De markt is geen spel zonder grenzen
Een krachtige wind jaagt economieën waar ook ter wereld in de richting van privatisering en liberalisering. Daarbij primeert ideologie geregeld op pragmatisme: de successen worden opgehemeld, de mislukkingen over het hoofd gezien.
Het algemeen akkoord over de handel in diensten, het GATS, wil meer van hetzelfde, zodat nu zelfs de meest gevoelige terreinen niet langer ongemoeid worden gelaten.
De debatten over privatiseringen zijn geen theoretische discussies. Dat bewijzen de ervaringen met drinkwater. Is water een koopwaar of een recht? Het antwoord op die vraag beslist over leven of dood, zo ondervond men in Zuid-Afrika. Geïnspireerd door de Wereldbank die subsidies ouderwets vindt, ging de Zuid-Afrikaanse regering aan de slag met “waterbetaalkaarten”. Vergelijk het met een telefoonkaart: de burger krijgt maar water zolang hij in de watermeter een waterbetaalkaart kan stoppen die nog niet leeg is. Cost recovery heet dat in het jargon van het IMF en de Wereldbank. En dat kan dodelijk zijn, zo bleek in Zuid-Afrika.
Omdat de armoede er zo groot is, kwam er voor duizenden mensen al snel geen water meer uit de kraan. Toen het hele systeem met de waterbetaalkaarten dan ook nog eens crashte, zat een hele regio zonder water. Er restte de mensen niks anders dan hun water te gaan halen in rivieren en vijvers. Gevolg: Zuid-Afrika werd getroffen door de zwaarste cholera-epidemie in decennia. In KwaZulu-Natal raakten 120.000 mensen besmet. Alleen dankzij zware financiële inspanningen kon de regering het aantal doden beperken tot 260. Zo kwam uiteindelijk ook van cost recovery niet veel in huis.
Drinkwater als vloeibaar goud
Van water een koopwaar maken, is dus problematisch. Maar als water een recht is dat niet afhankelijk mag zijn van iemands koopkracht, dan is dat alleen te garanderen via één of andere vorm van herverdeling tussen rijk en arm. Ofwel moeten rijke consumenten de armeren “kruissubsidiëren” door meer te betalen, ofwel moet de watervoorziening ondersteund worden door de belastingbetaler -die van het land zelf of die van het Noorden via ontwikkelingshulp. Als die herverdeling niet lukt, blijft dat recht op water ook maar theorie. Ook al hebben de Verenigde Naties eind vorig jaar water uitgeroepen tot een socio-economisch recht.
De goede voornemens zijn alvast niet van de lucht: op de aardetop van Johannesburg verkondigde de EU met nogal wat bombarie dat het aantal mensen zonder toegang tot drinkwater en riolering tegen 2015 gehalveerd zou moeten worden.
Of privatisering van de watersector in dit plaatje past, is nog maar de vraag. Watermultinationals beschikken over de knowhow en de middelen om snel de nodige infrastructuur voor watervoorzieningen te bouwen, stellen de voorstanders. De voorwaarde is uiteraard dat de watervoorziening gepaard gaat met een beleid van cost recovery, kwestie van de zaak rendabel te maken. Reden waarom de EU er in het kader van het GATS-akkoord (over meer handel in diensten) op aandringt om de watermarkt in 87 van de 119 landen open te stellen. Niet toevallig de EU: de grote watermultinationals - Suez, Vivendi, RWE, SAUR- zijn immers Europees.
De ervaringen van de voorbije jaren maakten de watermulti’s echter voorzichtig. In ontwikkelingslanden winst maken met water, is niet evident. De Argentijnse crash kost Suez bakken vol geld: in plaats van in dollar, wordt het bedrijf nu in zwaar gedevalueerde peso’s betaald. ‘Dat kost hen acht procent van hun wateromzet in 2002’, zegt David Hall, die aan de universiteit van Greenwich de privatisering van de watersector van dichtbij bestudeert. In Manilla trok Suez zich terug uit de watervoorziening nochtans een van zijn pronkstukken. Ondermeer omdat de regering er de kost van de gedevalueerde peso niet wil dragen. In Atlanta kreeg de multinational dan weer de wacht aangezegd omdat het water er al te “kleurrijk” was en van tijd tot tijd ondrinkbaar als het niet werd niet gekookt. De Braziliaanse provincie Paraná gooide waterproducent Vivendi uit zijn watermaatschappij omdat de gouverneur ontevreden was over de geleverde service. Ongetwijfeld vergemakkelijkte de verkiezing van de nieuwe Braziliaanse president Lula, die niet gelooft in privatisering van nutssectoren, die beslissing.
