Het politieke gewicht van het vrijdaggebed

Analyse

Het politieke gewicht van het vrijdaggebed

Het sermoen tijdens het islamitische vrijdaggebed is vaak erg politiek van toon, maar het aantal gelovigen dat ernaar komt luisteren is verrassend klein.

  • Controle over de gedachten van de gelovigen

  • Iran: gebrek aan godsvrucht?

  • Staatsgeheim?

Controle over de gedachten van de gelovigen

De koran roept in vers 9 van soera Al-Jumu’ah de gelovigen op om op vrijdagmiddag bijeen te komen voor het gebed. Het Jumu’ah-gebed is niet een van de vijf peilers van de islam, maar wordt -zeker in de soennitische traditie- gezien als een uiterst belangrijk gebeuren dat zowel de religieuze geestdrift van de individuele gelovige als de gemeenschapsvorming een wekelijkse duw in de rug geeft. Heel wat islamitische commentatoren verwijzen naar een hadith (een als authentiek erkende overlevering over de profeet Mohammed) waarin de profeet zelfs gedreigd zou hebben om de huizen van moslims die het vrijdaggebed niet bijwoonden in brand te steken.
Wat het vrijdaggebed verschillend maakt van de andere vijf dagelijkse gebeden -die wel tot de peilers van het geloof behoren- is dat het noodzakelijk in groepsverband gebeurt, liefst zelfs in een centrale moskee waar gelovigen van verschillende gemeenschappen elkaar treffen. Bovendien wordt het gebed voorafgegaan door een khutba, ‘een preek waarin de imam het leven van de gemeenschap van de voorbije week overloopt, advies geeft en oproept tot een goed leven’ (volgens een commentaar in The Holy Qur-An. English translation of the meanings and Commentary, uitgegeven door de religieuze autoriteiten van Saudi-Arabië in 1992).
In meer wereldse termen zou dat een politiek commentaar op de actualiteit van de eigen gemeenschap, maar ook van de natie en de bredere wereld moeten opleveren. Voor moslims op het platteland is die khutba vaak de belangrijkste bron van nieuws en analyse. Anderzijds klagen veel jonge moslims in het Westen dat de khutba juist niét politiek genoeg is, maar over hemel, hel en andere wereldvreemde zaken gaat.
Voor moslims in repressieve regimes -en zo zijn er erg veel- is de khutba vaak het moment waarop een echt dissidente stem gehoord kan worden. Tegelijk is dit de reden waarom in een toenemend aantal landen de inhoud van de khutba centraal geproduceerd wordt. Iran is daarvan een voorbeeld, met een centraal bureau waar 18.000 mensen werkzaam zijn, maar ook in Afghanistan probeert het ministerie van Haj, Ershad en Awqaf zoveel mogelijk greep te krijgen op de vrijdagpreek.
Nematullah Shahrani, de verantwoordelijke minister: ‘Wij kunnen een boodschap bezorgen aan de verste uithoeken van het land op minder dan 24 uur, terwijl de andere ministeries daar ondanks hun gesofisticeerde communicatietechnologie nog niet in slagen op een week.’ Een van de topambtenaren van zijn ministerie, de heer Darwazi, voegt daar nog aan toe: ‘Wij controleren de gedachten en de oren van het publiek. Het is dus belangrijk dat wij ons werk deftig doen, zoniet zou een vijand van de natie dit essentiële kanaal kunnen gebruiken en het land kunnen destabiliseren.’
Ook in de Maghreb is de khutba grotendeels genationaliseerd, zeker in deze tijden van dreigende islamisering en angst voor terrorisme. In Tunesië wordt de moskee pas een kwartier voor het Vrijdaggebed geopend en moet ze een kwartier na het afsluiten ervan alweer dicht, om te voorkomen dat de gemeenschapsvorming zich tegen de zittende autoriteiten zou richten. En in Marokko ging de overheid na zelfmoordaanslagen van 10 april in Casablanca zelfs over tot de regelrechte sloop van enkele moskeeën waarvan gedacht werd dat er opruiende en staatsondermijnende sermoenen plaatsvonden. (gg)

Iran: gebrek aan godsvrucht?

