Het etnisch belang wurgt Darfoer

Analyse

Het etnisch belang wurgt Darfoer

Daniel Pepper

31 mei 2006

De wereld staat erbij en kijkt ernaar. Die boodschap klinkt steeds luider in verband met het massale geweld in Darfoer, Soedan. Vandaag vluchten niet meer alleen Soedanezen weg uit Darfoer, er zijn ook Tsjadische vluchtelingen die in Darfoer beschutting zoeken voor geweld aan hun kant van de grens. Fotograaf Daniel Pepper ging voor MO* terplekke kijken. 'Soedan gaat steeds meer op Somalië lijken, met etnische milities die meer bezig zijn elkaar te bevechten dan een regering ver weg, en met een voortdurende stroom wapens die aan beide kanten van de grens het geweld gaande houdt.'

Daoud hurkt in de schaduw van haar hut, in de hoop wat beschutting te vinden tegen de schroeiende hitte en wind. Haar vierkante meter schuilplaats staat vlakbij de achthonderd kilometer lange, poreuze grens tussen Soedan en Tsjaad. Gelu heet de plek en hier overleeft ze met honderden vrouwen, kinderen en bejaarden. Ezels slenteren rond en onder een verdroogde doornboom zitten drie vrouwen met een schrale oogst wortelgewassen, kleine hoopjes gierst, apenootjes en kruiden. De plaatselijke markt.
Khalia is een fragiele moeder van zes kinderen. Ze vluchtte een maand geleden naar Darfoer. Hulp kreeg ze tot nu toe nauwelijks: de humanitaire organisaties hebben te veel schrik om zich in deze regio te verplaatsen. Toch is Khalia blij dat ze haar dorp in Tsjaad -en dus de terreur en de voortdurende aanvallen- achter zich gelaten heeft. ‘Het lijkt alsof we hier welkom zijn’, zegt ze. ‘Niemand heeft ons al lastig gevallen.’
Maar de moeilijkheden die ze ontvluchtte, hebben haar gevolgd. De Tsjadische rebellen die Khalia thuis lastig vielen, lanceren nu hun aanvallen van op Soedanees grondgebied. De eerste grote aanval, op de oostelijke stad Adre, vond plaats in december 2005. Sindsdien is het rebellenleger aangegroeid tot zo’n 8000 of 9000 goedbewapende mannen. Ongeveer evenveel Tsjadische vluchtelingen arriveerden de voorbije maanden in de woelige West-Soedanese provincie Darfoer. Ze ontvluchten strijders van de niet-Arabische Zaghawa, een volk waartoe ook Idriss Deby, de zieke en verzwakte Tsjadische president, behoort.
Zowel de regeringen als de activisten uit het Westen hebben de regionale en tribale complexiteit van de Darfoercrisis lang niet gezien, maar dat is met het verschijnen van de Tsjadische vluchtelingen op Soedanees grondgebied niet langer mogelijk. Tot nu was het conflict in Darfoer een Soedanese crisis die al aan meer dan 200.000 Soedanezen het leven kostte, grotendeels door geweld van de Arabische milities die met overheidssteun opereren. Twee miljoen mensen hebben als gevolg van het geweld hun huis moeten verlaten en honger geleden. Een heleboel trokken de grens over van Soedan naar Tsjaad. Nu is er ook een omgekeerde beweging ingezet: Tsjadische vluchtelingen zoeken bescherming in Soedan.
Soedan gaat steeds meer op Somalië lijken, met etnische milities die meer bezig zijn elkaar te bevechten dan een regering ver weg, en met een voortdurende stroom wapens die aan beide kanten van de grens het geweld gaande houdt.
‘In Tsjaad stelen de Zaghawa- en Massalit-stammen alles van ons wat ze willen en er is niets dat je ertegen kunt doen’, zegt Ibrahim Osman, een dertigjarige sjeik in een van de kampen langs de grens in Darfoer. ‘En ik hoor dat het probleem hier in Darfoer net hetzelfde is. Alleen omgekeerd.’
Zaghawa, de Massalit en zowat elke etnische groep die verwikkeld is in het conflict leven allemaal aan beide kanten van de grens. Osman geeft toe dat veel van de vrouwen en kinderen die in het kamp wonen de echtgenotes, zonen en dochters zijn van de Tsjadische rebellen. Hulpverleners vermoeden dit al lang en vrezen dat de hulpgoederen die ze aan de vluchtelingen geven meteen doorgesluisd zullen worden naar de gewapende strijders. Maar dat is niet de enige reden waarom er zo weinig hulp opdaagt.