Jean-François Talbot, baas van watermulti SAUR, verklaarde vorig jaar dat commerciële watervoorziening in ontwikkelingslanden enkel kan mits ‘substantiële giften en zachte leningen’. En nog: ‘De behoeften zijn veel groter dan de financiële en risicodragende capaciteiten van de private sector.’ De Europese Commissie suggereert in een niet-gepubliceerd onderzoek in opdracht dat ontwikkelingsgeld gebruikt zou kunnen worden om meer private waterinvesteringen aan te trekken. Lees: dek de private sector in tegen risico’s met publiek geld.
Ngo’s die gespecialiseerd zijn in water, kanten zich niet per definitie tegen deelname van de private sector in de watervoorziening. Ze vinden wel dat EU en Wereldbank te eenzijdig denken. Stephen Turner van de Britse ngo WaterAid: ‘Indien men evenveel energie zou steken in de versterking van de publieke sector als in de promotie van de private sector, dan zouden we veel verder staan. Vergeet niet dat de private sector maar instaat voor vijf procent van de watervoorziening in de wereld. Waarom water in het GATS moet, begrijpen we niet. Het is niet nodig om de privé-sector zijn rol te laten spelen, en dat terwijl het GATS het overheden moeilijker maakt, terug te komen op een beslissing om de privé te betrekken.’
De prijs van privatisering
Er schuilen nog wel andere addertjes onder het gras, wanneer diensten worden geprivatiseerd. Maris Dela Cruz van de Freedom from Debt Coalition vertelt hoe de Filipijnse overheid zich ertoe liet verleiden om zowat alle risico’s van de buitenlandse elektriciteitsproducenten op zich te nemen: ‘Onder druk van de regering verbond het publieke energiebedrijf zich er toe tot 85 procent van de productiecapaciteit van de private elektriciteitsproducenten te kopen aan relatief hoge prijzen en in dollar. Omdat de Filipijnen nu minder stroom nodig hebben dan voorzien, betaalt het publieke bedrijf op veel plaatsen wél voor die 85 procent van de productiecapaciteit, maar kan het die stroom niet gebruiken. De betalingen in dollar wegen ook veel zwaarder sinds de peso ten gevolge van de financiële crisis van 1997 in waarde is gehalveerd. De schuld van het publieke energiebedrijf is ondertussen opgelopen van 35 miljard peso in 1995 tot 460 miljard peso.’
We moeten overigens niet eens zover gaan kijken om te merken dat er geregeld een prijskaartje aan privatisering hangt. In Frankrijk liggen de prijzen van private watermaatschappijen gemiddeld 13 procent hoger dan die van gemeentelijke regies. Consultancybureau ITT toonde in 1995 al dat de openbare Zweedse watermaatschappijen voor een kubieke meter water 0,36 dollar aanrekenden, terwijl de private Britse maatschappijen gemiddeld 0,93 dollar vroegen.
Daarnaast gaat privatisering ook vaak gepaard met jobverlies: personeel ontslaan is meestal een van de eerste acties van de overnemers. Ook dat moet mee in rekening gebracht worden als je privatiseringsbeleid evalueert, vindt econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz: ‘Het klopt dat privatisering dikwijls bedrijven rendabel maakt, maar economen worden geacht naar de totale efficiëntie te kijken. Werkloosheid brengt sociale kosten met zich mee die niet uit de cijfers van individuele ondernemingen blijken, zoals straatgeweld, politieke en sociale onrust, angst bij andere werknemers dat ook zij hun job verliezen, kinderen die van school gehaald worden. Dat soort kosten werkt veel langer door dan het onmiddellijke verlies van een baan.’
Het publieke alternatief
Terug naar het water en de vrome doelstelling om de mondiale watervoorziening vooruit te helpen. Moet zoiets noodzakelijk langs private weg gebeuren?
Johan Verstraete, van de Belgische ngo Protos, vraagt zich bijvoorbeeld af waarom het intercommunale model dat de Belgen al honderd jaar goedkoop en betrouwbaar drinkwater levert internationaal niet méér gepromoot wordt. Dát er resultaten te boeken zijn zonder privatisering, bewijst de Belgische Technische Coöperatie in Laos, waar het in samenwerking met de openbare watermaatschappij van Laos en de plaatselijke bevolking stadjes van drinkwater voorziet.
