De toekomst van Afghanistan is al bezig. De terugtrekking van westerse troepen tegen 2014 –hoe onvolledig ook- bepaalt vandaag al hoe de diverse krachten en spelers zich zowel intern als internationaal gedragen en positioneren. Het resultaat daarvan ziet er allesbehalve uit als het stabiele en vernieuwde land dat ons tien jaar geleden beloofd werd. Dat is de duidelijke conclusie van enkele uren luisteren naar en praten met verschillende experts in Brussel, in de aanloop naar de conferentie in Bonn op 5 december.
Voor een overzicht van de namen en functies van de mensen die aan de basis liggen van deze analyse en de conferenties waar we hen ontmoetten, zie onderaan dit artikel.
Damned if you do, damned if you don’t
Eén van de weerkerende vaststellingen was dat alle betrokken landen en spelers met hetzelfde dilemma geconfronteerd wordt: de terugtrekking van de Navo-troepen uit Afghanistan wordt tegelijk toegejuicht en gevreesd. De vrees heeft dan vooral te maken met de reële kans dat Afghanistan na 2014 opnieuw terecht zal komen in een burgeroorlog zoals in de jaren negentig, na de terugtrekking van de Sovjettroepen en de val van de voormalige communistische regering.
Of dat horrorscenario zich zal realiseren, hangt in grote mate af van de houding van de internationale spelers, met name van de buurlanden maar ook van de westerse landen. Gilles Vande Ghinst wees terecht op een belangrijk verschil tussen 1989 en 2014: de terugtrekking van de Sovjetunie was veel bruusker dan de lang aangekondigde datum van 2014. Dat verplicht alle betrokkenen om zich nu al voor te bereiden en tot afspraken te komen, wat de toestand over enkele jaren hopelijk een stuk minder chaotisch zal maken dan in de post-Sovjetperiode.
Centraal in Azië
De andere rode draad in de presentaties en de gesprekken was dat Afghanistan vanuit geopolitiek oogpunt zodanig strategisch gelegen is, dat het moeilijk genegeerd kan worden door huidige of potentiële grootmachten. Afghanistan is ten minste potentieel een landbrug tussen West-, Centraal-, Oost- en Zuid-Azië. Voor de toekomstige ontwikkeling van handel, energietoevoer en economie van de omliggende groeilanden is het stabiliseren van Afghanistan dan ook cruciaal. De centrale positie tussen nucleaire staten als India, China, Rusland en Pakistan (en straks wellicht ook Iran) verklaart al deels waarom de westerse aanwezigheid in Afghanistan voor die buurlanden een punt is waar ze zich zorgen om maken, terwijl het net ook een van de belangrijke redenen is voor het Westen om zich zeer betrokken te voelen op de toekomst van Afghanistan.
De stabiliteit van Afghanistan is niet alleen vanuit economisch en geopolitiek standpunt belangrijk voor de buurlanden. De instabiliteit van het land sinds meer dan dertig jaar heeft van Afghanistan immers ook een broeinest van radicaal islamisme gemaakt, al verschillen de meningen over de verhouding tussen de taliban, andere Afghaanse opstandelingengroepen en Al Qaeda heel erg. China maakt zich op de eerste plaats zorgen over de impact van het jihadisme op zijn Oeigoerse bevolking in Xinjiang.
Rusland deelt de ongerustheid over de militante politieke islam van de ex-Sovjetstaten in Centraal-Azië: Tadzjikistan, Oezbekistan, Turkmenistan en Kirgyzstan. En India ziet een islamistisch Afghanistan –zeker als de taliban er deel zouden gaan uitmaken van de macht- als een versterking van de terroristische dreiging die sowieso uitgaat van islamistische en nationalistische krachten in buurland en erfvijand Pakistan. Het ziet de prille stabilisering van de toestand in Jammu & Kasjmir niet graag opnieuw in gevaar komen.
Ambassadeur Homayoun Tandar beschrijft de regio als twee concentrische cirkels rond Afghanistan, met Turkije, Saoedi-Arabië, India, China en Rusland als de sterkst betrokken buurlanden. Het feit dat ze allemaal ook G20 landen zijn, geeft hem extra vertrouwen in de politieke toekomst van Afghanistan. De tweede cirkel buurlanden bestaat volgens Tandar uit de Centraal-Aziatische republieken, Pakistan en Iran: landen die potentieel veel belangrijker zijn voor Afghanistan dan ze vandaag daadwerkelijk zijn.