Tijdens de voorbije maanden vonden er meer dan zeventig aanvallen op hulpverleners plaats in West-Darfoer. Internationale hulporganisaties moeten ook vaak met de diverse Tsjadische rebellengroepen onderhandelen over een recht op doorgang voor hun goederen en hulpverleners. Andy Pendleton van het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs maakt zich daar druk over: ‘We werken met een soeverein land en de regering zou moeten instaan voor onze veiligheid. Wij zouden eigenlijk helemaal niet moeten praten met de strijdkrachten die zichzelf een stuk van de taart hebben toebedeeld.’
Tsjadische rebellen maken al lang gebruik van Darfoer om van hieruit aanvallen voor te bereiden en uit te voeren. Al van in 1994 bestaat er een los verband van gewapende oppositiegroepen die zich verzetten tegen president Idriss Deby. Maar het is maar door een serie opgemerkte deserties uit het Tsjadische leger dat die groepen recent echt belang gekregen hebben. Deby kan niet meer rekenen op de steun van zijn eigen bevolking en ook de internationale gemeenschap heeft hem laten vallen. De reden is telkens dezelfde: massale corruptie en nepotisme in de inner circle van de partij die de macht heeft.
‘Alle regeringen die Tsjaad regeren, komen aan de macht door gebeurtenissen in Darfoer, of ze gaan wankelen en verdwijnen van de macht door wat er gebeurt in Darfoer’, zegt Dr. Eltayeb Hag Ateya, een vooraanstaand wetenschapper die zich specialiseert in de Darfoercrisis aan de Universiteit van Khartoem.
De Tsjadische rebellen hebben geen hoge dunk van de pers, laat staan dat ze er mee praten. Het was dus uitzonderlijk dat ze toestemming gaven om hun militaire parade bij te wonen. Hun basis ligt aan de samenvloeiing van twee uitgedroogde rivierbeddingen langs de grens. Je bereikt de basis na een vier uur durende, radbrakende rit vanuit Geneina, die je onder andere langs twee uitgebrande dorpen brengt.
‘s Ochtends verzamelen honderden Tsjadische rebellen voor de parade. Ze komen uit de nabijgelegen kampen, dragen toevallig samengestelde uniformen en hangen hun kalashnikovs losjes over hun schouders. Heel wat van hen hebben Rambogewijs riemen met grotekaliberkogels rond hun lichaam gewikkeld. Veertig nieuwe Toyota Cruisers worden netjes gelijnd aan de rand van een open, van stof vergeven veld. De Toyota’s zijn volgestouwd met jonge strijders, sommigen lijken nauwelijks hun adolescentie achter de rug te hebben. Aan de zijkanten van de Toyata’s bungelen beige zakken, gevuld met granaten.
In de schaduw van een mangoboom klaagt de Tsjadische rebellenleider Mohammad Nour de hemeltergende corruptie in zijn land aan. Hij schetst zijn visie voor een overgang naar de democratie, eenmaal zijn militaire staatsgreep gelukt is. ‘Ik ben geen politicus en heb ook niet de intentie dat te worden’, zegt de 35-jarige Nour, die nog meegevochten heeft in de staatsgreep van 1990 waarmee president Deby aan de macht kwam. Ook die staatsgreep vertrok vanuit Darfoer. Maar nu is de rebellenleider Deby beu. ‘Onze missie voor Tsjaad is het verdrijven van de president, als hij niet wil praten met ons en met anderen.’
Eenmaal aan de macht, wil Nour een grote bijeenkomst, zoals de Afghaanse Loya Jirga, waar ook de traditionele Tsjadische leiders bij betrokken worden. Het is die bijeenkomst die de timing voor algemene verkiezingen moet opstellen. Maar achter het grootse ideaal van democratische hervormingen, smeult altijd het Etnisch Belang. Binnen de Tsjadische vluchtelingenkampen bevinden zich leden van verschillende Arabische milities, die welkom zijn voor de Soedanese president Bashir en die uitgespuwd worden door de Tsjadische president Deby. Het is opvallend hoe weinig vluchtelingen tot de Zaghawa -de stam van Deby- behoren.
