De slanke taille van de voedselindustrie

Analyse

De slanke taille van de voedselindustrie

Raj Patel

26 september 2007

Het huidige voedselsysteem geeft onredelijk veel macht aan een kleine groep inkopers voor de supermarkten. Consumenten verliezen daardoor hun keuzevrijheid, producenten worden gedwongen belachelijk lage prijzen voor hun producten te aanvaarden. De supermarkteconomie is intussen gemondialiseerd. Raj Patel, een Zuid-Afrikaanse onderzoeker, schreef hierover een verontrustend en verhelderend boek. Een voorpublicatie.

1. De zandloper

De wereld produceert meer voedsel dan ooit in de geschiedenis van de mensheid, maar tegelijk lijdt meer dan een op de tien mensen op aarde honger. De honger van achthonderd miljoen mensen valt samen met een ander historisch unicum: ze worden in aantal overtroffen door de één miljard mensen op deze planeet die te zwaar zijn.

Wereldhonger en overgewicht zijn symptomen van hetzelfde probleem. Te dikke mensen en hongerlijdende mensen zijn met elkaar verbonden door de productieketens waarlangs voedsel van het land naar ons bord komt. Gedreven door winstbejag bepalen en beperken de bedrijven die ons eten verkopen hoe wij eten, en hoe we over eten denken. De beperkingen zie je het duidelijkst in het fastfood-restaurant, waar het keuzespectrum loopt van een McMuffin tot een McNugget. Maar zelfs als we ons buiten het gezichtsveld van Ronald McDonald wanen, zijn er verborgen en structurele beperkingen.

Ga bijvoorbeeld eens appels kopen. In supermarkten in Noord-Amerika en Europa is de keuze beperkt tot een handvol soorten: Fuji, Braeburn, Granny Smith, Golden Delicious en misschien nog een paar andere. Waarom die? Omdat ze er mooi uitzien: we houden van hun glimmende en vlekkeloze huid. Omdat hun smaak er een is die voor de meerderheid onproblematisch is.
Maar ook omdat ze ertegen kunnen om te worden getransporteerd over grote afstanden. Hun huid barst of vlekt niet als ze heen en weer worden gesmeten tijdens de kilometers van boomgaard tot winkelschap. Ze reageren goed op de poetstechnologieën en -mengsels die dat transport mogelijk maken en ervoor zorgen dat de appels mooi zijn op de planken. Ze zijn gemakkelijk te oogsten. Ze reageren goed op bestrijdingsmiddelen en industriële productie. Om die redenen vinden we geen Calville Blanc, Black Oxford, Zabergau Reinette, Kandil Sinap of de oeroude en eerbiedwaardige Rambo in de schappen.
Wat we kiezen is niet geheel en al onze eigen keuze omdat, zelfs in een supermarkt, het menu niet is opgesteld op basis van onze voorkeuren, en ook niet de seizoenen, noch van waar we zijn, of het hele spectrum van beschikbare appels, en ook niet aan de hand van het hele spectrum van beschikbare voeding en smaken -maar door de macht van de voedingsindustrie.
Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk en België tellen samen 160.000.000 consumenten. Dat vertaalt zich in 89.000.000 klanten in 170.000 winkels. De distributie in deze landen wordt gedomineerd door 600 supermarktketens, die op hun beurt gebruik maken van slechts 110 inkooppunten. Die inkopers werken met 8600 fabrikanten en 80.000 half-fabrikanten. De goederen komen van 160.000 leveranciers die uiteindelijk een beroep doen op 3.200.000 telers en producenten -al is dat een onderschat cijfer, want miljoenen boeren en landarbeiders, die allerlei tropische fruit- en groentesoorten kweken voor de export, leven buiten de rijkste landen van de wereld. Aan beide uiteinden van de keten die akker en bord verbindt, bevinden zich miljoenen mensen. In het midden zien we echter een knelpunt waar de macht geconcentreerd is in zeer weinig handen.

