Pakistan is een snelkookpan waarin armoede, etnische tegenstellingen, religieus fanatisme en internationale paranoia samen verhit worden door de uitzichtloze oorlog in buurland Afghanistan en het roekeloze gedrag van de politieke en militaire elite.
Pakistan is een land in oorlog, maar daar is niets van te merken als ik op vrijdagmiddag 15 mei de leeszaal van de Lahore Press Club binnenloop. Een aantal journalisten zit het nieuws van gisteren te lezen, enkelen roeren in hun thee en eentje slaapt boven op de krant die hij zelf mee vol schreef.
Lahore ligt ongeveer vijfhonderd kilometer van de oorlog die in de Swatvallei woedt. ‘Maar de islamistische militanten zullen ons niet met rust laten’, verzekert de Pakistaanse topauteur Ahmed Rashid me op zondagavond 24 april. Rashid publiceerde enkele maanden geleden nog De dreiging van chaos, waarin hij uitlegt hoe Afghanistan en Pakistan ten gevolge van Amerikaanse vergissingen overspoeld worden door allerlei gewapende groepen moslimextremisten
Drie dagen later krijgt hij jammer genoeg gelijk, als de taliban in het hart van Lahore een enorme autobom laten ontploffen, waarbij 23 doden en zo’n 300 gewonden vallen. ’s Anderendaags eist talibanwoordvoerder Hakimullah Mehsud die aanslag op in een telefoontje met Reuters. Hij voegt eraan toe dat er nog meer aanslagen zullen volgen en dat de inwoners van Islamabad, Rawalpindi, Lahore en Multan hun steden dus maar beter kunnen verlaten. Minder dan een uur daarna plegen talibanmilitanten drie aanslagen in de noordwestelijke stad Peshawar. Mehsuds lijstje plus Peshawar: een accurate beschrijving van het traject dat ik in de twee weken voorafgaand aan de aanslagen in Pakistan heb afgele
Dromen en nachtmerries
‘Vandaag is de slechtste herinnering uit mijn lange leven’, zegt Abdul Mohammed. Hij zit ongemakkelijk op een stoel in de schaduw van een pruimenboom. Elke schaduw is een zegen bij de verzengende temperaturen die Pakistan geselen. ‘Toen ik twintig was, had ik alles: een huis, een gezin, een toekomst. Daar is niets van over.’ Hij woonde in het district Bajaur, een van de stammengebieden aan de grens met Afghanistan die na 2001 in handen vielen van gewapende islamistische milities.
Na jaren van halfslachtig reageren bond het Pakistaanse leger dit voorjaar de strijd aan met de lokale taliban. Door het geweld verloor Abdul Mohammed zijn rechteroog, zijn hebben en houden, een deel van zijn familie, kortom: zijn leven. Net als een half miljoen andere inwoners van de stammengebieden sloeg hij op de vlucht en belandde uiteindelijk in de rand van Peshawar, de hoofdstad van de North West Frontier Province (NWFP). De hoofdstad van het Wilde Westen, volgens de Punjabi’s, die geen hoge pet op hebben van de wetteloze grensregio met Afghanistan.
In dezelfde tuin luister ik even later naar de tienjarige Saida. Zij kwam met haar familie uit Mohmand, een ander stammengebied. Haar toekomstdroom, zegt ze, is lerares worden. ‘Dan kan ik onderwijs geven aan kinderen die dat anders niet zouden krijgen.’ Haar moeder houdt het hele gesprek lang haar zwarte boerka aan. Een foto, zelfs met dat allesverhullende gewaad om, is uitgesloten. Maar ze is het wel met Saida eens. ‘Door naar deze stad te vluchten, hebben we voor het eerst kennisgemaakt met geschoolde vrouwen die zelfstandig werken’, zegt ze. ‘Dat is het leven dat ik voor mijn dochter ook wil.’
In Noordwest-Pakistan is de nachtmerrie van Abdul Mohammed veel dichterbij dan de dromen van Saida en haar moeder. En dat heeft alles te maken met de tastbare aanwezigheid van de Tehrik-e-Taliban Pakistani (TTP), de Pakistaanse taliban onder leiding van Baitullah Mehsud. Op 28 mei pleegde deze koepel van islamistische militanten drie aanslagen in Peshawar, op 22 mei bliezen ze er een bioscoop op, een week daarvoor ontplofte een bom op een drukke markt. De bommencampagne is, zeker voor het buitenland, de opvallendste uiting van het feit dat de taliban overal kunnen toeslaan. Maar er is meer.
