Universaliteit mensenrechten in gevaar
Daan Bauwens
27 februari 2008
Zijn mensenrechten universeel, of hebben islamitische landen gelijk als ze andere normen willen hanteren?
De zaak van de ter dood veroordeelde Afghaanse journalist Perwez Kambakhsh deed wereldwijd het oude debat oplaaien over de universaliteit van de mensenrechten en het recht van landen om hun eigen culturele waarden en tradities te laten voorgaan. Tijdens de jongste vergadering van de VN-Mensenrechtenraad werd een ‘Resolutie voor het elimineren van alle vormen van discriminatie gebaseerd op religie of geloof’ voorgelegd. Na wekenlang moeizaam onderhandelen met de Europese Unie vond de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) het onmogelijk om ‘het recht op het veranderen van religie’ en ‘respect voor alle religies’ te aanvaarden. Bij de stemming onthielden alle islamitische landen zich, waardoor de resolutie niet werd aangenomen.
Op 18 december 2007 aanvaardde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een ‘Resolutie tegen de verdachtmaking van religies’. De enige religie die in de resolutie vermeld wordt, is echter de islam. Bovendien stelt de resolutie dat het recht op vrije meningsuiting beperkt moet worden uit respect voor religies en geloof. De Europese Unie sprak zich uit tegen de resolutie, omdat ‘mensenrechten individuen moeten beschermen in de vrijheid van hun geloof, in plaats van religies op zich’. Ondanks dit bezwaar werd de resolutie met een tweederde meerderheid aanvaard. Dit impliceert dat staten mét goedkeuring van de VN wetten kunnen uitvaardigen tegen zaken waarvan ze vinden dat die blijk geven van een gebrek aan respect voor religie.
De opstelling van de islamitische landen tegenover de universele mensenrechten kent al een lange geschiedneis. In 1990 ondertekenden de 45 lidstaten van de OIC de Verklaring van Caïro. Daarin werd een islamitisch antwoord geformuleerd op de universele verklaring voor de rechten van de mens. De Caïroverklaring is volledig gebaseerd op de shariah en dient als leidraad voor het omgaan met mensenrechten in islamitische landen. Toch verklaarde de ambassadeur van Pakistan, als woordvoerder van de OIC, op de afgelopen VN-Mensenrechtenraad dat de de verklaring ‘geen alternatief is voor, maar een aanvulling op de universele verklaring.’
De verklaring van Caïro voorziet echter enkele belangrijke beperkingen van de universeel aanvaarde mensenrechten. Zo mag het recht op vrije meningsuiting niet gebruikt worden om de Profeet te bekritiseren of om ethische waarden te ondermijnen, overtredingen waar in sommige moslimlanden de doodstraf op staat. Zie Afghanistan. Binnenkort zal een onafhankelijk internationaal orgaan opgericht worden dat zal toezien op de naleving van mensenrechten volgens dit islamitisch model, meldde de ambassadeur van Pakistan nog. De OIC-lidstaten lijken er –dankzij hun grote aantal– in te slagen binnen de VN veel gewicht te geven aan hun visie op mensenrechten.