Tot zover Darfur
Art Zeeman
28 november 2007
Aart Zeeman is al ruim een kwarteeuw televisiejournalist in Nederland. Tot zijn eigen schande stelde hij vast dat de media gruwelijk tekortschieten in hun berichtgeving over Darfur. Daarom startte Zeeman een initiatief onder de naam Tot zover Darfur. Dat is ook de titel van een pamflet dat onlangs bij Querido verscheen. Een uittreksel.
In een dierentuin is een aap over een gracht gesprongen. Het bericht veroorzaakt in eerste instantie op onze redactie nauwelijks meer opwinding dan al die andere het-zal-wel-berichten. Maar dat verandert snel. Bokito wordt wereldnieuws. De gorilla die een vrouwelijke bewonderaar met grof geweld in zijn harem probeert te slepen, beheerst dagenlang onze nieuwsrubrieken. Avond in, avond uit worden de kijkers ingewijd in de diepe roerselen van de mensaap met z’n bovenmenselijke prestatie. Tot vervelens toe worden we onthaald op de beelden van de aanbidster, die de imposante witrug tijdens haar regelmatige bezoeken aan het gorillaverblijf tot een vervaarlijke grimas verleidt. ‘Dat willen de mensen wel zien’, valt regelmatig op onze redactie te horen. De aansporing om een nieuwe invalshoek te bedenken bij het sensationele nieuws zal ook even vaak uit mijn mond gekomen zal zijn.
Intussen in een provincie in het westen van Soedan. Darfur is al jaren het toneel van etnische zuiveringen, massamoord, genocide of hoe je de gruwelijke slachtpartijen, brandstichtingen, plunderingen en verkrachtingen ook wilt noemen. In een gebied zo groot als Frankrijk wonen 6 miljoen Darfuri. De Afrikaanse boeren daar voelen zich door hun eigen overheid achtergesteld ten opzichte van de Arabische nomaden in Darfur. Begin 2003 pikken Afrikaanse rebellen het niet langer en nemen de wapens op tegen de regeringstroepen.
In het voorjaar vallen de rebellen de stad Al Fasher aan en vernietigen zeven bommenwerpers van het Soedanese leger. Het regime slaat even sluw als onverbiddelijk terug. Ze bewapenen de Arabische strijdgroepen en moedigen hen aan de dorpen van de Darfuri aan te vallen. Met steun van het Soedanese regeringsleger trekken de beruchte milities van dorp tot dorp. Ze verdrijven de inwoners en maken hun hutten met de grond gelijk. Schattingen van het aantal doden lopen uiteen van 50.000 tot 400.000. Maar het blijft nattevingerwerk. Er zijn vrijwel geen journalisten, er worden nauwelijks beelden gemaakt.
Met honderdduizenden tegelijk zoeken de vluchtelingen een veilig heenkomen in kampen in Darfur zelf of in buurland Tsjaad. 2,5 miljoen Darfuri, bijna de helft van de bevolking, raakt ontheemd. Pas wanneer de ramp zich grotendeels voltrokken heeft, begint de karavaan van bezorgde wereldleiders heel voorzichtig in beweging te komen. Gealarmeerd door hulpverleners en mensenrechtenorganisaties, spreekt de Veiligheidsraad in mei 2004 ‘haar diepe bezorgdheid uit over de voortgaande grootschalige schendingen van de mensenrechten in Darfur’. De raad roept de strijdende partijen op hun vijandelijkheden te staken en de wapens neer te leggen.
De woorden galmen als echo’s van de bezweringsformules die klonken bij de massaslachtingen in Rwanda en Srebrenica. Ik heb de schandplekken bezocht waar je de gevolgen van het wegkijken van de wereldgemeenschap nog kunt zien en ruiken. De kerk van Nyamata, waar bloeddorstige Hutu’s in 1994 duizenden opgejaagde Tutsi’s met machetes en knuppels genadeloos de dood in dreven. En de compound van Dutchbat in het Bosnische Potočari, waar tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen tevergeefs op bescherming van Nederlandse blauwhelmen rekenden. Monumenten van de holle retoriek van de internationale gemeenschap die nog geen mensenleven geleden heeft afgesproken dat massaslachtingen, volkerenmoord of genocide nie wieder mogen gebeuren.