Dagelijkse terreur
‘Gisteren zijn drie Oezbeken opgepakt in Bajaur’, opent op 21 mei een gezondheidswerkster in Peshawar het ochtendlijke rondje nieuws uitwisselen. Wat volgt, klinkt als een litanie van smarten: negen mensen die zaten te kaarten werden opgepakt door de taliban en naar de stammengebieden afgevoerd; in gebieden waar nog geen militaire actie is, vrezen de mensen het ergste na de uitspraken van de eerste minister (‘Swat is nog maar het begin, we gaan ook andere gebieden schoonvegen’); het leger is steeds actiever in de vluchtelingenkampen en deelt er nu ook muskietennetten uit; de politie houdt steeds meer invallen in Peshawar, op zoek naar militanten die als vluchtelingen naar de stad afzakken; banken en verzekeringskantoren hebben hun werknemers gevraagd op het werk te verschijnen in salwaar kameez, de traditionele mannenkleding in Pakistan, na herhaalde dreigementen van taliban…
Kortom, de taliban hebben niet eens aanslagen nodig om voor dagelijkse terreur te zorgen, zelfs op plaatsen waar ze de macht niet in handen hebben. Waar ze die macht wel veroverden, worden de regels van hun zogenaamd zuivere islam hardhandig opgelegd. Dat bleek onder andere uit de lijfstraffen die de zeventienjarige Chand Bibi uit de Swatvallei kreeg. De video van de schreeuwende jonge vrouw en de onverstoorbare militanten die haar zweepslagen bleven toedienen, schokte Pakistan en zorgde voor een eerste diepe deuk in het publieke imago van de taliban. Toen ze enkele dagen na de definitieve ondertekening van het akkoord met de regering hun wapens gebruikten om meer grondgebied te veroveren, in plaats van die wapens neer te leggen, kantelde de publieke opinie helemaal en kwam het leger in actie.
De tijdbom tikt
Het eerste gevolg van die militaire acties in de Swatvallei en de aangrenzende districten Buner en Dir was een plotse vluchtelingenstroom die in de loop van mei aanzwol tot meer dan twee miljoen mensen – boven op het half miljoen dat voordien de stammengebieden al was ontvlucht. Aan de rand van de Malakand Division, een onderdeel van de NWFP waar ook Swat toe behoort, zijn kleine en middelgrote tentenkampen verrezen. De overheid, de vluchtelingenorganisatie van de VN, Pakistaanse organisaties en particulieren, internationale ngo’s: allemaal doen ze hun best om de menselijke vloedgolf zo humanitair mogelijk op te vangen.
In Mazdoorabad, een gehucht tussen de stad Mardan en de Swatvallei, vonden zo’n vijfduizend mannen, vrouwen en kinderen opvang in een tentenkamp dat van medische zorgen voorzien wordt door Artsen zonder Grenzen België. Terwijl de oorlog woedt in hun dorpen, vechten de vluchtelingen hier vooral tegen de hitte en tegen de schok van de ontheemding. Vrouwen proberen hulpeloos, in een totaal onbekende omgeving en tussen de muren vandaan gerukt die hun bestaan anders omwallen en beschermen, hun waardigheid en rol als moeder hoog te houden. Mannen zijn veroordeeld tot nutteloosheid en zien daardoor hun trots en waardigheid veranderen in afhankelijkheid en onwetendheid.
‘De dag dat het leger stopt met schieten, gaan we terug’, beweert een van de jongemannen die verkoeling zoeken onder een pasgebouwd afdak. ‘Maar willen de militairen de taliban echt voorgoed vernietigen? Of willen ze hen alleen een lesje leren, maar laten ze hen zich op een andere plek weer hergroeperen? Met dit leger weet je nooit.’ Hij is niet bang van de taliban, want die hebben hem nooit kwaad gedaan, voegt hij er met instemming van alle anderen aan toe. Maar misschien beschouwen die hun vlucht als een soort collaboratie met het leger, en dus is hij er toch niet zo zeker van dat het samenleven met taliban in de toekomst even eenvoudig zal zijn als voor de legeroperatie.
Het overgrote deel van de vluchtelingen –85 procent, schat de overheid– mijdt de tentenkampen en hun gebrek aan privacy. Meer dan anderhalf miljoen mensen worden dus opgevangen bij familie, kennissen en toevallige medeburgers. De solidariteit en gastvrijheid van de opvanggezinnen botst echter op de grenzen van hun eigen armoede. Als de overheid deze vluchtelingen én hun gastgezinnen onvoldoende ondersteunt, zou de overwinning op de Swat-taliban alsnog kunnen uitdraaien op een nederlaag op het publieke forum, zegt onder anderen Abbas Rashid, columnist bij de krant Daily Times.
‘De regering en het leger hebben deze operatie gepland, dus hadden ze ook voor de opvang van de vluchtelingen moeten zorgen. Dit is geen natuurramp, zoals de aardbeving in Kasjmir van 2005. Op dit moment staat de publieke opinie achter het leger, maar als de vluchtelingen zich genegeerd voelen, dreigt een vervreemding van de staat op een schaal die we nog nooit gezien hebben.’
