Natuurrampen: Van shockdoctrine naar schokbestendigheid
Haïti, Chili, Turkije en het Indonesische Sumatra: de aardbevingen van de afgelopen maanden hebben getoond hoe kwetsbaar leefgemeenschappen kunnen zijn voor de grillen van de natuur. De catastrofes voorkomen is niet eenvoudig. Relevanter is de vraag hoe ons ertegen te wapenen. Duurzame ontwikkeling was nooit eerder zo prioritair als vandaag, stellen ingenieurs met ervaring in het veld.
Het natuurgeweld van de afgelopen maanden is geen uitzondering meer. In het Braziliaanse Rio spoelden begin april modderstromen de woningen van honderden gezinnen weg. Ongewoon hevige overstromingen kostten vorig najaar het leven aan een paar honderd mensen in de Filipijnen, honderdduizenden werden dakloos. In 2008 eiste de aardbeving in het Chinese Sichuan 68.000 mensenlevens. In 2005 veroorzaakte de orkaan Katrina 18.000 doden en zorgde voor een nooit geziene chaos en ontreddering in een stad die behoort tot wat het meest ontwikkelde deel van de wereld heet. Ook de Aziatische tsunami van 2004, met 250.000 doden, ligt nog vers in het geheugen.
De voorbije twee decennia is het aantal natuurrampen verdubbeld, van 200 naar 400 per jaar. In negen van de tien gevallen is er een verband met de klimaatverandering, aldus het Hyogo Framework for Action 2005-2015 (HFA). Dat is het sleutelinstrument, aangenomen door de lidstaten van de VN, om de risico’s van natuurrampen te bestrijden. Volgens de HFA-onderzoekers zal bovenstaande trend zich in de toekomst doorzetten.
Omdat droogte op vele plaatsen landbouw moeilijker maakt, dreigt de stadsvlucht toe te nemen, met een groter risico op onveilige woonwijken. Vandaag woont een persoon op zeven mensen in krottenwijken. Aan de huidige trend zal dat in de komende jaren toenemen tot een op drie. ‘De noodzaak om de impact van natuurrampen te verkleinen en het tot een vaste component van ontwikkeling te maken, is nooit zo belangrijk geweest als nu’, stelt HFA.
Verzwakt en weerloos
In 1989 werd San Francisco opgeschrikt door een aardbeving van dezelfde kracht als die in Haïti, zeven op de schaal van Richter. 63 mensen lieten daarbij het leven. Dat de aardbeving in Port au Prince zo vernietigend was, verbaast Raymond Magloire niet, ambassadeur van Haïti voor België en de EU. ‘Armoede en een heel zwak beleid op vlak van stadsplanning en ruimtelijke ordening maakten de aardbeving tot een catastrofe. Komt daar nog bij dat het land volop aan het herstellen was van de schade van de vier orkanen die in 2008 over het eiland raasden. Die kostten Haïti vijftien procent van het bnp. Een land dat dagelijks moet vechten om te overleven, kan niet investeren in zijn toekomst.’
In maard werd op een Wereldbank-conferentie in Brussel een nieuw handboek voorgesteld over de heropbouw na natuurrampen: Veiligere Huizen, sterkere gemeenschappen. De analyse over Haïti is ontluisterend. Alle elementen die bij een aardbeving een verschil uitmaken, waren in Haïti op zijn zwakst: de bodemstructuur van Port au Prince, de bevolkingsdichtheid, de inplanting van wijken op hellingen, de armoede, de zwakke staat en zwakke instellingen. Het handboek trekt lessen uit voorgaande natuurrampen en geeft enkele richtlijnen mee voor overheden, architecten en hulporganisaties.
Twee kernboodschappen springen eruit. Ten eerste: zorg ervoor dat de plaatselijke bevolking betrokken wordt bij de wederopbouw. En twee: er kan heel wat preventief gewerkt worden door lokale kennis op te herwaarderen en nieuwe eenvoudige technieken aan te leren –wat de weerbaarheid van steden en leefgemeenschappen ook zal vergroten. Daniel Pittet, een van de auteurs van het handboek: ‘Geld is nodig, maar het is hiermee niet opgelost. Het kritieke punt is de inbreng van de regering en van de lokale bevolking.’
Met de voeten op de grond
Han Verschure deelt die mening ten volle. Verschure was jarenlang hoofd van het Centrum Human Settlements aan het Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening van de KU Leuven. Hij ging onlangs met emeritaat, maar blijft actief aan de KU Leuven, in het VN-programma Habitat en in diverse projecten wereldwijd. In Cap-Haïtien coördineerde Verschure, samen met de ngo’s Protos, Oxfam en de Haïtiaanse GTIH, een project voor stadsontwikkeling, sanitair en watervoorziening. Hij werd onlangs door de Haïtiaanse regering gevraagd als adviseur bij de wederopbouw maar ook bij de ruimere planning van het land.