BTC-Ingenieur Paul Declercq: ‘We leggen hier netwerken aan, voor een vijfde van de prijs die buitenlandse ondernemingen vragen.’ Wellicht is dit de weg die de EU zal moeten bewandelen, wil ze inderdaad tegen 2015 het aantal mensen zonder drinkwater gehalveerd zien. David Hall: ‘De EU en de Wereldbank zullen hun plannen aan de realiteit moeten aanpassen. Dat gebeurt nu al soms. In de Baltische staten steunen ze een erg succesvol project waarin de publieke watermaatschappijen van Stockholm en Helsinki hun tegenhangers in Estland en Polen bijstaan in hun modernisering. Maar in de kern blijven ze pro privatisering.’
Buiten het bereik van de democratie
Een opmerkelijke vaststelling: in Groot-Brittannië daalde de rendabiliteit van de Britse waterondernemingen sterk nadat Labour aan de macht kwam, omdat de “regulator” zich plots strenger ging opstellen inzake prijsbeleid. De “regulator” is de waakhond die de overheid aanstelt om toe te zien op prijs en kwaliteit van de dienstverlening. Dat is een absolute noodzaak in sectoren als water, elektriciteit of spoor, die naar een natuurlijk monopolie neigen. Bedrijven hebben in dergelijke sectoren meer macht tegenover de consument, die immers niet kan kiezen voor een andere leverancier. De Britse ervaring toont aan dat ook zo’n regulator niet buiten de politiek staat.
De grote les inzake privatisering is in feite dat ze maar vruchten afwerpt als er inderdaad een sterke en onafhankelijke regulator is. Zoiets veronderstelt een goed werkende democratie en kennis van de sector. Dat privatisering pas goed werkt als er een sterke staat is, werd pijnlijk duidelijk in Rusland, waar privatisering zonder rechtstaat neerkwam op maffiapraktijken en roof.
Jammer genoeg vond privatisering dikwijls plaats in een tijd dat het bon ton was om de inmening van de staat te beperken, met liberalisering en deregulering, het afschaffen van regels en beperkingen, tot gevolg. Een dergelijke aanpak werd geschraagd door een bijna fundamentalistisch geloof in de markt, zoals dat beleden wordt bij het IMF en andere internationale instellingen, zegt Stiglitz in zijn boek Perverse Globalisering.
Opvallend is dat het meestal net die internationale instellingen zijn die de privatiseringstreinen op de rails zetten, vaak zonder veel democratische inspraak. In ontwikkelingslanden met schulden stelden het IMF en de Wereldbank privatisering en liberalisering als voorwaarde voor kredieten. Vaak gebeurde dat overhaast en al te ideologisch. Rudi Schwab van chocolademultinational Barry-Callebaut vertelt over de liberalisering van de cacaosector in Ivoorkust. ‘Van de ene dag op de andere werden de subsidies voor meststoffen, en de omkadering en prijsregulering door de staat afgeschaft. Omdat dat moest van het IMF, dat de Ivoriaanse boer domweg vergeleek met de welopgeleide Amerikaanse boer. Door het wegvallen van die omkadering daalde de kwaliteit en hadden wij minder zekerheid dat we op tijd onze bestellingen kregen. Liberalisering was gewoon een slogan. Een markt werkt maar als er controles zijn, instellingen en regels. Wereldbank en IMF gedragen zich zeer dogmatisch en ideologisch. Als ze in Washington maar kunnen zeggen: er is geliberaliseerd.’
In Europa waren het de EU-instellingen die liberalisering en privatisering doordrukten. Ook in België gebeurden de privatiseringen onder Europese druk, zegt professor Wouter Devroe, die de hele privatiseringsperiode nauwgezet bestudeerde (zie kader: Belgische privatisering niet netjes verlopen). Devroe: ‘De EU werkt de afstoting van overheidsactiva in de hand. Het is beter dat ze dit erkent en meteen een heus beleid terzake ontwikkelt.’ Anderen vinden dat de EU zich beter pragmatisch opstelt, en best niet privatiseert in sectoren waar uit recente ervaringen blijkt dat privatisering niet tot betere resultaten leidt. Sectoren zoals het openbaar vervoer bijvoorbeeld. Een kaderlid bij De Lijn zegt het zo: ‘Ik ben een liberaal maar ik betwijfel of de privé in het openbaar vervoer even goede resultaten kan boeken als de openbare dienst. In de Europese Commissie zitten een aantal “fundi’s” die overal concurrentie willen organiseren.’