De grondwet in plaats van de sharia
‘Rubbish!’ Samina Ahmed, directeur van het Zuid-Azië-bureau van de International Crisis Group, heeft niet veel woorden nodig om de suggesties van collega’s analisten dat er in de Swatvallei en de omliggende districten vraag was naar een islamitisch rechtssysteem van tafel te vegen. Het echte probleem is volgens haar de vertrouwensbreuk tussen overheid en bevolking in de Malakand Division.
‘De Awami National Party, die de provinciale regering van de NWFP leidt, heeft het vredesverdrag met de taliban en Sufi Mohammed gesloten zonder zelfs haar eigen volksvertegenwoordigers te raadplegen. Het leger is nu wel met een massale actie bezig, maar mensen vrezen dat de taliban gewoon van de ene naar de andere kant gedreven worden, zodat ze straks opnieuw bloot zullen staan aan hun brutale intimidatie en hun zogenaamde “rechtssysteem”. Zelfs de FM-zenders van de taliban zenden nog steeds uit. Hoe kan dat, als het leger hun opstand echt wil breken?’
Na wat aandringen geeft Ahmed toe dat er in de Swatvallei geroepen werd om een functionerende rechtspraak en dat er misschien wel heimwee was naar het losjes op de sharia gebaseerde rechtssysteem dat er gold voor de regio volledig deel werd van Pakistan. ‘Maar de mensen vragen de toepassing van de grondwet op een niet-corrupte en snelle manier, niet de sharia en al zeker niet de invulling die de taliban daaraan geven’, houdt ze vol. ‘Trouwens, als mensen zo naar de sharia verlangen, waarom hebben ze dan bij de verkiezingen van 2008 massaal voor seculiere partijen gestemd?’
Samina Ahmed gebruikt hiermee een specifieke versie van het meest gehoorde argument in progressieve kringen als het gaat over de opkomst van het radicale islamisme in Pakistan: islamitische partijen hebben bij verkiezingen nooit echt gescoord – behalve tussen 1999 en 2008, de periode dat generaal Pervez Musharraf de grote politieke partijen en de burgermaatschappij muilkorfde.
De taliban hebben niet eens aanslagen nodig om voor dagelijkse terreur te zorgen
Geloof en onwetendheid
Mohammed Suheyl Umar, directeur van de Iqbal Academy, bevestigt die algemene stelling, maar hij ziet wel enkele redenen waarom de islamisten toch aanspraak konden maken op publieke sympathie. ‘De islamisten zijn er jarenlang in geslaagd zichzelf op te voeren als de ware en zuivere gelovigen’, zegt Umar. ‘Dat leidde tot steeds grotere twijfel en zelfs wat schuldgevoel bij de meerderheid van de Pakistanen. Is het wel volgens de koran als ik ga bidden in het heiligdom van een soefiheilige? Is muziek wel toegestaan?
De extremisten houden zich zeer strikt aan een beperkt aantal regels en voorschriften, en veel moslims die onwetend zijn over hun eigen geloof zijn daarvan onder de indruk. Maar zodra je het moslim-zijn van de gewapende militanten afmeet aan hun omgang met mensen, middelen en macht, blijft er van hun religieuze status niet veel over. Toen de taliban in Swat de meisjesscholen begonnen te sluiten en op te blazen, gaven ze als verklaring dat je geiten toch ook niet leert lezen en schrijven. Dat soort uitspraken heeft veel mensen de ogen geopend.’
Dr. Umar wijst erop dat de sharia al decennia geleden erkend werd als ultieme toetssteen van wetgeving en rechtspraak in Pakistan. Door de lange traditie van verschillende rechtsscholen in de islam leidde dat echter nooit tot de totalitaire aanspraken die de taliban nu wel maken. Ali Akbar Al-Azhari, hoofdredacteur van het maandblad Minhaj-ul-Qur’an dat wordt uitgegeven door de gelijknamige religieuze beweging, beklemtoont dat Pakistan een islamitische natie moet zijn die bestuurd wordt op basis van de sharia.
Al-Azhari: ‘Het probleem in de Swatvallei ontstond door de domheid van de taliban en de islamitische leiders daar. Sufi Mohammed, de “politicus” die de onderhandelingen over het vredesakkoord tussen de taliban en de regering van de NWFP voerde, noemde de grondwet en de voltallige rechterlijke macht onislamitisch en verklaarde in één adem de hele democratie ketters. Zelfs zijn traditionele bondgenoten uit de Deobandi-school (een streng islamitische beweging die sterk lijkt op het Saoedische wahabisme) verwierpen die stellingen.’ In mei volgden de bijeenkomsten van Pakistaanse geestelijken elkaar in snel tempo op, en telkens werd er op het einde een ondubbelzinnige veroordeling van de talibanislam uitgesproken.