De aardbeving als een nieuwe kans voor ontwikkeling? Verschure reageert met enige scepsis op dat idee. ‘Op het moment van zo’n rampspoed heb je altijd twee groepen “hulpverleners”: de idealisten en dromers enerzijds, de lijkenpikkers –bouwondernemingen en grondstoffenleveranciers die hun slag willen slaan– anderzijds. Laat ons maar met de voeten op de grond blijven. Als we al een beetje vooruitgang kunnen boeken, zal dat heel goed zijn. De huidige situatie is een opportuniteit, maar niet zonder kennis van de plaatselijke context en niet zonder actieve betrokkenheid van de bevolking.’
Versterken van andere steden en provincies –een decentralisatie die al gepland was– moet nu meer dan ooit uitgevoerd worden, te meer daar na de aardbeving bijna 600.000 inwoners van de hoofdstad naar andere provincies uitgeweken zijn, en daar ook best blijvend opgevangen worden. Bovendien kan de lokale bevolking, mits technische vorming en begeleiding, ook heel wat helpen bij de heropbouw.
Prioriteit dus voor de reële noden van de mensen ter plaatse. In de aanloop naar de internationale Haïti-donorconferentie lieten de sociale organisaties van het Haïtiaanse middenveld hierover hun bezorgdheid horen. Volgens hen is het rapport over de impact van de ramp en de projecties voor wederopbouw, het zogenaamde Post Disaster Needs Assessment, al te zeer over de hoofden van de Haïtianen tot stand gekomen en houdt het te weinig rekening met hun echte ontwikkelingsnoden. De Haïtiaanse koepel van sociale bewegingen formuleerde enkele niet mis te verstane eisen.
Zo vraagt hij onder meer dat er een einde komt aan de marginalisering van specifieke groepen in de samenleving, zoals vrouwen, boeren en jongeren. De structuur van het grondbezit moet grondig hervormd worden maar de aardbeving mag geen excuus worden om grondspeculatie toe te laten en onnodig grootse stadsprojecten te snel door te voeren. En last but not least: mensen willen graag een totaal ander ontwikkelingsmodel, een dat de afhankelijkheid van het buitenland afbouwt.
Op de internationale donorconferentie van 31 maart in New York is de internationale gemeenschap gul geweest voor Haïti, met een belofte om 3,9 miljard euro vrij te maken. Een deel van dat geld is echter een herschikking van eerder toegezegde projectgelden. Er valt ook nog af te wachten of al dat geld effectief zal uitgekeerd worden, wat bijvoorbeeld met de orkaan Mitch in Midden-Amerika niet het geval was. Het toegekende geld, zo werd afgesproken, zal beheerd worden door een interim comité bestaande uit de Haïtiaanse president, zijn eerste minister en speciaal VN-gezant Bill Clinton.
Concreet zal de wederopbouw in belangrijke mate ondersteund worden door UNOPS, de VN-instantie die zulke concrete projecten ondersteunt. Er is echter één grote lacune en dat is het gebrek aan deskundige Haïtianen ter plaatse. Meer dan een miljoen, waaronder ook heel wat hoog opgeleide Haïtianen, verblijven in het buitenland. Verschure vindt daarom dat er extra stimuli moeten komen om Haïtianen terug naar hun thuisland te halen, om er te investeren en hun kennis en kapitaal ter beschikking te stellen. Bij dit alles zal een betere veiligheid en rechtszekerheid voor alle Haïtianen nodig zijn.
‘Een land dat dagelijks moet vechten om te overleven, kan niet investeren in zijn toekomst.’
Anders en beter
Ontwikkeling in eigen handen, dat alleen al klinkt voor de Haïtianen als een verre droom. Haïti is het armste land van het westelijk halfrond en dat heeft minder met het noodlot en met de “aard van de Haïtianen” te maken ––zoals sommigen beweren– dan met geopolitiek en internationale economische wetmatigheden. In de jaren dertig al veroorzaakten Amerikaanse bedrijven een ecologische ramp door de Haïtiaanse bossen te plunderen voor hun papierindustrie.
De afgelopen vijftien jaar rooiden de Haïtiaanse boeren meer en meer de bossen voor houtskool die ze in de stad konden verkopen, als enige bron van inkomsten. De orkanen van de afgelopen jaren haalden de resterende bomen neer. In de jaren negentig brachten verplicht opgelegde structurele aanpassingsprogramma’s (SAPs) een exodus van het platteland op gang. Die aanpassingsprogramma’s waren de pasmunt om president Aristide terug te halen.
