Joan Martínez-Alier over ecologische economie
Er moet dringend anders gedacht worden over economie, willen we de planeet redden, maar dat mag niet ten koste gaan van de miljarden armen, vindt professor Joan Martínez-Alier. Een gesprek met een van de grondleggers van de ecologische economie over het verdelen van de taart, de nadelen van groene belastingen en de onbetaalde kosten.
Voor meer uitleg over de interviewserie Planeet 2.0: zie onderaan
De aarde doet er een jaar en drie maanden over om de natuurlijke rijkdommen te produceren die de mens op één jaar verbruikt. En tussen 1961 en 2003 vernegenvoudigde de uitstoot van CO2. Op deze manier blijven groeien, is nefast voor de planeet en voor haar bewoners. Maar intussen worden de elementaire behoeften van meer dan de helft van de wereldbevolking niet vervuld. Voor hen is er wél nog behoefte aan economische groei.
Over dat mondiale dilemma sprak MO* met Joan Martínez-Alier, voorzitter van de Internationale Vereniging voor Ecologische Economen en professor aan de Universitat Autonoma van Barcelona. In zijn belangrijkste boek, The Environmentalism of the Poor (2002), toont hij het verband aan tussen het armoedeprobleem en het ecologische vraagstuk. We ontmoeten Martínez-Alier op de internationale conferentie voor ecologische economie die in december in Delhi plaatsvond. Een geschikte plek om uit te leggen wat ecologische economie nu eigenlijk voorstelt.
Martínez-Alier: Je kan economie omschrijven in termen van prijzen en kwantiteiten die verhandeld worden, maar dat is slechts een deel van het plaatje. Ecologische economen zien de natuur als een wezenlijk onderdeel van het functioneren van de economie. Wanneer je kijkt naar het metabolisme van onze samenleving (het proces van input van materialen en energie, de verwerking en de output -adw) dan is het duidelijk dat de heersende economie niet gebaseerd is op een circulaire doorstroom van energie en materialen.
Een klein deel van de materialen wordt na gebruik gerecycleerd of hergebruikt. Een heel groot deel eindigt als problematisch afval: zware metalen, nucleair afval, afbraak van ecosystemen bij mijnsites, afvalwaters en CO2 dat zich opstapelt in de atmosfeer. Alles bij elkaar veel meer dan wat de aarde kan opnemen en verteren. En de grondstoffen worden weggehaald aan een tempo dat ontelbare keren hoger ligt dan het tempo waaraan de natuur kan herstellen. De economie heeft de diensten van de natuur nodig, maar beschouwt die natuur toch als een externe factor. Dat leidt tot conflicten.
Gewapende conflicten?
Martínez-Alier: In het Amazonewoud van Ecuador en Peru, in de Nigerdelta of in Tsjaad: op veel plaatsen wordt nog steeds nieuw gebied ontgonnen voor petroleumboringen. Hetzelfde geldt voor steenkool, bauxiet en uranium in de Indiase deelstaten Orissa en Jarkhand, voor nikkel in Nieuw-Caledonië en voor goud in Peru en Congo.
Op die plaatsen ontstaan conflicten omdat de natuurlijke habitat er onherstelbaar wordt beschadigd. En niet zelden vallen daar doden bij. Niet alleen haalt men de rijkdommen weg, het afval wordt ook teruggestuurd. Kijk maar naar het elektronisch en chemisch afval uit het Noorden dat naar India, China of Ivoorkust geëxporteerd wordt. In India zorgt de economische groei zelf voor problemen. Voor de bouw van de Narmada-stuwdam moeten 20.000 tot 30.000 mensen plaats ruimen. In West-Bengalen wil de regering een terrein van 300 ha aan een autofabriek geven, vruchtbare grond die voor duizenden mensen van belang is voor de rijstteelt.
