In de kerkers van Kabylië

Analyse

In de kerkers van Kabylië

Leen De Witte

15 december 2003

Opsporingsbericht

Naam: Belaïd Abrika (33 jaar)
Nationaliteit: Algerijn
Strafblad: opkomen voor de rechten van Berbers
Opgesloten sinds: 13 oktober 2002

3 december 2002: Belaïd Abrika besluit in hongerstaking te gaan. Hij zit dan al drie maanden in de cel te wachten op zijn proces. Het Algerijnse gerecht beschuldigt hem van wel twintig misdrijven waaronder brandstichting, het aanzetten tot rellen en de verkiezingsboycot. En vooral dat laatste valt de Algerijnse overheid zwaar. De lokale verkiezingen van tien oktober vorig jaar moesten ongeldig verklaard worden door die boycot in de provincie Kabylië. Abrika, een Berber, had opgeroepen de stemming te blokkeren als reactie op het beleid van de Algerijnse overheid. De Berbers vechten al jaren tegen de discriminatie van hun taal, gebruiken en identiteit. Ze ijveren voor gelijke kansen, gelijke rechten en meer werkgelegenheid. Als oorspronkelijke inwoners van Algerije maken ze nog dertig procent van de bevolking uit, de meesten van hen leven in de Berberprovincie Kabylië.
Drie dagen na de verkiezingen wordt Belaïd Abrika opgepakt in de rechtzaal van Tizi-Ouzou, de hoofdstad van Kabylië. Abrika organiseerde er samen met vijf medestrijders een zitstaking om dertien jongeren te steunen, die er terechtstonden omdat ze meegedaan hadden aan de verkiezingsboycot. Door stembussen weg te nemen en stemlokalen in brand te steken, hadden de jongeren uiting gegeven aan hun ongenoegen. Elders in Algerije verliep de stemming rustig, tot grote vreugde van president Bouteflika. De succesvolle stemronde levert hem een pluim op, want ze impliceert dat hij zijn land als een stabiele democratie bestuurt. Ook al hebben de lokale verkiezingen niet zo’n grote impact, een positieve uitslag trekt buitenlandse investeerders aan.
Twee maanden na zijn opsluiting besluit Abrika met zijn vijf lotgenoten over te gaan tot een hongerstaking. Ze willen protesteren tegen de mensonwaardige omstandigheden van hun opsluiting en eisen hun onmiddellijke vrijlating. De Berberactivisten worden daarop in isoleercellen opgesloten en hard aangepakt, ondanks hun verzwakte gezondheid. Van medische opvolging of verzorging is al helemaal geen sprake. Na eenenveertig dagen geven ze hun staking uitgeput op. Enkele actievoerders, waaronder Abrika, zijn dan al enkele keren in comateuze toestand naar het ziekenhuis overgebracht.
Het proces dat op 28 januari 2003 volgt, verloopt volgens Abrika’s advocaten onrechtvaardig. Hun oordeel is duidelijk: de rechter wil de Berbers zo lang mogelijk in de cel houden. ‘Wat er met hen gebeurt, heeft niets met gerechtigheid of het gerecht te maken’, brieste Me Mezil, één van Abrika’s advocaten. De politie was tijdens het proces danig nerveus en deinsde er niet voor terug harde middelen te gebruiken. Een zitstaking, georganiseerd uit solidariteit met de Berbers, kon enkel met traangas onder controle worden gehouden. ‘Het was chaos’, vertelt Yazid Kaci, die samen met Abrika werd opgepakt. ‘De slagen vielen overal, ook voor de advocaten die ons wilden verdedigen.’
Kaci wordt 48 uur later vrijgelaten, net als de vier andere Berbers. Abrika’s voorlopige hechtenis wordt daarentegen nog twee keer verlengd. Op acht februari 2003 moet hij opnieuw voorkomen, om te horen dat hij de cel nog altijd niet mag verlaten.
Intussen groeit de kritiek op het Algerijnse gerecht. Farouk Ksentine, voorzitter van de Commission Nationale Consultive de Promotion et de Protection des Droits de l’ Homme ziet de zaak somber: ‘Het gaat heel slecht met het Algerijnse gerecht, ondanks de beloofde hervormingen. Er wordt misbruik gemaakt van de voorhechtenis, de toestand wordt rampzalig in Algerije’. Abrika zit intussen nog steeds vast, en hij is niet de enige.