Wereldhandel blijft wankelen
Gustavo Capdevila en Gie Goris
24 juli 2008
In Genève wordt nog steeds gepraat over een mogelijk nieuw handelsakkoord in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Iedereen is het erover eens dat er heel veel op het spel staat, maar het lijkt bijzonder moeilijk om de tegengestelde belangen van de 153 lidstaten te verzoenen binnen één pakket voorstellen. Van ontwikkelingsronde is nauwelijks nog sprake.
Donderdagochtend signaleerde WTO-woordvoerder Keith Rockwell op de persbriefing dat een achttal landen uiting gegeven had aan groeiende frustratie omdat ze niet bij aan tafel zitten bij de cruciale besprekingen over landbouw of industriële goederen. Nochtans kan een beslissing binnen de WTO enkel in consensus met alle landen genomen worden. ‘De frustratie is begrijpelijk’, zei Rockwell, ‘maar we hebben geen betere werkmethode. Uiteindelijk kan de grote groep zeker geen compromis vinden dat binnen de kleine groep van zeven sleutelspelers niet bereikt kan worden.’ Een van de journalisten merkte op dat het toch wel bijzonder vreemd is dat er over katoen onderhandeld wordt zonder dat de Afrikaanse katoenproducerende landen mee aan tafel zitten.
Rijke landen moeten géven
De huidige onderhandelingsronde over de verdere liberalisering van de wereldhandel werd eind 2001 opgestart in Doha, de hoofdstad van Qatar. Bij de moeizame discussies gaat het om de handel in landbouwproducten, industriegoederen en diensten, maar ook over intellectuele eigendomsrechten en algemene handelsregels. De onderhandelsronde kreeg de naam Doha Development Round, omdat het de bedoeling was om ditmaal vooral rekening te houden met de ontwikkelingsbehoeften van de armere lidstaten -al lijkt daar voorlopig weinig van in huis te komen. ‘Ik ben in Genève om te onderhandelen over punten en komma’s’, zei de Indiase minister van Handel en Industrie Kamal Nath woensdag in Genève. ‘Wat niet onderhandelbaar is, is de prioriteit voor bestaanszekerheid en armoedebestrijding.’ Op de vraag of hij bereid was om ook water in zijn wijn te doen, antwoordde Nath bevestigend, maar hij voegde er wel aan toe dat het ‘in deze ronde de bedoeling is dat zij [de rijke landen] géven in plaats van te nemen.’ Nath zei ook n og dat de noodzaak om tot een akkoord te komen grotez was dan ooit, nu de wereld ‘een crisis doormaakt die de drie F’s combineert: food, fuel en finance.’
Bij multilaterale onderhandelingen moet iedereen water bij de wijn doen, stelt de Franse handelsminister Anne-Marie Idrac, die in naam van de Europese Unie spreekt omdat Frankrijk momenteel de Unie voorzit. Volgens Idrac zal de Europese Unie blijven aandringen op een “anti-concentratie-bepaling” in het akkoord over nijverheidsgoederen. Als die wordt goedgekeurd, kunnen ontwikkelingslanden nooit voor een hele nijverheidssector de heffingen hoog houden om “gevoelige” producten te beschermen.
Arme landen slachtoffer?
De leden van de Wereldhandelsorganisatie zijn het eens dat een algemene verlaging van de invoerheffingen “flexibel” moet kunnen worden toegepast: arme landen kunnen een beperkt aandeel van de heffingen hoog houden om sectoren die nog in volle ontwikkeling zijn, af te schermen van buitenlandse concurrentie. “De anti-concentratiebepaling holt dat uit”, zegt Felipe Saboya, een onderzoeker van de Braziliaanse vakbond CUT. “De rijke landen hebben de bepaling geïntroduceerd om ontwikkelingslanden te beletten zich te beschermen”, vindt Saboya.
Landen als Brazilië en Argentinië vrezen dat de drastische verlaging van de invoerheffingen voor nijverheidsgoederen die in Genève op de tafel ligt, hun markten even bruusk zal opengooien als de golf van privatiseringen en liberalisering dat deed die de Latijns-Amerikaanse leiders in de jaren 90 ontketenden. In die jaren gingen er massaal banen verloren. Misschien wordt het effect nog sterker, zegt Saboya, want de beleidsruimte om een regionaal industriebeleid te voeren of om aan ontwikkeling te werken, wordt nu wel heel klein. Saboya voorspelt dat de tariefverminderingen waarover nu wordt onderhandeld, 10 procent van de banen in de Braziliaanse industrie verloren zullen doen gaan.
Ook in Afrika is de angst groot. “Door de verplichtingen die we in de Uruguayronde (de vorige onderhandelingsronde die in 1995 werd afgerond, nvdr.) op ons namen, heeft Zuid-Afrika al 60.000 banen verloren, onder meer in de textielnijverheid”, zegt Rudi Dicks van de vakbond COSATU. “Onze elektronicasector is helemaal in elkaar geklapt. We importeren al onze tv-toestellen en elektronische componenten nu uit China en Maleisië. Dat is de ervaring die we hebben met de vermindering van invoerheffingen. We zijn boos dat in de voorlopige teksten waarover we nu onderhandelen, het ontwikkelingsaspect zo weinig aandacht krijgt. We hebben meer banen nodig, en we moeten de armoede terugdringen.”
Ook Guy Ryder, secretaris-generaal van de International Trade Union Congress, benadrukt de negatieve gevolgen die een akkoord zou hebben voor werknemers. Volgens de internationale vakbondskoepel werken er alleen al in Zuid-Afrika 650.000 werknemers in sectoren die bedreigd worden door tariefverminderingen, terwijl dat in India en Indonesië telkens om 500.000 werknemers gaat. Voor Brazilië zouden er 1,2 miljoen banen op de tocht staan, in Argentinië 150.000.
Volgens andersglobalistische denktanks zoals het S2B (Seattle to Brussels Network) zou het afsluiten van een akkoord op basis van de voorliggende posities inderdaad desastreuze effecten hebben op de armste landen. ‘Economische projecties van een mogelijke Doha-deal door onder andere de Wereldbank tonen aan dat de kosten door baanverlies, verminderde ruimte voor aangepast beleid en gemiste douane-inkomsten veruit groter zullen zijn dan wat verwacht mag worden als voordelen van deze zogenaamde ontwikkelingsronde.’ S2B hekelt ook de brede kloof die gaapt tussen het discours dat de EU voert –bijvoorbeeld ‘het Europa dat beschermt’ van de Franse president Sarkozy– en de feitelijke onderhandelinsposities die de belangen van de Europese agro-industrie en dienstensector verdedigen.