Een verantwoordelijke van de Afrikaanse Unie, die geen toestemming heeft om hierover in het publiek verklaringen af te leggen, zegt dat een delegatie van de Soedanese regering twee weken geleden naar Geneina vloog voor een ontmoeting met de Tsjadische rebellenleiders. Het was de bedoeling dat zij de janjaweed-milities, de eerste verantwoordelijken voor de massale slachtingen in Darfoer, zouden opnemen in hun offensief tegen de Tsjadische regering. Die vraag werd kil en afwijzend onthaald. De Tsjadische rebellen zien zichzelf als ernstige, professionele soldaten, terwijl ze de janjaweed beschouwen als een bende zelfzuchtige, ongedisciplineerde plunderaars.
De oorspronkelijke steun van Khartoem aan de janjaweed is de jongste tijd onder internationale druk fel verminderd. Het gevolg is dat er in Darfoer een groep verbitterde, woedende en gewapende mannen rondzwerft, die geen steun meer krijgt van de overheid en die geen hulp krijgt van de internationale organisaties. Zoveel te groter de kans wordt op een vredesregeling tussen de Soedanese regering en de Darfoerse rebellen, zoveel te meer voelen zij zich bedreigd. Vandaar dat een alliantie tussen de janjaweed en de Tsjadische rebellen de Soedanese regering zo goed had uitgekomen: het zou de uit de hand gelopen janjaweed een nieuw doel en een beter kader opgeleverd hebben, buiten de grenzen bovendien.
De inschatting die Mohammad Nour geeft van de crisis in Darfoer -door westerse regeringen zonder meer een genocide genoemd, onder de verantwoordelijkheid van de Soedanese president Omar el-Bashir- verschilt niet wezenlijk van wat je daarover te horen krijgt in overheidskringen in Khartoem. ‘Er is geen Soedanese opstand’, zegt Nour minachtend, ‘het is een tribaal probleem. Hij benadrukt dat hij geen enkele steun krijgt van Soedan, behalve ongehinderde toegang tot het grondgebied. ‘Onze wapens komen van andere regeringen in Afrika, en Soedan laat hun transport tot hier toe’, zegt hij nog, zonder dat hij verder in detail wil treden.
De Tsjadische president Idriss Deby heeft de Darfoerse rebellen, en met name het Sudan Liberation Army, gedurende lange tijd geholpen door hen wapens, munitie en vrije doorgang te geven. Volgens een VN rapport van eind januari krijgen de Soedanese rebellen ook wapens, munitie en financiële en politieke steun van Libië en Eritrea. Nochtans bestaat er een duidelijk VN embargo op het verschaffen van wapens aan eender welke groep in Darfoer.
Afrikaanse Unie zet ongeveer 7000 soldaten in om de groeiende onveiligheid in Darfoer te bestrijden. Dat is duidelijk onvoldoende voor een regio die zo groot is als Frankrijk, maar dan zonder de infrastructuur die snelle verplaatsingen mogelijk maakt.
Bovendien hebben de AU-troepen een zwak mandaat en kunnen ze dus vaak niet eens optreden. Voorstellen van de VS om de AU-troepen te vervangen door VN-blauwhelmen en Navo-troepen botsen op de diepe achterdocht van Soedan. Eind maart stapten duizenden Soedanezen door de straten van Khartoem om elke inmenging van de VN af te wijzen. ‘Het is heel naïef om zomaar over een interventie te praten’, zegt dr. Ateya van de Universiteit van Khartoem. ‘Het zijn jullie zaken niet, het is de zaak van de Zaghawa of de Tama of de Massalit. De Europeanen trokken een lijn door het zand waardoor bijvoorbeeld de ene Zaghawa-familie zich in Tsjaad bevond en de andere in Soedan. Zo werkt dat niet en dat is een grondoorzaak van de problemen.’
De commandanten van Mohammad Nour ronden hun speeches af met bulderende zelfbevestiging en overtuiging, maar de zon wordt te heet en de jeeps, de kalashnikovs en de soldaten dreigen te bezwijken onder de hitte. De soldaten beginnen weg te rijden in alle richtingen van de verbrande aarde. Door het stof dat hun banden opgooien is het moeilijk te zeggen naar welke kant van de grens ze op weg zijn.
Maar in het vluchtelingenkamp weet Khalia Daoud maar al te goed wie zich waar bevindt. ‘Alle dorpen zijn etnisch gemengd’, zegt ze. Maar haar stam staat aan de kant van de rebellen, en dus moet ze ook deze nacht weer doorbrengen in een vreemd land.