De hond in het kegelspel
akistan was enigszins voorspelbaar de derde constante in de briefings en conferenties. Het was wel opvallend hoe openlijk het Pakistaanse beleid aangevallen werd, en zeker niet alleen door de Indiase ex-militair en diplomatieke vertegenwoordiger. Ambassadeur Swashpawan ging zag er zelfs geen graten in om Pakistan te provoceren door te stellen dat de Indiase betrokkenheid bij Afghanistan onder andere te maken had met het feit dat ‘de Indiase deelstaat Jammu & Kasjmir aan Afghanistan grenst ter hoogte van de Wakhan-corridor’, waarmee hij het Pakistaans bestuur van de noordelijke gebieden van Jammu&Kasjmir gedurende de voorbije 64 jaar ontkende.
De cruciale vraag is of en wanneer Pakistan gaat erkennen dat zijn steun aan de Afghaanse taliban en de Pakistaanse jihadi-groepen een grotere bedreiging voor de nationale veiligheid creëert dan de buurlanden India en Pakistan.
Gilles Vande Ghinst vroeg wel begrip voor de trauma’s waarmee Pakistan kampt en die de keuzes van Islamabad helpen verklaren. Hij verwees daarbij naar de deling van het subcontinent in 1947, het verlies van Oost-Pakistan (Bangladesh) in 1971, de blijvende onzekerheid over de westgrens met Afghanistan (de Durand Line) en de oostgrens met India (met name in Jammu en Kasjmir), en het gebrek aan nationale samenhang. Dat belet niet dat ook Vande Ghinst vlijmscherp was voor de blijvende steun van het Pakistaanse establishment voor allerlei opstandelingengroepen.
De publieke vraag van verschillende Pakistaanse topmilitairen aan Chinese en Saoedische machthebbers om de Pakistaanse veiligheid te garanderen tegenover de westerse inmenging, is duidelijk niet in goede aarde gevallen in Evere. Overigens lieten zowel China als Saoedi-Arabië weten dat ze zich niet aangesproken voelden door de oproep.
Rusland
Volgens Marek Menkiszak, hoofd van de Rusland sectie van het Centrum voor Oostelijke Studies (OSW) te Warschau, is Afghanistan voor Moskou eerder een instrument dan een doel op zich binnen zijn ruimere buitenlandpolitiek. Afghanistan is namelijk een cruciale factor in de Russische relaties met China, met de Centraal-Aziatische republieken, met Iran, India en Pakistan, en met de Navo. Vande Ghinst reageerde op die laatste stelling dat Afghanistan een eerder positieve invloed gehad had op de verhoudingen tussen Rusland en de Navo, bijvoorbeeld door de overeenkomst over een noordelijke bevoorradingsroute en het gedeelde belang bij een stabiel Afghanistan, vrij van extremisme.
Ekaterina Stepanova beklemtoonde dat Rusland maar een heel bescheiden rol kan spelen bij het oplossen van het huidige conflict, onder andere als gevolg van de bepaald niet gelukkige geschiedenis.
Menkiszak zag sinds 2001 drie grote fases in de Russische houding tegenover Afghanistan. Van 2001 tot eind 2002 was Rusland heel actief geëngageerd. Het gebruikte zijn oude contacten met de Noordelijke Alliantie –op dat moment de echte machthebbers in Kaboel- onder andere om een deel van de 150 grote infrastructuurprojecten uit de Sovjettijd opnieuw op te pakken en af te werken. Van 2003 tot 2006 nam Rusland wat meer afstand, onder andere omdat het duidelijk niet op kon tegen de invloed van het Westen. Toen de terugkeer van de taliban in 2006 steeds waarschijnlijker werd, ging Rusland zich opnieuw meer engageren.
Stepanova wees op het enorme belang van een effectievere drugsbestrijding voor Rusland en Iran, respectievelijk de grootste markten voor heroïne en opium uit Afghanistan. Bovendien geraakt Rusland steeds meer economisch geïnteresseerd in Afghanistan –al lijkt het Kremlin eerder geneigd de enorme hulpbudgetten te exploiteren dan de veronderstelde minerale rijkdommen van Afghanistan.
In Afghan fields, where poppys grow
De drugseconomie is volgens de meeste onderzoekers een van de meest problematische resultaten van het voorbije decennium oorlog, corruptie en gedoogbeleid. Buurlanden als Iran en Rusland, maar ook Tadzjikistan en Pakistan zijn als gevolg van de doorvoer van Afghaanse drugs –en dus ook het exponentieel gestegen lokale aanbod- grootverbruikers geworden. Een dramatische droogte in 2010 en scherp gestegen marktprijzen voor de producenten – de prijs per kilo geoogste opium steeg tussen 2010 en 2011 met 304 procent – dreigden de lichte daling van de voorbije jaren opnieuw ongedaan te maken.