Als er één maatregel is die Pakistan kan redden, dan is het volgens Al-Azhari een massale investering in onderwijs – goed onderwijs. Vandaag is dat er alleen voor wie een dure privéschool kan betalen. De meerderheid van de Pakistaanse kinderen gaat school in de religieuze madrassa’s of in de staatsscholen, waar volgens veel waarnemers evenveel religieuze vooroordelen en nationalistische nonsens aangeleerd worden als in de beruchte Deobandi-madrassa’s die de voorbije decennia zo veel jihadi’s voortbrachten.
De buur als boeman
‘De meeste Pakistanen zijn conservatieve, maar gematigde moslims’, zegt Khalid Mahmood, ambassadeur in ruste en van 2002 tot 2007 hoofd van de Pakistaanse overheidsdienst Buitenlandse Zaken. ‘De huidige radicale onderstroom in de samenleving heeft alles te maken met de recente geschiedenis. Al in de jaren zeventig, onder president Zulfikar Ali Bhutto, begon de overheid de gepolitiseerde geestelijkheid te paaien, maar onder generaal Zia ul-Haq, die Bhutto van de macht verdreef en later liet terechtstellen, kreeg dat pas echt een nooit eerder geziene omvang. Tel daarbij de dertig jaar oorlog en instabiliteit in Afghanistan en de intussen ook al dertigjarige islamitische revolutie in dat andere buurland, Iran, en je krijgt een idee van het gewicht van de geschiedenis in de verhouding tussen religie en politiek in Pakistan.’
Maar de ex-ambassadeur wijst op een nog belangrijker gegeven om de ingang te verklaren die het extremistische discours vindt: de angst van de Pakistaanse overheden en burgers om internationaal geïsoleerd te worden. Die angst wordt geconcretiseerd in één woord: India. Het was die angst die Pakistan motiveerde om zich zo diepgaand te bemoeien met de strijd in Afghanistan en in de jaren negentig als eerste en bijna enige land het talibanregime in Kaboel te erkennen. Volgens Ahmed Rashid en andere politiek commentatoren zijn militaire kringen ook na 2001 de Afghaanse taliban blijven steunen om bondgenoten te hebben tegen de door India gesteunde Noordelijke Alliantie die met Amerikaanse steun aan de macht kwam.
Goede en slechte taliban
De Indiase dreiging is het refrein in de vele gesprekken over verleden en toekomst van de islamisten in Pakistan. Maar niemand zingt het zo extreem als Zaid Zaman Hamid, ex-moedjahedien in de strijd tegen de Sovjets in Afghanistan en vandaag baas van BrassTacks, zijn eigen veiligheidsconsultancy in Rawalpindi. Na de massale terreurcampagne van 2007 maakte het Pakistaanse leger volgens Hamid de rekening op. ‘Volgens hoge militaire kringen heb je “goede taliban” en “slechte taliban”.
De eerste categorie bestaat uit de verschillende gewapende groepen die in Afghanistan tegen de westerse bezetting en de door India gesteunde regering strijden. Die groepen dienen het Pakistaanse staatsbelang. Maar de Tehrik-e-Taliban Pakistan (TTP) vechten niét in Afghanistan en richten hun raketten en bommen tegen de Pakistaanse staat zelf. Zij zijn dan ook tot interne vijand nummer één verklaard.’ Zaid Hamid beweert verder dat de politieke steun, het militaire materieel en de onmisbare harde valuta van de TTP afkomstig zijn “uit het buitenland”, meer bepaald van Amerikaanse, Indiase en Russische bronnen. Andere samenzweringsdeskundigen voegen daar China en Iran aan toe.
‘Samenzweringstheorieën zijn er te over in Pakstan’, reageert Ahmed Rashid. ‘Iedereen beweert bewijzen te kennen of gezien te hebben van India’s betrokkenheid bij het geweld dat onze samenleving verscheurt. Maar niemand heeft ooit zo’n bewijs getoond. Mensen willen wanhopig geloven dat dit geweld niet van Pakistanen afkomstig is. Dat het zeker geen moslims kunnen zijn die hun geloofsbroeders en -zusters doden en mishandelen.’
De actualiteit maakt die oefening in verdringing en ontkenning steeds moeilijker. Na de aanslagen in Lahore en Peshawar volgden er eind mei nog aanslagen in Kohat en een massa-kidnapping van wellicht vijfhonderd mensen in Zuid-Waziristan. En intussen stromen er nog altijd veel meer mensen uit Malakand Division dan er vluchtelingen terugkeren. ‘De militanten zullen er alles aan doen om de reikwijdte van het conflict zo groot mogelijk te maken, van het noordwesten tot Zuid-Punjab, van de stammengebieden tot Karachi’, zegt Rashid. Er is blijkbaar geen gebrek aan groepen die zijn voorspelling willen waarmaken.