in België).
Uit die verschillende overwegingen, die een belangrijke onderhandelingsbasis vormde in de beginjaren van de Belgische staat, werd het complexe en unieke neutraliteitsmodel uitgewerkt. Vanaf dan zou de Belgische overheid een proactief beleid van erkenning voeren ten aanzien van de erediensten, die tevens op een materiële wijze zullen worden ondersteund.
De financiering van de erkende erediensten zou echter enkel gebeuren op voorwaarde dat er een orgaan bestaat dat die financiering kon beheren. De primaire opdracht van dit orgaan is om het toegekende geld te beheren en te herverdelen naar de verschillende geloofsgemeenschappen.
De oprichting van de Moslimexecutieve van België moet dan ook in eerste instantie gezien worden tegen de achtergrond van dit wettelijk kader, waarbij de islam in 1974 als officiële eredienst werd erkend.
De zoektocht naar een legitieme vertegenwoordiger
Twee belangrijke factoren speelden een cruciale rol bij de erkenning van de islam als officiële eredienst in 1974. De eerste factor was de groeiende aanwezigheid van moslimleerlingen in het officieel onderwijsnet volgend op de graduele integratie van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders. Aangezien de schoolpactwet van 1959 bepaalde dat kinderen in het officieel onderwijsnet recht hebben op godsdienstonderwijs, werd er een groeiende druk ervaren om aan deze noden tegemoet te komen.
Een tweede belangrijke reden waren de diplomatieke relaties met Saoedi-Arabië. Het feit dat de erkenning van de islam als eredienst in 1974 geschiedde -midden een internationale crisis waarbij Saoedi-Arabië zijn internationale olie-leveringen bevroor- is dan ook geen toeval. Deze ontwikkeling toont aan hoe het “dossier islam” op een systematische wijze verbonden is geweest met diplomatieke relaties, die tot vandaag doorlopen (met Marokko en Turkije als belangrijkste onderhandelingspartners).
Het Islamitisch Cultureel Centrum werd de belangrijkste gesprekspartner en vertegenwoordiger van moslims in België.
Het Islamitisch Cultureel Centrum (ICC) of de zogeheten ‘Grote Moskee’ – initieel opgericht door een groep studenten – fungeerde vanaf 1974 de facto als beheerder van dit dossier. Dit orgaan, dat sinds 1968 beheerd werd door de Moslim Wereld Liga, werd door de overheid als belangrijkste gesprekspartner en vertegenwoordiger van de moslims in België gezien.
Deze vertegenwoordigende rol van het ICC zal echter vanaf de jaren tachtig gecontesteerd worden, deels omwille van de toenemende kritiek vanuit meer seculiere en Franstalige kringen binnen de moslimgemeenschappen die een meer op Belgische leest gestoelde vertegenwoordiging zochten. De leidende rol van het ICC zal in die jaren worden herzien, waarop een zoektocht zal starten naar een adequate en representatieve, structuur.
In 1990 wordt de voorlopige Raad voor Wijzen opgericht, gemandateerd door de Belgische overheid. Dit orgaan beschikt echter over weinig draagvlak en wordt op sterke kritiek onthaald, vooral binnen de door de overheid opzij geschoven ICC kringen. Er komt dan ook een tegeninitiatief vanuit bepaalde geledingen van de moslimgemeenschap: de Hoge Raad van de Moslims in België. Deze wordt echter niet erkend door de Belgische overheid, die ervoor kiest om de voorlopige Raad voor Wijzen als consultatief orgaan te laten functioneren en een structuur van een representatief orgaan verder voor te bereiden.
Deze zoektocht zal uiteindelijk uitmonden in de verkiezingen van 1998 die aan de basis zullen liggen van de eerste Executieve voor de Moslims in België. De keuze voor verkiezingen was ingegeven door de overtuiging van de inrichtende machten, waarbij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen een leidende rol speelde, dat dit een groter draagvlak zou creëren voor de nieuwe structuur. Uit deze eerste verkiezingen, waaraan ongeveer 45.000 van de ongeveer 70.000 ingeschrevenen deelnamen, werden 68 leden voor de algemene vergadering benoemd. (zie ook: Lionel Panafit’s (1999) Quand le Droit écrit l’Islam. L’intégration juridique de l’Islam en Belgique, Bruxelles: Bruylant)
Hoofdkwartier van het Islamitisch Cultureel Centrum (ICC) of de zogeheten ‘Grote Moskee’ in Brussel.
Stephane Mignon (CC BY 2.0)
De EMB als spreekbuis van de moslimgemeenschap?
De eerste problemen zouden echter al snel na de inwerkingtreding van de Algemene Vergadering in 1999 rijzen. Van de 68 leden van de Algemene vergadering waren 51 verkozen en 17 gecoöpteerden – wat voor de eerste conflicten zou zorgen, toen bleek dat de nationale overheden een belangrijke stem hadden bij de aanduiding van mogelijke leden. Verder zou de Algemene Vergadering 17 leden voordragen voor de Raad van Bestuur (de eigenlijke Executieve), maar daarbij dook een tweede conflict op: 2 van de 17 voorgedragen leden zouden worden geweerd door de Belgische overheid omwille van een negatieve uitslag van de screening door de veiligheidsdiensten.
Terwijl het screenen van mogelijke kandidaten en/of moskeeën die een aanvraag indienen voor een subsidie intussen een courante praktijk is geworden, was het in 1998 een unicum en een nieuwe maatregel die in de regulering van de eredienstendossier werd geïntroduceerd. Deze twee conflictpunten zetten veel kwaad bloed, en zorgden ervoor dat het nieuwe orgaan met een aantal hindernissen aan haar nieuwe opdracht moest starten.