We leven in een wereld met een paar bedrijven die kopen en verkopen, zij vormen de wespentaille van het mondiale voedselsysteem. Het hele proces van verschepen, bewerken en transporteren van voedsel over grote afstanden vereist een grote hoeveelheid kapitaal -je moet rijk zijn om dit spel te kunnen spelen. Het is ook een spel dat schaalvoordelen heeft: hoe groter een bedrijf is, en hoe meer transport en logistiek het doet, des te goedkoper het is voor dat bedrijf om in de business te zitten.

Er bestaan tenslotte geen familiebedrijfjes in de internationale voedseldistributie. De kleine vissen zijn verzwolgen door de Leviathans van distributie en aanbod. En wanneer het aantal bedrijven dat de routes van boeren naar consumenten controleert klein is, hebben ze marktmacht over zowel de mensen die het voedsel verbouwen als de mensen die het eten.

2. De uitvinding van de supermarkt

De supermarkt is de oppertempel van het moderne voedselsysteem. De supermarktketen is een imperium van logistiek en heerst over en reguleert de kleinere rijkjes binnen de voedingsindustrie, zoals de macht die de tussenagent over de kweker heeft, of de greep van de distributeur op de agent. Door hun beslissingen, en hun nauwe toezicht op elke stap in een productieketen, kunnen de inkoopafdelingen van supermarkten de armste landarbeiders in Zuid-Afrika ontslaan, koffieboeren in Guatemala in de tang nemen of de oogst van rijstvelden in Thailand bepalen.

Supermarkten zijn gepatenteerde uitvindingen en net als alle andere innovaties beantwoordden ze aan een behoefte. Dat gebeurde in Amerika in het begin van de twintigste eeuw, een tijd en een plaats van onovertroffen overvloed. De Amerikaanse industrie draaide op volle toeren, en goederen werden in steeds grotere hoeveelheden geproduceerd, verpakt en in de schappen gelegd voor de groeiende stedelijke bevolking.

Onder de producenten bestond bezorgdheid dat er te veel werd geproduceerd en dat consumenten niet snel genoeg spullen konden kopen om de goederenstroom bij te houden. Ook bestond de vrees dat zelfs al konden de consumenten de spullen kopen, ze dat niet zouden willen, omdat ze die niet echt nodig hadden. De tijdloze tactiek om consumenten te overhalen méér van iets te kopen was, en is nog steeds: verlaag de prijs.
Voor de levensmiddelenindustrie van het begin van de twintigste eeuw was het verlagen van prijzen een probleem, omdat de winstmarges al heel klein waren.
Een manier om de kostprijs-klem aan te pakken was om gebruik te maken van schaalvoordelen. Hoe groter het bedrijf, des te groter zijn macht om de prijs per eenheid omlaag te onderhandelen. Maar er waren geen bedrijven die zich exclusief met voedselhandel bezighielden groot genoeg om dat te doen. Groot zijn was het privilege van industrie en transportfirma’s.
De giganten van de laat negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse landbouwindustrie waren in de eerste plaats de producenten en transporteurs van voedsel, niet de verkopers ervan. Een transportbedrijf, de Atlantic and Pacific Tea Company (tegenwoordig beter bekend als A&P) begreep dat er niet alleen geld te verdienen was aan het verhandelen van voedsel, maar ook aan het verkopen ervan. Het creëerde een archipel van kruidenierswinkels, die het bevoorraadde middels het groeiende wegen- en spoorwegennet van het land, profiteerde van relatief lage vervoerskosten en de besparingen door de producten direct aan de detailhandelaar te kunnen verkopen.
De logistieke ideeën van A&P legden de basis voor wat we vandaag kennen als de moderne supermarkt: een groot bedrijf, dat inkoopprijzen naar beneden kan krijgen, kan garanderen dat de schappen nooit leeg zijn, en gespecialiseerd is in logistiek en marketing. Als goederen eenmaal de kruidenierswinkel van A&P bereikten, was de verkoopervaring echter in wezen hetzelfde als in andere winkels. De winkelier was de frontlinie tussen de koper en zijn aankopen. Klanten moesten nog steeds vragen om wat ze nodig hadden, en ze werden van de producten vandaan gehouden totdat ze hadden besloten ze te kopen.