De verregaande gevolgen van het GATS.
En dan is er het General Agreement on Trade and Services. Het GATS is een nieuw internationaal mechanisme om liberalisering (en privatisering) van bovenaf te organiseren. Dit akkoord interpreteert handel heel breed: het wil het makkelijker maken voor consumenten om diensten in het buitenland te kopen en voor bedrijven om diensten in het buitenland te verkopen, daar een vestiging op te zetten of werknemers uit te voeren om elders een bepaalde dienst te leveren. Concreet betreft het GATS alle diensten behalve die welke geleverd worden “bij de uitoefening van regeringsgezag”. Deze laatste worden nader bepaald als diensten die “niet op een commerciële basis én niet in competitie met een of meerdere andere leveranciers worden geleverd”. Zeker is dat in België met die definitie ook onderwijs en gezondheidszorg onder het GATS vallen: er zijn immers meerdere leveranciers.
Op de standardlijsten van het GATS prijken dan ook zowat alle diensten: transport, energie, milieudiensten, toerisme, onderwijs, sociale diensten en gezondheidszorg, post-en koerierdiensten, telecom, bouw, distributie, nieuws-en ontspanningsdiensten, financiële diensten…
De onderhandelingen verlopen o ironie - via vraag en aanbod. Eerst geven de leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aan welke sectoren ze in welke landen opengesteld willen zien. Daarop reageren alle leden dan met een aanbod van sectoren die ze willen openen. 31 maart 2003 moesten staten hun definitieve aanbod bij de WTO indienen. Daarna beginnen de effectieve onderhandelingen. In theorie beslissen de landen zelf hoever ze gaan. Toch is duidelijk dat WTO-leden zich niet kunnen permitteren om jarenlang in geen enkele sector markttoegang te verlenen.
Een bijkomende moeilijkheid zit vervat in artikel 21 van het GATS, dat stelt dat landen die willen terugkomen op een toegeving, en dus een bepaalde markt opnieuw willen afsluiten voor het buitenland, de WTO-leden daarvoor moeten compenseren. Dat betekent niet dat beslissingen onomkeerbaar zijn, zoals sommige Ngo’s beweren, maar wel dat regeringen daarover moet onderhandelen en dus vrijheid inboeten.
Het mag duidelijk zijn: GATS kan verstrekkende gevolgen kan hebben voor de manier waarop de samenleving werkt. SP.A-fractieleider in de Kamer Dirk Van der Maelen, een van de buitenlandspecialisten in ons parlement, stelt het zo: ‘Toen ons parlement het in 1994 goedkeurde, besefte wellicht niemand, mezelf incluis, wat de draagwijdte ervan was. Het GATS schept in feite de noodzaak van constante waakzaamheid want het proces zal decennia doorgaan.’
Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd voor buitenlandse zaken, gaat GATS niet over deregulering of privatisering. Dat klopt maar ten dele. Als je de markt vrijmaakt voor buitenlandse leveranciers in dienstensectoren waar de overheid een quasi-monopolie heeft, privatiseer je per definitie al minstens dat deel van de markt dat naar die buitenlandse leverancier gaat. De ervaring leert bovendien dat de overheid dan meestal spontaan haar eigen onderneming geheel of gedeeltelijk verkoopt aan de privé om de concurrentie aan te kunnen.
Neyts heeft gelijk als ze zegt dat liberalisering niet hetzelfde is als deregulering. Althans in theorie. De praktijk leert bijvoorbeeld dat de WTO ertoe neigt om “wetgevers te disciplineren”. Zo straft de WTO de EU omdat ze geen hormonenvlees op haar markt toelaat, of kleine bananenboeren bevoordeelt tegenover grote plantages. Dat soort sociale en ecologische regels verstoren volgens de WTO op een onaanvaardbare manier de handel.
GATS denkt in dezelfde richting: WTO-leden moeten alle maatregelen genomen door lokale, regionale of centrale overheden, die het GATS-akkoord beïnvloeden, “prompt” publiceren. Maatregelen mogen “niet rigoureuzer dan nodig” zijn, en mogen “geen onnodige belemmering” van de handel inhouden.
Dat is erg voor interpretatie vatbaar. Eén voorbeeldje maar. De EU overweegt tijdelijke migratie van geschoolde mensen toe te laten. Wat belet een Indisch informaticabedrijf of een Chinees bouwbedrijf om zijn Indiase of Chinese werknemers hier lonen onder onze minimumlonen te betalen het kan argumenteren dat de wet op het minimumloon zijn concurrentiekracht vermindert en de handel dus onnodig belemmert? Dat staat uiteraard niet met zoveel woorden in het GATS maar die dynamiek ligt er wel in besloten.