Jean Bertrand Aristide trad in 1991 aan als Haïti’s eerste democratisch verkozen president maar werd al snel afgezet door een militaire staatsgreep gesteund door de CIA. In oktober 1994 liet de regering Clinton Aristide terugkeren en beloofde daarbij 770 miljoen dollar in hulp en leningen op voorwaarde dat het land de SAPs zou doorvoeren. Die omvatten een drastische afbouw van de importtarieven voor voedsel, vooral voor rijst, een bevriezing van de minimumlonen, de ontmanteling van een aantal sociale dienstverlening en de privatisering van openbare diensten.
Door de afbouw van de douanetarieven op de rijst, steeg de import van rijst uit de VS met meer dan 150 procent. In 2006 was de rijst van drie op de vier borden in Haïti afkomstig uit de VS. De rijst voor de stedelijke bevolking werd daardoor goedkoper, maar de boeren op het platteland konden het hoofd niet langer boven water houden.
Meer dan tachtig procent van de mensen op het Haïtiaanse platteland leeft in armoede, vooral in de vroegere rijststreken. In de nasleep van de aardbeving bood Bill Clinton in een getuigenis voor de commissie Buitenlandse Zaken van de Amerikaanse senaat zijn excuses daarvoor aan. ‘Dit handelsbeleid dwong de boeren om hun land te verlaten en ondermijnde de mogelijkheid van Haïti om wat voedsel betreft in hun eigen onderhoud te voorzien’, erkende Clinton. ‘Het was misschien goed voor sommige van mijn boeren in Arkansas, maar het werkte niet. Het was een vergissing.’ Het is maar één episode uit de lange geschiedenis van uitbuiting van Haïti. Auteur Naomi Klein noemt dit de “schockdoctrine” van een kapitalisme dat in een reeks van landen vooral rampen zaait.
Op het voorstel om naar aanleiding van de ramp de schulden van Haïti kwijt te schelden, reageert de Haïtiaanse economist Camille Chalmers schamper. ‘Het is een goed begin, maar we moeten het misschien ook eens hebben over reparatie en herstel van de vernietigende impact van die buitenlandse schuld.’ Met andere woorden: over een grondige ommekeer van de relaties. Het gevaar is immers reëel dat de hele machine van hulpverlening na de ramp de grondslagen legt voor een nieuwe ramp, een volgende golf van uitbuiting waarbij de lokale bevolking opnieuw wordt genegeerd.
Een nieuwe dageraad
‘Wij, Haïtianen, zijn de eerste heropbouwers van ons land. Wij willen dat de landbouw terug een prioriteit wordt, want het kan de motor zijn van sociale en economische ontwikkeling.’
Aan het woord is Jean Baptiste Chenet, medewerker van de ngo Iteca (Institut de Technologie et d’Animation) en partner van Broederlijk Delen. Chenet, onlangs te gast in België: ‘Zestig procent van de bevolking in ons land zijn boeren maar die werden gemarginaliseerd. Ons eerste doel is weer zelf voor ons voedsel te kunnen zorgen. De boeren willen opnieuw geïntegreerd worden in de economie en in het politieke leven.’
Greet Schaumans maakt als medewerkster van Broederlijk Delen deel uit van de Coördinatie EU-Haïti. Volgens Schaumans is er de afgelopen jaren hard gewerkt aan de coördinatie van de sociale organisaties en netwerken en weten de Haïtianen best wat ze willen. Voedselsoevereiniteit is zo’n eerste prioriteit. Een ander sleutelelement is werken aan decentralisatie: van het onderwijs, de gezondheidszorg, de administratie voor burgerlijke en juridische aangelegenheden; en de uitbouw van een wegennet om het binnenland te ontsluiten. Daarnaast willen de Haïtianen ook een lokale economie op gang brengen. Niet langer een economie van assemblagebedrijven die bij de minste tegenkanting weer wegtrekken, maar verwerking van de eigen producten.
Herbebossing is van vitaal belang, als een buffer tegen de komende orkanen maar moet ondersteund worden met een vormingsprogramma rond milieubewustzijn en een aangepast beleid. Schaumans: ‘Huishoudens zouden in Haïti op gas moeten koken in plaats van op houtskool. In de Dominicaanse Republiek werd het gas sinds de jaren dertig gesubsidieerd, waardoor de nood aan houtskool en dus ook de bomenkap aanzienlijk daalde. Voor de Haïtiaan is gas echter niet betaalbaar, en voor de boeren moet er een economisch alternatief komen als het inkomen van houtskool wegvalt. Het is dus niet zo eenvoudig een goede oplossing te vinden, maar waar een wil is, is een weg.’ Chenet: ‘Een belangrijke taak die ons nu rest is de wederopbouw van de hoop.’