De pyromaan van Darfur doet z’n uiterste best de verschroeide aarde voor het oog van de buitenwereld te bedekken. Khartoum heeft het frustreren van de vrije pers tot een ware kunst verheven. Het regime in Soedan sluit de brandhaard hermetisch af voor pottenkijkers, de wereld blijft nagenoeg verstoken van beelden. Er zijn nauwelijks fotografen, cameramensen of verslaggevers in het gebied en vrijwel alle informatie moet nadien van de vluchtelingen in kampen in Darfur of uit de buurlanden komen. Hun verhalen zijn hartverscheurend. Over vliegtuigen die dorpen aanvallen om ze te bombarderen, laagvliegende helikopters die met mitrailleurvuur dood, verderf en angst zaaien, Arabische milities, met de bijna poëtische benaming Janjaweed, die op paarden en kamelen dorpen platbranden, de bevolking verjagen, in het wilde weg moorden en vervolgens met het vee in de stofwolken van de woestijn verdwijnen.
Het zijn getuigenissen waarover wij eigenlijk allang hadden moeten berichten. Want al drie jaar voor de ontsnapping van Bokito schreeuwde Jan Pronk om aandacht voor de problemen in Darfur. In een toespraak ter gelegenheid van 50 jaar World Press Photo smeekte hij journalisten de gruwelen in Darfur vast te komen leggen. ‘We hebben meer beelden en verhalen nodig want de wereld komt pas in beweging als het verhaal verteld wordt. Asjeblieft, kom naar Soedan. We hebben buitenlandse journalisten nodig want journalisten uit Soedan zelf hangt arrestatie boven het hoofd als ze naar waarheid berichten. Bovendien zijn ze door de gebrekkige middelen niet in staat om naar de plekken te reizen waar het om gaat. Asjeblieft, kom naar Darfur om de beelden van de gruwelen op het netvlies van de wereldbevolking en haar leiders te branden. Kom, bericht en blijf berichten.’
Aan de oproep van Jan Pronk wordt nauwelijks gehoor gegeven, ook niet door de media in het land waar Pronk sinds jaar en dag een prominent politicus is. Het is de traumatische periode na de moord op Pim Fortuyn. Nederlanders zijn een volk van zwevende kiezers en zappende kijkers geworden. Politieke partijen zijn in verwarring, de kiezers springen alle kanten op. Op televisie zijn programma’s als Hart van Nederland kaskrakers geworden. Als je de wereld niet groter maakt dan de eigen straat blijft-ie lekker overzichtelijk. De globalisering lijkt zijn tol te eisen. We kunnen op ieder gewenst moment informatie uit alle uithoeken van de wereld krijgen, maar we beperken ons het liefst tot de vertrouwde wereld van onze kleine leefomgeving.
Journalisten belijden in het post-Fortuyntijdperk hun mea maxima culpa: we hebben de alledaagse wederwaardigheden van de gewone man te lang genegeerd. Weg met de wereldproblemen, we hebben er zelf genoeg. Terug naar de straat. In plaats van een correspondent op de Balkan, posteren we onze man in een achterstandswijk van Rotterdam. Hoe groter de afstand, hoe kleiner de interesse. Onder druk van de verwarrende omstandigheden is er van het venster op de wereld niet meer over dan een smalle kier.
‘De verwarring na Fortuyn speelt zeker mee maar is eigenlijk niet meer dan een katalysator,’ zegt socioloog Frits Spangenberg. Als er iemand is die moet weten wat de massa beweegt, is het wel de directeur van onderzoeksbureau Motivaction. Hij maakt gebruik van modellen waarbij mensen worden gegroepeerd naar hun levensinstelling. Spangenberg kijkt niet alleen naar de cijfers maar vooral ook naar de waardeoordelen daarachter. De “verpulpisering” (zoals hij het noemt) van de samenleving heeft zich al in de laatste decennia van de vorige eeuw ingezet. De massa is gaan bepalen welke programma’s er op de buis te zien zijn. De winkelende consument is het paradigma, het denkkader geworden. Volgens Spangenberg is de belangstelling voor buitenlandse verslaggeving bij kijkers niet echt dramatisch afgenomen.