Intussen stijgt het CO2 gehalte in de atmosfeer en is de opwarming een feit. De problemen worden voor een zeer groot deel veroorzaakt door de behoefte aan eindeloze groei en het gebruik van steenkool, petroleum en gas voor energie. Daarom zegt de ecologische economist K.W. Kapp dat het kapitalisme eigenlijk een economie is van onbetaalde kosten. We zouden de natuur graag zien meegroeien op de maat van de economische groei. Helaas is dat onmogelijk. We kunnen dus beter proberen de economie te heroriënteren.
We hebben toch behoefte aan economische groei om de armoede uit de wereld te helpen?
Martínez-Alier: Wij zijn ook niet tegen economische groei voor de armen. Met welk recht trouwens zouden de rijke landen aan de arme landen grenzen gaan opleggen op het vlak van CO2 uitstoot, landbeslag en grondstoffen, zelfs voor de productie van nucleaire energie? De armoede moet aangepakt worden, de armen moeten méér consumeren en ze moeten toegang krijgen tot water, energie, huisvesting, onderwijs…
Daarvoor hebben ze economische groei nodig. Ook al zitten we nu al met de klimaatwijziging, is de petroleumexploitatie straks over zijn hoogtepunt heen en zijn er grote risico’s verbonden aan nucleaire energie. Voor de rijke landen kan je de vraag stellen of het overschrijden van een bepaald niveau van energieverbruik nog bijdraagt tot een beter leven, tot meer geluk. Voor de miljarden armen is die vraag niet aan de orde.
Meer energie voor de arme landen betekent wel meer opwarming voor de hele aarde.
Martínez-Alier: Men heeft vandaag de mond vol over energiezekerheid. We moeten die uitdrukking begrijpen zoals we over voedselzekerheid spreken: de zekerheid om toegang te hebben tot het levensnoodzakelijke niveau van een onmisbaar goed. Maar waar leggen we de norm voor energiezekerheid? Op 30 GJ per persoon per jaar? Op het Europese niveau van 250 GJ per persoon per jaar of op 400 GJ zoals in de VS?
De Indiase economie groeit met meer dan 10 procent per jaar. Stel dat men in India de elektriciteitsproductie jaarlijks zou laten groeien met 7 procent, dan zou het 30 jaar duren om genoeg energie te produceren om iedere inwoner 0,8 kw te geven. Vorige zomer produceerde Catalonië gemiddeld 1,2 kw per persoon, waarom zouden de Indiërs geen recht hebben op evenveel? Maar om dat te bereiken, moet de elektriciteitsproductie in India groeien van de huidige 125.000 MW tot 1.000.000 MW.
China en India zullen de energie voor hun groeiende economie vooral uit steenkool halen en voor een deel uit nucleaire energie en waterkrachtcentrales, met een grote kostprijs voor het milieu en voor de bewoners van de plaatsen waar de stuwdammen komen. Wind- en zonne-energie zullen de komende dertig jaar slechts een beperkte bijdrage leveren. Je kan niet anders dan bevestigen dat India nog moet kunnen groeien, maar tegelijk is de klimaatwijziging er al voelbaar: de Gangotri-gletsjers, waar de Ganges ontspringt, zijn al één kilometer teruggetrokken.
We kunnen dus niet vooruit maar ook niet achteruit?
Martínez-Alier: De vraag is uiteindelijk: hoe verdelen we de taart én welke taart willen we eigenlijk? Het heersende economische model gaat er van uit dat de taart-die-we-kennen moet blijven groeien. Want als de economie groeit, zal er uiteindelijk ook wel wat van die rijkdom doorsijpelen tot bij de armen. Op termijn klopt dat enigszins, maar dan blijft nog de vraag naar het beslag van de taart. Wat we nu hebben is giftig deeg met dodelijk beslag.
