Uitgesproken: Geert Van Istendael
Drie jaar lang werkte Geert Van Istendael aan zijn Groot Woordenboek van een Kleine Wereld. De maandelijkse columns voor MO* zijn nu gebundeld en uitgegeven als Alfabet van de Globalisering. Aanleiding voor een gesprek over schrijverschap en heilige woede.
Mijn vader had twee zielen in zijn borst: die van de dichter en die van de vakbondsman. Hij had een dik boek met blanco bladzijden. Op het kaft stond: Iedere dag een vers. Maar het hele boek bevatte slechts één vers, geschreven in Athene. Hij paste de titel daarom aan tot Iedere dag Geen vers. Bij mij is het omgekeerde waar. Ik heb geen talent om mee te draaien in een sociale beweging, ik moet schrijven. Het punt is: je moet je volle maat geven in de dingen waarin je goed bent. Wat heeft een vakbond eraan als ik vakbondssecretaris zou worden en ik ben een ramp in het organiseren van dingen? Iedereen moet zoeken naar het beste wat hij of zij in zich heeft, en daarmee aan de slag gaan. Je weet nooit hoe en wanneer dat maatschappelijk relevant wordt. Revius, een dichter uit de zeventiende eeuw, schreef een sonnet over de kruisiging van Jezus Christus: ‘Het zijn de joden niet / heer Jesu / die u kruisten’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verboden de nazi’s dat sonnet. Op dat moment was die oude dichter dus blijkbaar heel erg politiek
Het heeft geen zin om met z’n allen in een werkgroep te gaan brainstormen over een boek of een gedicht. Maar ik vind wel dat de ivoren toren van de schrijver vlakbij de barricade staat. Het is niet toevallig dat de meest onmenselijke regimes zich het scherpst keren tegen de individuele schrijvers. Ik deel dus niet de populistische kritiek op schrijvers of kunstenaars dat ze ondraaglijk elitair bezig zijn. De frontale aanval van het Vlaams Belang op de “elitaire kunst” is één van de uitingen van hun fascisme. Een democratische samenleving heeft behoefte aan “ondraaglijke elites”. Zij kondigen dissidentie aan, en de dingen die nog komen moeten. Kunstenaars moeten vandaag wijzen op de grenzen van de lolligheid. Het gaat niet allemaal zo vlot, dames en heren. Het is nooit lekker gegaan en het zal dat ook nooit doen, ondanks alle technische middelen die we hebben en ontwikkelen. Ik hou graag een pleidooi voor moeilijkdoenerij, voor dwarsliggerij. De schoonheid dienen, dat is vandaag al verzet plegen.
Literatuur en vooral poëzie zijn vandaag heel belangrijk, omdat gedichten zich onttrekken aan de algemene commercialisering, veel meer dan bijvoorbeeld beeldende kunst of muziek. Toch zijn er steeds weer jongeren die gedichten schrijven, die een activiteit waar de markt geen greep op krijgt tot de kern van hun bestaan maken. Dichters verwerpen niet alleen de vermarkting van elke menselijke activiteit, ze verwerpen ook de geheugenloosheid waaraan onze samenleving lijdt. Hun werk snijdt dwars door alle generaties heen, dwars door alle eeuwen heen. Dichters putten hun inspiratie bij grijsaards of bij schrijvers van eeuwen her, bij allerlei rare vogels die eigenlijk vergeten hadden moeten worden maar door nieuwe generaties aan die vergetelheid onttrokken worden. Het geheugen bewaren in een tijd van steeds meer en steeds snellere vernieuwing is bijna onbegonnen werk.
Het verzet tegen de commercialisering is geen hooghartige houding die de brede verspreiding van gedichten of vioolsonates verdacht zou vinden. Neen, druk dat zeventiende-eeuwse gedicht maar op een t-shirt. Doe die bloemlezing maar. Ik ben voorstander van de volksverheffing, in de wetenschap dat zelfs een daverend succesvolle bloemlezing nooit zoveel zal opleveren als wat die Philipsbaas verdient, met zijn 2 miljoen euro per jaar.