De nieuwshonger naar gebeurtenissen op de hoek van de straat is van alle tijden. Wat is veranderd, is de opstelling van televisiebazen en programmamakers, die onder invloed van de individualisering en commercialisering van de samenleving hun oren steeds meer laten hangen naar de wensen van de massa. Liever geen ingewikkelde zaken waar we toch niets aan lijken te kunnen doen. Spangenberg vindt het treurig dat de media zo gemakkelijk zwichten voor de wens van de massa. ‘Zeker bij publieke omroepen zou je verwachten dat de makers kwaliteit willen bieden, dat ze programma’s maken die verder helpen, die inspireren, die inzicht geven in wat er in de rest van de wereld gebeurt.’
Politici hebben allang bedacht dat ze hun opvattingen beter kunnen afstemmen op de resultaten van opinieonderzoek. Hun visie wordt steeds vaker ingegeven door de grootste gemene deler. Vroeger had een politicus een mening en probeerde hij stemmers voor zijn ideaal te winnen. Nu vraagt hij in focusgroepen en peinaar de mening van de kiezer en stemt daar zijn ideaal op af.
De televisiejournalist die de politicus beticht van populisme komt aardig dicht in de buurt bij de pot die de ketel verwijt dat die zwart ziet. Want als wij onze oren laten hangen naar kijkcijfers – ons eigen marktonderzoek – dan offeren we de journalistieke onafhankelijkheid op aan de dictatuur van de knoppenkast. En we weten intussen dat journalistiek populisme leidt tot een Nederland zonder buitenland.
Ik herinner me de heroïsche verhalen van collega’s die in de jaren zestig en zeventig maandenlang de aardbol overvlogen om de kijkers van de twee Nederlandse netten te voorzien van het laatste wereldnieuws. Over de revolutie in Nicaragua of de oplopende spanningen in de zwarte townships van Zuid-Afrika. Af en toe deden de televisieteams het vaderland aan om op Schiphol de vuile was af te leveren en direct door te vliegen naar het volgende wereldprobleem waarvan verslag gedaan diende te worden. In de jaren zeventig was het ijzeren gordijn nog stevig gesloten. De wapenwedloop met de dreigende inzet van kernwapens bracht honderdduizenden mensen op de been. Het buitenland was een vanzelfsprekendheid. Het Oostblok lag tenslotte in de achtertuin, op maar een paar uur rijden van ons land. Toen de Polen in de problemen zaten, bood een imposant konvooi van Nederlandse vrachtwagens met hulpgoederen uitkomst. Help de Polen de winter door. De Roemeense dictator Ceauçescu koos de Nederlandse televisie uit om zijn opportunistische verzet tegen de verdere verspreiding van kernwapens duidelijk te maken.
Ik kan me van die tijd weinig discussie op onze redactie herinneren of we niet wat meer aandacht moesten besteden aan vraagstukken in eigen land.
Welnee, de ontwikkelingen in het Oostblok waren ook ‘onze’ problemen. De gevolgen van het verderfelijke apartheidsbewind in Zuid-Afrika werden door een eigen correspondent verslagen. In Midden-Amerika legden onze camerateams – niet zelden met gevaar voor eigen leven – vast hoe foute regimes van hun voetstuk werden getrokken. Dat wil niet zeggen dat de binnenlandse zaken vergeten werden. Ook toen maakten we speciale afleveringen over de politie die door gebrek aan mankracht onvoldoende in staat was om onze veiligheid te garanderen, of over de eerste windmolens in Nederland die een welkom alternatief zouden betekenen voor kernenergie, hét thema van die dagen.
Natuurlijk, er was nog geen concurrentie van de commerciële omroepen. Die kwamen pas begin jaren negentig in volle hevigheid de Nederlandse huiskamers binnen. Als eerste mocht de – voor de vorm – Luxemburgse zender rtl Veronique door de kabelmaatschappijen worden doorgegeven. De zender ontwikkelde een eigen nieuwsbulletin, maar een achtergrondrubriek bleef achterwege. Kennelijk hadden de commerciëlen geen geld over voor het maken van relatief dure actualiteitenprogramma’s. Pas veel later probeerde de nieuwe zender sbs de rubriek Morgen gebeurt het van de grond te tillen maar al snel bleek dat een degelijke achtergronddocumentaire niet voor een appel en een ei te maken was. Na een paar maanden viel het doek voor het ambitieuze programma. Het kostte te veel en leverde te weinig kijkers op.