Het enige ingrediënt is nu het bruto nationaal product, terwijl dat BNP een heleboel milieueffecten en sociale consequenties buiten beschouwing laat en daardoor een verkeerd beeld geeft over het welbevinden van die samenleving. Niet alles wat het BNP doet toenemen is wenselijk op sociaal of milieuvlak, denk maar aan auto-ongevallen of milieurampen- terwijl een boel arbeid zoals het verzamelen van bladeren, gras, brandhout, water en eetbare vruchten -in India goed voor 5 procent van het BNP- helemaal niet opgenomen worden in de berekening van dat BNP.
Hebt u een ander recept?
Martínez-Alier: We kunnen het armoedeprobleem aanpakken door een internationale herverdeling, bijvoorbeeld door de terugbetaling van de ecologische schuld die de rijke landen in de geschiedenis hebben opgebouwd tegenover de arme landen waar ze de natuurlijke rijkdommen plunderden. 1991 al stelden Anil Agarwal en Sunita Narain van het Centre for Science en Environment in Delhi voor om de uitstoot van broeikasgassen in te dijken door middel van een systeem van emissiekredieten op basis van het aantal inwoners in een land.
Zo’n systeem, stelden ze, moet gekoppeld worden aan “contractie & convergentie”: de rijke landen krimpen terwijl de armen nog recht hebben op groei en op een terugbetaling van de “koolstofschuld” of de ecologische schuld. Maar zulke voorstellen werden als te radicaal en niet praktisch van de hand gedaan. Een andere manier om het mondiale probleem aan te pakken is dat de Opec-landen de prijzen van olie en gas zouden laten stijgen naarmate de uitputting van de voorraden nadert.
Met een ecotaks daar bovenop worden de prijzen voor energie zo hoog dat het verbruik en dus ook de emissies wel zullen dalen. Dat extra geld zou gestort kunnen worden in een Bank van het Zuiden -zoals de Venezolaanse president Chávez al eens heeft voorgesteld- om wereldwijd te investeren in gezondheidszorg, duurzame huisvesting, landbouw en de ontwikkeling van zonne-energie.
Moeten we een prijs zetten op het milieu om de huidige crisis effectief te kunnen aanpakken?
Martínez-Alier: Veel mensen in Noord en Zuid discussiëren over green accounting: het in monetaire waarde schatten van de ecosystemen en de diensten die zij verlenen. Ik denk dat dit belangrijk is om consumenten, bedrijven en beleidsverantwoordelijken erop te wijzen hoezeer wij allen door de natuur gesubsidieerd worden.
Op dit ogenblik worden er zo reële prijzen vastgelegd voor een nieuwe markt voor ‘milieudiensten’ en wordt dit concept gehanteerd voor compensatie van milieudelicten. Het opperste gerechtshof in India heeft die green accounting nu ingevoerd. Zo’n marktmechanisme kan natuurlijk verkeerd gebruikt worden wanneer het vanuit een klassiek economisch-monetaire logica benaderd wordt. Alleen maar met het in monetaire termen verrekenen van de diensten van de natuur, kom je er niet.
Als we echt begaan zijn met de natuur en duurzaamheid willen nastreven voor deze wereld, dan gaat het ook om ethiek en esthetiek. Dan gaat het om respect. Niet alleen voor de andere soorten maar ook voor andere levenswijzen. Dan gaat het ook over mensenrechten en over de collectieve rechten van inheemse groepen.
‘Er is op deze aarde genoeg voor ieders behoefte, maar niet voor ieders hebzucht’, zei Mahatma Gandhi meer dan een halve eeuw geleden. Is die uitspraak vandaag nog relevant?
Martínez-Alier: We leven vandaag in een volle wereld. In de loop van de twintigste eeuw verviervoudigde de wereldbevolking. Volgens de huidige berekeningen zal de bevolkingsaangroei rond 2050 het maximum bereiken. Tegen die tijd zijn we zeker met nog eens 3 miljard monden extra.
