Stakingsrecht
Het recht op staken staat op diverse manieren onder druk. Dat is goed én slecht nieuws voor de consument.
De consument is meestal ook werknemer
Stakingen bij de spoorwegen, de post of op luchthaven kunnen voor de consument ergerlijk zijn –moderne mensen met volle agenda’s haten tijdverlies. Daar staat tegenover dat stakingen een middel zijn van werknemers om hun belangen te verdedigen en zo de koopkracht die ze als consument hebben te verhogen of te behouden. Dat laatste wordt wel eens over het hoofd gezien in een mondiale economie waarin frequent staken gelijk staan met vloeken in de kerk van de nationale competitiviteit.
Zelfs in West-Europa, waar de sociale rechten doorgaans toch het best worden beschermd, lijkt het stakingsrecht vandaag onder druk te staan. In Frankrijk wil president Sarkozy minimumdienstverlening in het openbaar vervoer en werd een wet goedgekeurd die onaangekondigde spoorstakingen illegaal maakt. In Duitsland verbood de rechter in augustus een staking van de treinconducteurs. In België riepen nogal wat politici na stakingen op de nationale luchthaven en de Gentse post om een beperking van het stakingsrecht. (jvd)
Niet in de wet, toch van kracht
Het stakingsrecht leidt, juridisch gezien, een wat schimmig bestaan. De Internationale Arbeidsorganisatie(IAO) heeft er geen aparte conventie over. Ze beschouwt het stakingsrecht als een afgeleide van de vrijheid van vereniging. ‘Landen die de conventie 87 over de vrijheid van vereniging bekrachtigen, worden geacht het stakingsrecht te erkennen,’ verduidelijkt Karen Curtis, adjunct-directeur van de afdeling arbeidsnormen bij de IAO.
Voor de IAO is een staking legitiem op voorwaarde dat ze dient om de belangen van de werknemers kracht bij te zetten. Puur politieke stakingen die niks met werknemersbelangen te maken hebben, vallen niet onder het stakingsrecht zoals de IAO dat definieert. 148 van de 181 IAO-lidstaten hebben conventie 87 ondertekend: grote landen als de VS, China, India of Brazilië deden dat niet.
Meestal hebben die dan nationale wetgeving die het stakingsrecht erkent. Curtis: ‘Behalve China zijn er heel weinig landen die het stakingsrecht absoluut niet erkennen. Veel landen erkennen het recht maar gaan over tot opeisingen als ze de staking willen stoppen. Zelfs in Noorwegen gebeurt dat in de oliesector en de banksector.’
In België staat het stakingsrecht als dusdanig niet in de wet. Zegt Frank Hendrickx, professor arbeidsrecht aan de KU-Leuven: ‘Het zijn eigenlijk de vakbonden die daarop hebben aangedrongen. Zij vrezen dat wettelijke verankering, en dus beschrijving, een beperking zou inhouden.’
In ons land wordt het stakingsrecht “afgeleid” van de wet van augustus 1948 die bepaalt hoe en in welke sectoren werknemers mogen worden opgeëist. Het gaat om een lange lijst van sectoren waarin de sociale partners samen bepalen hoe men bij stopzetting van arbeid tegemoet kan komen aan vitale behoeftes.
Bovendien heeft ons land niet alleen IAO-conventie 87 bekrachtigd, maar net als 38 andere Europese landen ook het Europese Sociale Handvest van de Raad van Europa. Dat charter vermeldt wel expliciet het stakingsrecht als een element van het recht op collectief onderhandelen.
De IAO werkte via haar rechtspraak de inhoud van het stakingsrecht verder uit. Omdat de vrijheid van vereniging voor leger en politie gerelativeerd wordt in conventie 87 aanvaardt de IAO een stakingsverbod in die sectoren. Ook voor ambtenaren die het gezag van de staat uitoefenen, worden beperkingen van het stakingsrecht aanvaard.
De vraag is hoe breed dat geïnterpreteerd wordt. Duitsland gaat daarin bijvoorbeeld verder dan andere Europese landen. Karen Curtis: ‘Beperking van het stakingsrecht kan voor bepaalde ministeries maar niet voor onderwijzend personeel of mensen die werken in staatsondernemingen in het bankwezen, de olieproductie of het transport.’