Toch heeft de komst van de commerciëlen wel degelijk invloed gehad op de inhoud van de nieuwsrubrieken. Er is een verschuiving naar lokaal en regionaal nieuws uit eigen land gekomen. De nieuwsrubrieken die de commerciële omroepen de laatste jaren hebben ontwikkeld laten met titels als Hart van Nederland en Editie nl weinig ruimte voor een ontdekkingstocht die verder gaat dan de achtertuin. De exclusieve aandacht voor het nieuws uit de eigen straat blijkt een gouden formule. De kijkers smullen ervan.
‘Als het volk bloemkolen wil, dan krijgt het ook bloemkolen’, is het vermaarde uitgangspunt van een van de pioniers van de commerciële omroep, Ruud Hendriks, in de jaren negentig. De directeur van rtl Veronique en voormalig journalist heeft volstrekt gelijk. Commerciële omroepen zijn namelijk maar voor één doel opgericht: geld verdienen, en liefst zo snel en zo veel mogelijk. Dus je zou wel gek zijn als je het winkeltje volstouwt met producten waar mensen toch geen trek in hebben. Maar programmamakers bij de publieke omroep zijn niet volledig afhankelijk van de dagomzet. Zij zijn gehouden om klanten te verleiden af en toe ook eens wat anders te eten dan wat van de koude grond komt. Daar horen verslag, uitleg en analyse van belangrijke internationale ontwikkelingen nadrukkelijk bij.
Volgens communicatiewetenschapper Jaap van Ginneken zouden televisiejournalisten er veel meer voor moeten zorgen dat het menu gevarieerd blijft. Hij noemt de sterke opkomst van het lokale nieuws een pervers effect van de jacht op zo veel mogelijk kijkers. De kijkcijferdemocratie zorgt volgens hem voor een ‘verplatting en verdomming’ van de mediavoorlichting. Journalisten zijn ervoor opgeleid om uit leggen wat belangrijk is, niet om mensen te laten horen wat ze willen horen. Intensieve tegenspraak is de enige garantie voor goede publieke beslissingen. In dat opzicht dragen de media in belangrijke mate bij aan de naar zijn inschatting neergaande spiraal.
‘Als mensen weinig verstandigs over het buitenland te horen krijgen dan zie je dat cartoonachtige voorstellingen van zaken, de goeieriken en slechteriken, de belangrijkste basis vormen van verregaande beslissingen. Bijvoorbeeld over de oorlog in Irak. Een oorlog die ook voor burgers in ons land grote gevolgen heeft.’ Inderdaad is in een global village buitenlands nieuws vaak ook een beetje binnenlands nieuws. Heel veel ontwikkelingen, waar dan ook ter wereld, hebben gevolgen voor ons eigen land.
Aandacht op televisie voor het buitenland is een kwestie van evenwicht. De balans in de televisiejournalistiek is, ook bij de publieke omroep, doorgeslagen. Vroeger was de berichtgeving over de grens wellicht te vanzelfprekend, nu is het een te grote uitzondering geworden. We zouden er vaker op uit moeten. Als je dat zegt, laad je al snel de verdenking op je het jammer te vinden dat je in het nieuwe tijdsgewricht niet wat vaker de koffer mag pakken. Ik ben al lang geleden opgehouden uit te leggen dat het maken van een buitenlandse reportage niet hetzelfde is als op vakantie gaan. Natuurlijk is het spannend en interessant om naar uitheemse oorden te trekken, maar als je dat meer dan 25 jaar gedaan hebt, is het sjouwen met je koffer over de zoveelste luchthaven en het urenlange gehobbel in een krakkemikkige Landrover niet echt de ultieme levensvulling.
Als dan ook nog eens de kijkcijfers je journalistieke motivatie en je publieke plichtsbesef bepalen, kun je uittekenen wat er gebeurt. Dan beginnen buitenlandreportages niet meer met de journalistieke verontwaardiging ‘het kan toch niet waar zijn’ maar met het marktaandeel gestuurde ‘het zal wel’. Het wrange is dat Psychologie Magazine gelijk heeft: wij journalisten spelen een rol in het mechanisme dat van Darfur een blinde vlek maakt. We dragen verantwoordelijkheid voor die afwegingen tussen kijkcijfers en journalistieke plicht. ‘Asjeblieft, kom naar Darfur’, riep Jan Pronk. We gingen niet.
Tot zover Darfur van Aart Zeeman is gepubliceerd door Querido. 43 blzn. ISBN 978-90 214 3365-3