Dat is dus een misdadiger, die mag daarvoor in de gevangenis van mij. Want de dag nadat mijn krant mij bericht over dat superhoge loon, schrijft diezelfde krant dat de gouverneur van de Nationale Bank de Belgische arbeider aanmaant tot loonmatiging. (luid) Niemand in de hele wereld -niemand- is zo goed dat hij zo’n salaris zou verdienen, of hij moet Einstein of Mozart heten en dat-is-de-baas-van-Philips-niét! En de echte genieën verdienen nooit zoveel geld. In Duitsland bedenkt mijnheer Hartz van Volkswagen een programma voor de socialisten om in de zakken van de werklozen te zitten, terwijl kort daarna blijkt dat diezelfde Hartz zijn jaren vult met snoepreisjes, luxehoeren en vijfsterrenhotels. Dat is toch pervers. De gewoonste arbeider die zijn krant leest, heeft deze gigantische leugenconstructie door.
De schrijvers die voortdurend met hun wijsvinger in hun eigen navel priemen, zijn zelden het interessantst. Je moet al uitermate goed zijn om een boeiende belijdenisroman of persoonlijk getuigenis te schrijven. Tegelijk kan een schrijver die helemaal focust op zijn eigen, kleine leefwereld ook heel erg universeel zijn in wat hij zegt. Je hoeft daarom geen obligate zwarte medemens op te voeren in je verhaal. In mijn roman Altrapsodie reken ik af met het bekrompen katholicisme waarin ik opgegroeid ben. Lezers uit Noord-Afrika bleken zich heel erg te herkennen in het verhaal, ook al komt er in dat boek geen moslim voor. Als het goed is, schraap je de thema’s van je kunst van je eigen vel. Een verhaal kan je niet dwingen, dat moet vanzelf komen en groeien.
Je moet heel erg oppassen met woorden als globalisering in een gedicht. Poëzie houdt zich namelijk niet met feiten bezig, maar met beelden, metaforen, klank en ritme. Je bent veel sterker bezig als je de realiteit van de globalisering suggereert of aanwijst. Zoals Herman De Coninck in zijn superkorte gedicht Sprookje: ‘Er was eens een man / die altijd rechtvaardig was.’ Dat gaat over de wereld van vandaag, natuurlijk. Daarom heet het ook Sprookje. Daarvoor moet de dichter geen gebruik maken van woorden als globalisering of sociale zekerheid of klassenstrijd. Al gaat het daar wel over, maar ook over bescheidenheid in alle maatschappelijke strevingen. Het is bijna een Popperiaanse programmaverklaring: Let op voor de grote utopieën die de maatschappij in een ideale samenleving willen veranderen, want zij resulteren in een hel in plaats van een paradijs.
De ondraaglijke tegenstelling tussen rijk en arm is de voorbije dertig jaar veel groter en schrijnender geworden. Bovendien is die ongelijkheid door de globalisering volkomen zichtbaar geworden. De wereld is -met al zijn ongelijkheid- transparant geworden. Op alle daken, op elke kartonnen doos, op elk golfplaten dak van de favela’s en bidonvilles en townships staat een schotelantenne. De mobiliteit heeft er bovendien voor gezorgd dat die kloof, letterlijk althans, overbrugbaar geworden is.
Een andere reden om te vrezen voor de toekomst is de ecologische last die onze manier van leven legt op de aarde. Ik hoor nu zelfs oliebaas Bush al klagen dat zijn land verslaafd is aan de olie. Dat werd tijd. Die Grünen maakten van de Ausstieg aus den Öl ook al hun voornaamste campagnethema bij de verkiezingen van eind 2005. Zweden laat nu ook weten dat het op korte termijn helemaal uit de olie wil stappen. En dan is olie nog maar een symbool van wat we moeten doen. Het bewustzijn groeit, maar mensen zitten vreselijk ingewikkeld in elkaar. Gerard Walsschap schreef het al: ‘De mens, ge kunt daar niet aan uit.’ Zo is dat dus. Mensen hebben voortdurend blinde vlekken, dingen in zichzelf die ze niet wensen waar te nemen. Dat is het probleem waar de groenen altijd op botsen. Iedereen willen liefst alle auto’s uit zijn straat -behalve de zijne.