Die drugsproductie en -handel leveren een flink inkomen op voor de opstandelingen, die de transporten vaak “beveiligen”, al klopt de stelling dat de opstand grotendeels gefinancierd wordt met drugsgeld niet. Een rapport van Pino Arlacchi aan het Europese Parlement van 19 november 2010 stelt dat ‘maar 4 procent van de geschatte opbrengst van 3,4 miljard dollar uit de drugshandel naar de taliban gaat, terwijl lokale boeren 21 procent van de opbrengst krijgen en de resterende 75 procent naar regeringsambtenaren, politie, lokale en regionale tussenpersonen en handelaars gaat. Met andere woorden: het zijn de bondgenoten van de Navo die het leeuwendeel van de winst uit de drugshandel opstrijken.’
Ekaterina Stepanova is ervan overtuigd dat ook een die verankerde drugseconomie zoals in Afghanistan uitgeroeid kan worden. Kijk maar naar Thailand en Myanmar, zegt ze. ‘Er zijn twee basisvoorwaarden voor effectieve drugsbestrijding. Eén: de internationale marktvoorwaarden moeten de juiste stimulansen geven. Dat zou een dalende vraag in het Westen kunnen zijn, of stijgende voedselprijzen waardoor het voor boeren echt interessant wordt om graan of ander voedsel te verbouwen. Twee: een functionerende overheid, en dus niet een buitenlandse bezetting of protectoraat.
De overheidsfunctie kan trouwens niet alleen waargemaakt worden door de centrale regering, maar moet ook aanwezig zijn op de lagere bestuursniveaus. En dat kan maar als het conflict beëindigd wordt.’ Met andere woorden, wie een einde wil maken aan de drugseconomie die de Afghaanse samenleving perverteert en de buurlanden bedreigt, moet op de eerste plaats investeren in vrede en verzoening.
Vrede op aarde
Een einde aan de oorlog in Afghanistan, dat betekent een plaats in de Afghaanse politieke ruimte voor de taliban en andere opstandelingengroepen. Daar is zowat iedereen het over eens. De voorwaarden waaronder dat kan gebeuren zijn minder duidelijk. Bettina Musscheidt benadrukte op de Egmont-conferentie dat verzoening niet mocht betekenen dat de verworven rechten voor vrouwen of de langzaam opgebouwde reschtsstaat losgelaten moeten worden. Ekaterina Stepanova was van mening dat het opnemen van de taliban in de politieke organisatie van het land onmogelijk is onder de huidige vorm van staatsorganisatie, inclusief de grondwet van 2001.
Nicholas Williams liet duidelijk verstaan dat de “terugtrekking” tegen eind 2014 niet mag begrepen worden als het verdwijnen van het Westen uit Afghanistan. Er blijven Navo- en/of Amerikaanse soldaten in Afghanistan, al was het maar om de honderdduizenden Afghaanse soldaten en politiemensen lijvend te trainen, te coachen en desnoods bij te staan. De kans dat de taliban op korte termijn akkoord zullen gaan met die overeenkomst tussen Navo en Kabul is zo klein, dat de kans op verzoening en nationale eenheid tegen 2014 zo goed als nihil is.
*********************
Wie is wie?
Het Institut Français des Relations Internationales had Gilles Vande Ghinst (Political Affairs and Security Policy Division van de Navo) en Marek Menkiszak (hoofd van de Rusland sectie van het Centrum voor Oostelijke Studies OSW) te Warschau uitgenodigd voor een briefing over de Russische en Navo strategieën tegenover Afghanistan. Het European Policy Center organiseerde een ontmoeting met Ashok Hukku (voormalig Lt.-Gen in het Indiase leger en militair attaché in Parijs) en Bettina Musscheidt (Political Desk Officer voor Afghanistan in de EEAS (European External Affairs Service). Onderwerp daar waren mogelijke transitiescenario’s in Afghanistan en de impact daarvan op Europa. Deze bijeenkomst verliep onder Chatham House Rules, wat betekent dat we geen directe citaten van de sprekers kunnen geven. En het Belgische Egmont Instituut zetten een namiddagconferentie op met onder andere Swashpawan Singh (voormalig Indiaas ambassadeur bij de VN), Ekaterina Stepanova (onderzoekster aan het Institute of World Economy & International Relations te Moskou), Homayoun Tandar (Afghaans ambassadeur in Brussel), Nicholas Williams (Head of Operations Section van de Navo) en Waheed Waheedullah (Afghaans ambassadeur en een van de architecten van de Overeenkomst van Bonn in 2001). De Egmont-conferentie boog zich over de vraag of de Bonn-conferentie een keerpunt zou betekenen voor Afghanistan.