Transparantie zoek
Onder druk van allerlei organisaties en bewegingen heeft de Europese Commissie geen nieuwe aanbiedingen gedaan inzake ‘health and educational services’. De VS dringen echter aan op liberalisering ervan. (zie kader: Een uniek model is kwetsbaar) Vele samenlevingen hebben unieke en zeer hybride systemen ontwikkeld om hun sociale dienstverlening te organiseren denk aan ons gezondheids- onderwijssysteem. Zal die diversiteit bestand zijn tegen de gehaktmolen van het marktdenken ? Niemand weet het. De onderhandelingen zullen bepalen hoever de liberalisering zich doorzet.
Ondanks de mogelijke impact verlopen die onderhandelingen niet transparant. De EU heeft de civiele samenleving weliswaar geconsulteerd maar ze wilde vooraf niet openbaar maken wat ze zal aanbieden. Marc Maes van 11.11.11: ‘De fractieleiders van de commissie handel en industrie van het Europarlement mochten het voorlopige EU-aanbod inzien op eed van geheimhouding. Het Belgische parlement is zowat het enige nationale parlement dat inzage kreeg. In de commissie buitenlandse betrekkingen ging ikzelf en een vertegenwoordiger van de vakbonden mee binnen als medewerker van Dirk Van der Maelen. Er waren nog twee andere parlementariërs. Daarmee doet België het inzake openheid beter dan de andere landen.
Toch blijft dat onvoldoende: je krijgt tenslotte maar enkele uren om een zeer technisch document van 150 pagina’s door te nemen. Een fatsoenlijke consultatie betekent dat we net als het bedrijfsleven al drie jaar betrokken worden bij het hele proces.’ Van der Maelen zelf is scherper: ‘Wat we in decennia van strijd opbouwden aan sociale bescherming, mag niet onder invloed van lobby’s in achterkamertjes verloren gaan.’ Uiteindelijk lekte de eerste versie van het EU-aanbod toch uit. Daaruit bleek dat de EU geen markttoegang aanbiedt inzake onderwijs, gezondheidszorg, de audiovisuele sector, cultuur en water.
Maes: ‘De EU is voorzichtig. Ze vraagt wel markttoegang in de watersector bij anderen maar biedt die zelf niet aan.’ Bovendien tekende België nog op een aantal vlakken verzet aan tegen het voorstel. Paarsgroen laat zich gelden, erkent Maes. Maar gerust zijn hij en Van der Maelen er niet op: ‘Nu beginnen de onderhandelingen pas. Dat wordt geven en nemen. Hoe transparant zal dat verlopen? Wie weet wat de EU uiteindelijk weggeeft om te bekomen wat ze wil ?’
BELGISCHE PRIVATISERING NIET NETJES VERLOPEN
Professor Wouter Devroe van de K.U. Leuven schreef een turf van een doctoraat over de Belgische privatiseringen. Een gesprek.
U hebt veel vragen bij de manier waarop de privatisering is verlopen ?
Devroe: Inderdaad, niet omdat ik tegen privatisering ben, maar omdat de overgang niet beredeneerd, niet netjes is gebeurd. Alles verliep in de grootste ondoorzichtheid. Het parlement heeft zijn rol niet kunnen spelen, evenmin als de Raad van State. Nochtans waren die geprivatiseerde instellingen eigendom van de gemeenschap en zou het maar normaal zijn dat over de wenselijkheid van die verkoop en over de kerntaken van een overheid wordt gesproken. Sindsdien lijkt er niet veel veranderd: ook inzake Sabena blijken er cruciale beslissingen genomen in hotelkamers zonder dat de bevoegde minister zelfs maar op de hoogte was.
Sommige zaken balanceerden op de grens van het juridisch oorbare, schrijft u.
Devroe: De Federale Participatiemaatschappij (FPM), voorheen ASLK-holding, speelde daarin een cruciale rol. De EU stond niet toe dat eenmalige privatiseringsopbrengsten werden aangewend om het begrotingstekort te verlagen. Daarom bracht de regering alle te privatiseren activa in bij de FPM. Die verkocht ze en speelde de opbrengsten als dividenden door naar de overheidsbegroting. De EU verwierp die aanpak omdat hij in strijd was met voornoemde regel. Daarop vond de regering een tweede handigheid. De staat gelastte de FPM nu om met de privatiseringsopbrengsten uitgaven te bekostigen die anders ten laste van de begroting vielen.