De interne conflicten hebben te maken met de heterogene samenstelling, de onderlinge competitie evenals pogingen van de verschillende overheden om greep te krijgen op het geheel.
Doorheen haar jonge geschiedenis blijven de legitimiteitsproblemen, waar de vorige vertegenwoordigende organen mee te kampen hadden, doorspelen. Zowel vanuit de moslimgemeenschappen zelf als vanuit de overheid zal de permanente zoektocht naar een ‘legitieme’ vertegenwoordiger aan de basis liggen van de blijvende, interne conflicten.
Deze hebben deels te maken met de heterogene samenstelling van de structuur – in zowel etnische als theologische en ideologische termen –, de onderlinge competitie tussen de verschillende groepen evenals pogingen door de verschillende overheden – de Belgische, Turkse en Marokkaanse – om greep te krijgen op het geheel. (zie ook: zie Kanmaz, M. & Zemni, S. (2008) “Moslims als inzet in religieuze, maatschappelijke en veiligheidsdiscours. De erkenning en institutionalisering van de islamitische eredienst in België” in Timmerman, C. & Vanderwaeren, E. (eds.) Islambeleving in de Lage landen, Leuven: Acco/Apeldoorn)
De tweede verkiezingen van maart 2005, georganiseerd door het ministerie van Justitie, werden door vele insiders als een ‘putsch’ vanwege de Belgische overheid beschouwd. Daarom werden deze verkiezingen grotendeels geboycot door de Marokkaanse gemeenschap van Brussel. Omwille van deze boycot zal de Turkse gemeenschap vanaf 2005 een belangrijk gewicht hebben in de Algemene Vergadering. (zie ook: Crivellaro, Rachel “les Turcs raflent la majorité des sièges” (Turks obtain the majority of seats) in La Libre Belgique, 24 March 2005)
Sindsdien blijven interne conflicten elkaar opvolgen. De nieuwe benoeming van de algemene vergadering in 2014, die grotendeels volgens het principe van het delegatiemodel gebeurde en waarbij mogelijke kandidaten door de moskeeën werden voorgedragen, kan gelezen worden als een nieuwe poging om een zekere stabiliteit te bereiken in dit verhaal. Maar de ontwikkelingen van de laatste weken tonen aan dat ook deze werkmethode geen ultieme oplossingen biedt. (zie ook: Fadil, Nadia (2015) “Belgium” in Yearbook of Muslims in Europe, volume 6, pp. 83-107)
Pistes voor de toekomst
Al deze ontwikkelingen tonen aan dat de werking van de EMB in België in een permanente impasse dreigt te verzanden. Bovendien maken de conflicten waar de Executieve mee geconfronteerd wordt deel uit van een lange en permanente strijd over de legitieme stem van moslims in dit land. Deze inzichten tonen aan dat een mogelijke piste voor de toekomst misschien niet zozeer ligt in het vinden van de ‘juiste’ vertegenwoordiger, maar in een aanpak die deze gedachte juist los laat.
In haar zoektocht naar gesprekspartners zal de overheid dan ook rekening moeten houden met de diversiteit van het islamitische middenveld.
De 42-jarige geschiedenis van de institutionalisering van de islam in België leert ons immers dat er een groeiend draagvlak is voor een administratief orgaan dat in staat is om de materiële aspecten van het functioneren van de eredienst te beheren. Een belangrijk gegeven dat maar al te vaak wordt verwaarloosd in de huidige discussies is dat ondanks de onzekerheden die de werking van het orgaan blijven plagen, de EMB sinds 1999 wel in staat is geweest een aantal cruciale administratieve functies op zich te nemen en deze verder uit te bouwen.
Zo vervult de EMB een belangrijke rol in het begeleiden van de moskeeën bij het voorbereiden en indienen van een dossier voor erkenning van financiering en subsidiëring bij de gewestelijke overheden.
Voorts speelt de Theologische Raad van de EMB een belangrijke rol in het bepalen van het begin en het einde van de ramadan voor de Magrebijnse gemeenschap (de Turkse gemeenschap volgt een ander systeem om deze te bepalen). Ten slotte valt de benoeming en inspectie van islamleerkrachten onder de bevoegdheid van de executieve, evenals het aanduiden van aalmoezeniers voor de gevangenissen.
Een opvallende constante in dit verhaal is dat deze administratieve functies minder gecontesteerd blijken te zijn en zelfs over een groot draagvlak lijken te beschikken binnen de verschillende geledingen van de moslimgemeenschap. Er is zelfs een groeiende vraag naar erkenning door de moskeeën zélf. Een mogelijke piste voor de toekomst kan er daarom juist in liggen om de Executieve in eerste instantie als een administratief orgaan te benaderen, die geen representatieve functies vervult maar vooral als opdracht heeft de materiële organisatie van de eredienst te beheren -zoals een administratie dat voor een ministerie doet.
In haar zoektocht naar gesprekspartners zal de overheid dan ook rekening moeten houden met de diversiteit van het islamitische middenveld. De overheid lijkt deze diversiteit als een uitdaging te zien, en is sinds 1968 op zoek naar één legitieme en representatieve stem. Toch zou deze diversiteit in stemmen en posities als een opportuniteit en rijkdom moeten gezien worden. Meer dan veertig jaar institutionalisering van de islam als Belgische eredienst leren ons dat pogingen tot controle van deze diversiteit gedoemd zijn tot falen.
Nadia Fadil is lid van MO*academy en docent bij de vakgroep antropologie van de KU Leuven. Ze werkt rond de thema’s multiculturaliteit, religie en islam in België en Europa. Meryem Kanmaz is doctor in de politieke wetenschappen en verrichtte uitgebreid onderzoek naar de organisatievorming bij Turkse en Marokkaanse moslims in België en Europa.