Indien die 3 miljard een gematigde levensstandaard hebben en slechts 1 ton koolstof per jaar per persoon uitstoten -één vijfde van het gemiddelde in de VS vandaag- dan nog zou dat in totaal een stijging van de uitstoot betekenen van 50 procent, terwijl we 50 procent moeten inbinden. De vraag waar we vandaag mee geconfronteerd worden, ieder individu afzonderlijk, is op hoeveel energie elke burger recht heeft. Hoeveel mag ieder zich toe-eigenen? En zijn wij zelf sterk genoeg om te bepalen welke onze noden zijn? En wie gaat dat beslissen?
Voor de rijke landen zie ik wel wat in de Franse beweging voor décroissance soutenable die in Frankrijk opgang maakt: een beweging voor duurzame inperking van materiële productie en consumptie. Of er een doorbraak richting ecologische economie komt, hangt ook af van de betrouwbaarheid en de relevantie van onze analyses, en van de mate waarin de brede bevolking zich er van bewust is dat met de groei van onze economie ook de impact ervan op het milieu toeneemt.
Rampen maken de gevolgen van de business as usual duidelijk. We moeten beleidsverantwoordelijken -ook ministers van Handel of Economie- niet alleen aanspreken met financiële argumenten. Zij zijn ook geïnteresseerd in politieke winst, in herverdeling, soms zelfs in mooie natuur. Voor wie de planeet wil redden, is het superbelangrijk een electoraat te hebben dat goed geïnformeerd is.
Joan Martínez -Alier (www.ecoeco.org) is gastspreker op het Colloquium over Ecologische Economie dat op 24 februari georganiseerd wordt door Terra Reversa, UCOS en VODO, op de campus van de VUB in Elsene. (www.terrareversa.be)
**De interviewserie Planeet 2.0
**
Het gaat niet goed met de planeet aarde. Het klimaat warmt op, ijskappen en gletsjers smelten weg en kleine eilanden wachten bang hun ondergang af. Door biodiversiteitsverlies sterven complexe ecosystemen, de buffers van alle levenscycli, af. Nieuwe ziektes steken de kop op en verspreiden zich razendsnel over de aardbol, aangedreven door de dynamiek van de globalisering die ons allemaal nauwer met elkaar in contact brengt.
De wortels van de huidige ecologische crisis zijn voor een groot deel te vinden in het industriële ontwikkelingsmodel dat de aarde en de natuur beschouwt als een onuitputtelijke voorraadkamer die eindeloos geplunderd kan worden. Dat model heeft miljoenen mensen welvarend gemaakt en eigenlijk ambiëren de miljarden mensen die nog altijd in armoede leven een bestaan met dezelfde mogelijkheden en zekerheden.
Maar ook het rijke Westen streeft nog altijd meer economische groei na. Het winststreven wordt, als het zo uitkomt, verdedigd met sociale argumenten: zonder groei verzeilen we in massawerkloosheid, heet het dan. Alleen is onze economie intussen zo groot geworden dat de natuurlijke grenzen niet alleen bereikt zijn, maar in een aantal gevallen allang overschreden werden. De natuur, de grond onder onze voeten, haakt af.
Een nieuw ontwikkelingsmodel, een nieuw paradigma, een nieuwe wereldorde: het is allemaal hoogdringend, maar het ligt niet voor het grijpen. En toch zal de mensheid een radicaal nieuwe omgang met economie, welvaart en ecologie moeten ontwerpen, op grond van grenzeloze creativiteit en exponentieel toenemende wetenschappelijke kennis en met de inzet van alle beschikbare middelen van mensen van goede wil, waar ook ter wereld.
Een hele jaargang lang gaat MO* op zoek gaan naar instrumenten en wegen om de crisis het hoofd te bieden, naar nieuwe visies en bouwstenen voor een duurzame toekomst. Daarvoor gaan we in gesprek met topdeskundigen van over de hele wereld. Mensen die nu al de software leveren voor een nieuwe versie van onze sputterende aarde, de designers van Planeet 2.0. (de redactie)