**Zoals ?
**
Devroe: Een zogenaamde verhoging van het kapitaal van de Post die toen nog geen NV was, en dus niet over een kapitaal beschikte. Bijdragen tot het sociaal plan van Belgacom of in de kosten van de HST via de oprichting van het HST-vehikel HST-Fin. Dat alles terwijl een NV zoals de FPM geacht wordt winst na te streven. Resultaat : het begrotingstekort verkleint zonder dat de overheid een frank minder uitgeeft. Het verbod om met privatiseringsopbrengsten het begrotingstekort te verminderen, werd zo omzeild.
Werd de EU dan bedrogen ?
Devroe: Ofwel werd ze bedrogen, ofwel heeft ze niet willen zien.
Europees staatsman Dehaene overtrad de regels ?
Devroe: Zijn regeringen zondigden op zijn minst tegen de geest van de regels. Niet echt een voorbeeld om de burger aan te zetten de wet te respecteren. Het is voor mij niet van belang individuele verantwoordelijkheden te zoeken maar wel om te leren uit de fouten die in het verleden zijn gemaakt.
**Met de gevoelige dossiers die nu op ons afkomen, pleit u voor een andere aanpak.
**
Devroe : Inderdaad, de privatiseringen zijn niet voorbij. We kunnen niet op deze weg verder gaan zonder na te denken over wat de overheid hoort te doen, en wat niet.
**Universele dienstverlening de wettelijke verzekering dat een basispakket aan diensten in een bepaalde sector voor alle burgers toegankelijk moet zijn kan volgens u voor- en tegenstanders van privatisering verzoenen.
**
Devroe: Ja. Als de overheid vastlegt welke basisdienstverlening voor alle burgers toegankelijk moet zijn, doet het er niet zo toe wie die dienst levert. Je moet die universele dienstverlening niet enkel defensief gebruiken in het kader van privatisering, maar ook offensief: zoals de verzekeraars nu bezig zijn, roepen ze een basisverzekeringsdienst over zich af. Net zoals de banken nu al een basisbankdienst moeten leveren.
Privatisering betekent niet dat de overheid terugtreedt.
Devroe: Absoluut niet, de overheid krijgt een andere rol, die van toezichthouder die zelf geen belangen als marktdeelnemer te verdedigen heeft, enkel het algemene belang.
**EEN UNIEK MODEL IS KWETSBAAR
**
Gesprek met Marc Justaert, voorzitter van de Christelijke Mutualiteit, over GATS en onze gezondheidszorg.
**Bent u bang van het GATS?
**
Justaert: Ik heb er wel wat schrik van. Niet alleen van het GATS, maar ook van de EU-kijk op verzekeringsregels. Er wordt enkel gekeken naar het product is het mogelijk een handelsproduct? en niet naar de actoren die deze producten leveren. Gezondheid is een goed dat deels moet steunen op solidariteit, en mag niet het voorwerp zijn van gewone concurrentie. Daarom heeft de wetgever bij ons de gezondheidsverzekering toegewezen aan non-profituitvoerders, de vijf ziekenfondsen, de Hulpkas en de NMBS-kas. Zodra je actoren met een winstoogmerk toelaat, krijg je risicoselectie: privé-verzekeraars willen liefst die mensen verzekeren die weinig kosten. Dat bedreigt het hele systeem, want in de gezondheidszorg betalen de tachtig procent gezonden voor de twintig procent zieken en bejaarden. Ons model heeft daar een oplossing voor bedacht die nergens anders bestaat. Die werkt goed, laat keuzevrijheid en biedt iedereen een zeer stevig basispakket aan zorgen.
Als het zo uniek is, is het dan niet kwetsbaar? Op internationaal vlak speelt de macht der getallen.
Justaert: Dat klopt. We hebben de regering signalen gegeven, en ook Jean-Luc Dehaene als vice-voorzitter van de Europese conventie. (Justaert werkte in een vorig leven op diens kabinet, nvdr) dat ze moeten opletten.
U gelooft niet dat de staat private verzekeraars zo kan reguleren dat niemand wordt uitgesloten?
Justaert: Dat is niet het optimale systeem. Het is een illusie te denken dat zo’n systeem goedkoper is. Onze werkingskosten bedragen 4,1 procent van onze omzet. In de private verzekeringssector is dat 15 procent. (jv)