Dat veranderde radicaal op 11 september 1916, toen Clarence Saunders zijn eerste ‘King Piggly Wiggly’ opende in Memphis, Tennessee. Daarmee lanceerde hij de cruciale detailhandelsrevolutie die door de hele twintigste eeuw zou weergalmen. Het draait allemaal om het transformeren van de relatie tussen de koper en de verkoper op zo’n manier dat de kosten zo laag mogelijk worden.
Dit zijn Saunders’ eigen woorden, zoals hij ze gebruikte in US Patent 1.242.872 voor de ‘Zelfbedienende winkel’: ‘Het doel van mijn genoemde uitvinding is een winkeluitrusting te bieden waardoor de klant in staat wordt gesteld zichzelf te bedienen en zodoende noodzakelijkerwijs het gehele assortiment van producten overziet die in voorraad zijn, makkelijk en aantrekkelijk uitgestald, en nadat hij de verlangde producten heeft geselecteerd langs een balie en betaalstation dient te lopen waar de geselecteerde producten kunnen worden geprijsd, verpakt en betaald alvorens de winkel te verlaten, en waardoor de winkel wordt ontlast van een groot deel van de gebruikelijke uitgaven, of overheadkosten vereist voor het beheer (…)’

3. De mondialisering van de onvrije markt

In Zambia werd de South African Shoprite-supermarktketen door boeren beschuldigd van ‘het stelen van de hele markt’. De spanningen liepen zo hoog op dat boeren dreigden de supermarkten in brand te steken -waardoor uiteindelijk de vertegenwoordigers van Shoprite naar de onderhandelingstafel kwamen. Maar de expansie van supermarkten lijkt niet te stoppen.
In Latijns-Amerika, begin jaren negentig, beheersten supermarkten ongeveer 10 procent van de voedselmarkt -in 2000 was dat 50 tot 60 procent. Ze kregen in tien jaar voor elkaar waar in de Verenigde Staten een halve eeuw voor nodig was.

Een vergelijkbaar verhaal ontspint zich in Azië. In India heeft de Reliance-groep een investering van 7 miljard dollar gedaan in supermarktketens.
Hier volgen ze de weg die is geplaveid door Carrefour, de Franse supermarktgroep (in het eerste kwartaal van 2006 was de omzet bijna 21 miljard euro, waarvan minder dan de helft uit Frankrijk).
Een van de belangrijkste redenen dat Carrefour internationaal meespeelt is de schade die het bedrijf aanrichtte in Frankrijk. In 1973 wilde de Franse regering de negatieve invloed van hypermarkten op kleinere zaken in de Franse hoofdstraten stoppen. Toen haar expansie werd tegengehouden door de binnenlandse bekommernis met het sociaal welzijn ging Carrefour met haar winkels naar landen met meer kneedbare regeringen.
Sinds in 1963 de eerste winkels met het concept ‘alles onder één dak’ werden geopend in Annecy en de buitenwijken van Parijs -waarvoor de term ‘hypermarkt’ werd bedacht- heeft Carrefour inmiddels 11.080 winkels wereldwijd, waaronder 868 hypermarkten, waarvan er 129 in Latijns-Amerika en 173 in Azië staan.
Supermarkten zijn gemakkelijk voor de vrouwen als consumenten, zelfs al zijn ze niet per se goed voor vrouwen als producenten. Het toont de ambivalentie van supermarkten, en het geldt net zo zeer in noordelijk KwaZulu-Natal als in Los Angeles of Mexico City. In het Zuid-Afrikaanse Makhathini-laagland hadden de vrouwen al een oplossing gevonden voor die ambivalentie: het liefst wilden ze met hun eigen machine maïs malen, in plaats van dat met de hand te moeten doen. Dan konden ze onafhankelijk zijn van de supermarkt, maar nog steeds profiteren van de technologie die hen het leven gemakkelijker maakte.
Met andere woorden, de vrouwen wilden controle over de productiemiddelen.
Het praktische aspect is hier belangrijk. Supermarkten zijn comfortabel omdat ze bepaalde soorten technologie gebruiken, in dit geval maalapparatuur. Die technologie komt samen met andere dingen, in dit geval de noodzaak maïs van iemand anders te kopen. Als de vrouwen in Makhathini meer vrijheid willen, en meer echt gemak, dan willen ze niet dat supermarkten verdwijnen -ze willen alleen beide uiteinden van het voedselsysteem democratischer kunnen controleren.
Het is hier geen kwestie van angst voor technologie -ook de vrouwen in de gemeenschap willen hun maïs kunnen malen. Maar omdat ze geen geld hebben om een molen te kopen (veel vrouwen, vooral die zonder kinderen, hebben een officieel jaarinkomen van nul), willen ze dat deze technologie kosteloos wordt verstrekt.