De IAO vindt voorts dat het stakingsrecht beperkt kan worden voor “essentiële diensten”. Dat zijn ‘diensten waarbij een staking het leven, de persoonlijke veiligheid of gezondheid van de bevolking of een deel ervan in gevaar brengt’. Voor de IAO zijn dat: ziekenhuizen, elektriciteitsvoorziening, waterverdeling, telefoon en luchtverkeerscontrole. Voor die diensten aanvaardt de IAO een beperking, en zelfs een verbod van staken.
Ten slotte aanvaardt de IAO dat de overheid voor zogenaamde diensten van fundamenteel belang eist dat de werkers een minimale dienstverlening garanderen. Daartoe behoren volgens haar de post, openbaar vervoer, havens, veerboten en afvalophaling.
De IAO maakt echter duidelijk dat de staat de omvang van die minimale dienstverlening moet vastleggen samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties. Bovendien vindt de IAO dat die minimumdienst niet verder mag reiken dan strikt noodzakelijk om te voorzien in de basisbehoeften van de bevolking. De minimumdienst mag ook niet te zwaar wegen op de doelmatigheid van het drukkingsmiddel dat de staking tenslotte is. (jvd)
Goede afspraken zijn beter
‘Een goed pact tussen de overheid als werkgever en de vakbonden kan veel problemen voorkomen’, vindt Luc Hamelinck van ACV-openbare Diensten. De vakbond vindt dat een betere beleidskeuze dan een bij wet vastgelegde minimumdienstverlening. Met name liberale politici zijn er voorstander van een dergelijke minimumdienstverlening bij wet vast te leggen.
Zo wil MR-kopstuk Didier Reynders van alle Belgische (lucht)havens neutrale zones maken die altijd toegankelijk zijn en waar een minimale dienstverlening gegarandeerd is. Op de luchthaven van Charleroi hebben de vakbonden in augustus laatstleden alvast een minimumdienstverlening aanvaard, onder druk van Ryanair, dat dreigde zijn activiteiten af te bouwen.
Luchtvaartmaatschappijen moeten er altijd hun vliegtuigen kunnen weghalen, desnoods leeg. Als informateur stelde Reynders in zijn rapport aan de koning dat ‘de nieuwe regering moet afwegen of er nood is aan sociaal overleg dan wel een wetgevend initiatief om een minimumdienst in te voeren…’
Overigens diende Reynders’ partij, de MR, al in 2006 een wetsvoorstel in om een minimumdienst in te voeren voor een breed spectrum van diensten. De Raad van State kraakte het voorstel toen af als te vaag en in strijd met de internationale rechtsregels.
Vastleggen wat wel en wat niet tot een minimumdienstverlening gerekend kan worden, is niet gemakkelijk. Karen Curtis, adjunct-directeur van de afdeling arbeidsnormen, illustreert met voorbeelden hoe de IAO haar principes in de praktijk toepast: ‘In Bulgarije vereiste de minimumdienst in het openbaar vervoer dat 50% van het personeel bleef werken. Dat kan niet. In Portugal bepaalde de regering eenzijdig de inhoud van de minimumdienst voor spoor, post en telefoon: de Europese Commissie erkende dat dit niet kon.’
De Belgische vakbonden zijn gekant tegen wetgeving inzake minimumdiensten. Luc Hamelinck van ACV-Openbare Diensten: ‘Er is nu al minimumdienstverlening op basis van sociaal overleg in een aantal sectoren. De drinkwatervoorziening valt uiteraard nooit stil. In ziekenhuizen garanderen we sowieso een zondagsdienst. Maar in de privésector wordt ingeval van conflict veel sneller naar sociale bemiddelaars gegrepen. Waarom kan dat niet in overheidsdiensten? Tweede vraag is dat de overheid gemaakte afspraken ook naleeft. Wij willen ons engageren om zoveel mogelijk wilde stakingen te voorkomen. Ik maak me sterk dat er dan geen wettelijke minimumdienst nodig is.’ (jvd)