Een kort bericht deed de voorbije maanden de ronde in de internationale media: niet meer dan 1,4 procent van de Iraniërs woont het vrijdaggebed bij.
Het cijfer komt uit een onderzoek dat het Iraanse ministerie van Cultuur en Begeleiding liet uitvoeren en verscheen vorig jaar in de Zweedse krant Expressen, in een column van de Brits-Iraanse blogster Nasrin Alavi, op de website van de Open Society, waarna het gerespecteerde Britse maandblad Prospect het overnam… Expressen noteerde het gegeven met een veelbetekenend uitroepteken en voegde er aan toe dat de Zweedse statistieken in verband met kerkbezoek daar nog positief tegen afsteken.
Alavi gebruikte het gegeven als contrast met het beeld dat de westerse media routineus geven van Iraniërs als ‘massa’s die “Dood aan Amerika en Israël” schreeuwen in archiefbeelden die na een vrijdaggebed gefilmd zijn’. En op een internetforum reageerde een zekere Wildfire met: ‘Als deze cijfers correct zijn, betekent dat dan dat Iraniërs een stuk minder religieus en fanatiek zijn dan door de wereldwijde media aangenomen wordt?’
Het onderzoek waarnaar wellicht gerefereerd wordt, werd nog uitgevoerd onder de eerder hervormingsgezinde president Khatami, in 2001. 16.724 mensen in 28 steden werden hiervoor geïnterviewd en de resultaten verschenen in De waarden en (geloofs)overtuigingen van Iraniërs, een uitgave in het Farsi.
Een van de vragen in dat onderzoek was: hoe vaak neemt u deel aan het vrijdaggebed? Volgens Nazgol Ashouri van het Washington Institute for Near East Policy antwoordden 28,6 procent van de respondenten dat ze heel zelden deelnamen en 37,6 procent dat ze nooit naar het vrijdaggebed gingen. Ashouri nuanceert de vaststelling dat een grote meerderheid van de Iraniërs het vrijdaggebed niet bijwoont met de antwoorden op de stelling ‘religie en geloof vormen een van de beste manieren om de hindernissen in het leven te overwinnen’. 46,3 procent van de Iraniërs was het eens met die stelling en 41,5 procent was het er zelfs volkomen mee eens.
Het gebrek aan belangstelling voor moskeebezoek op vrijdag kan dus niet eenvoudig op conto van een lauwe geestdrift voor het geloof geschreven worden. In MO*43 noteerde Farouz Farzami nog: ‘Zo fundamenteel het vrijdaggebed is in de soennitische tradities, zo gecontesteerd was het in sjiitisch Iran. Veel sjiitische geestelijken vonden immers dat het gemeenschapsgebed pas opnieuw georganiseerd kon worden zodra de Mahdi, “de verborgen twaalfde imam”, zou terugkeren onder zijn volgelingen.’ (gg)

**Staatsgeheim

**> De cijfers van Iraans moskeebezoek zijn uitzonderlijk. ‘De meeste landen behandelen zulke cijfers, voor zover die er al zijn,  bijna als staatsgeheim’, zegt professor Sami Zemni van de Middle East & North Africa Research Group aan de Universiteit Gent. Er zijn immers veel minder moslims die deelnemen aan het vrijdaggebed dan men aan de buitenwereld wil laten weten. Volgens Zemni bezoekt in Vlaanderen ongeveer 4 tot 10 procent van de moslims wekelijks de moskee. ‘Gelovigen krijgen op vrijdag niet zomaar vrijaf, maar zelfs indien er meer vrijheid zou zijn om het gebed te kunnen volgen, dan nog zou het aantal moskeebezoekers niet heel sterk stijgen.’

> Amerikaanse moslims zijn opvallend trouw in hun vrijdagse moskeebezoek: tot 40 procent van de gelovigen zou deelnemen aan het vrijdaggebed, terwijl ongeveer 33 procent nooit in een moskee komt. African-Americans zijn de trouwste moskeebezoekers (54 procent gaat wekelijks naar het gebedshuis), terwijl Amerikanen van Iraanse afkomst het slechtst scoren (7 procent wekelijks).
Muslim Americans, Pew Research Center, 22 mei 2007

> 72 procent van de Marokkanen bidt regelmatig. Meer dan de helft van de Marokkanen beschouwt de vrijdagpreek als een betrouwbare bron van religieuze kennis, al kiezen jongeren en hoger geschoolden vaker voor satellietzenders, audiovisuele media, cassettes en internet.

Rapport du Cinquantenaire door Rahma Bourqia, Abdellatif Bencherifa, Mohamed Tozy, Mohamed Abderebbi en Hassan Rachik, samengevat in TelQuel, 25 februari 2006