Dat zeggen ook veel anderen in Makhathini, op verschillende manieren. Supermarkten bieden boeren een manier om hun producten te verkopen. Maar in Makhathini kopen supermarkten in het geheel niet van kleine producenten. Wat boeren in Makhathini willen, is de toegang tot consumenten die het logistieke netwerk van de supermarkt kan bieden. Die toegang werd vroeger geboden, tot bepaalde hoogte en dan ook nog slecht, door de overheid. Nu wordt dat geregeld door het bedrijfsleven, en de armen worden er buiten gehouden. Binnen tien jaar heeft Makhathini een soort transformatie in de detailhandel ondergaan waar in het Noorden generaties overheen gingen.
De andere reden dat supermarkten kunnen opkomen in het Zuiden heeft te maken met de macro-economische omgeving. Inwoners van Makhathini willen dat de regering een markt voor ze biedt. Dat vragen boeren over de hele wereld. En de regering deed het ook, door een doordacht systeem van marktcommissies, die goederen kochten van boeren tegen gegarandeerde prijzen en voldoende inkomen verschaften waarmee plattelandsgemeenschappen konden overleven, en zelfs floreren.
Maar Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAP’s) van de Wereldbank, die eind jaren zeventig van start gingen, veranderden dat. Men vond dat boeren een markt bieden een verspilling van gemeenschapsgeld was. Als de regering de inkomens van mensen op het platteland wilde verhogen, kon ze dat beter doen door ze rechtstreeks de middelen te geven. En dus werden de marktcommissies opgeheven.

Mensen op het platteland hebben erg weinig politieke macht om hun wensen kracht bij te zetten. In India bijvoorbeeld woont 80 procent van de bevolking op het platteland, maar 80 procent van de overheidsuitgaven gaat naar de stad. Regeringen gebruikten SAP’s als een manier om hun beloften aan de armen op het platteland te breken. Het vacuüm dat overbleef na het einde van de marktcommissies in het Zuiden, commissies die zijn veranderd maar wel gebleven in het Noorden dankzij sterke politieke druk, is steeds meer opgevuld door supermarkten.
Hun logistieke operaties zijn gekomen om in arme landen het kopen, verkopen en vervoeren van producten over te nemen van de overheid. Anders dan regeringen hebben ze geen reden om een cent meer uit te geven dan nodig is op het platteland.

Supermarkten, en agribusinessbedrijven in het algemeen doen het goed in de economische wereld van na de SAP’s. Groei in het Zuiden blijkt een melkkoe te zijn voor de hedendaagse giganten van de detailhandel. Daar loopt het spectrum van voedingswinkels van de kleine ‘full service’-kiosken, die meestal het trottoirverkeer bedienen, via de publieke markt en de zelfbedieningskruidenier, tot de supermarkt.
In Latijns-Amerika domineert de supermarkt-formule reeds de detailhandel in voedingsproducten, en sinds de jaren negentig zijn de full service-winkels en markten, net als hun Amerikaanse evenbeelden tachtig jaar eerder, overbodig geworden. In Latijns-Amerika hebben veel plaatselijke bedrijven zich geconsolideerd. De Uruguyaans-Argentijnse keten Disco vocht voor regionale dominantie door kleinere Argentijnse bedrijven op te slokken, samen met een Chileense firma met regionale belangen, Santa Isabel, voordat ze zelf werd uitgekocht door het Nederlandse bedrijf Ahold. Omdat de markten in het Noorden verzadigd zijn, is het niet vreemd dat bij de drie grootste detailhandelaars van de wereld de sterkste groei is gekomen van internationale divisies.
Buy This! Alles wat je niet wilt weten over eten door Raj Patel is uitgegeven door Uitgeverij De Wereld. 280 blzn. ISBN 978-90-79051-01-4