Zuid-Afrika viert tien jaar vrijheid

Analyse

Zuid-Afrika viert tien jaar vrijheid

Sandile Dikeni

31 maart 2004

Naar aanleiding van de tiende verjaardag van de eerste vrije verkiezingen in Zuid-Afrika schreef dichter en journalist Sandile Dikeni een essay voor MO*. Hij plaatste een citaat van de Afrikaanse vrijheidsheld Amilcar Cabral boven zijn tekst: 'Vertel geen leugens, kraai niet te snel victorie'. Kim Berman, een Zuid-Afrikaanse kunstenares, leverde het beeld bij de tekst: Mourning our Future. Break the Silence.

Ze kwamen uit alle hoeken van de wereld, gewapend met de laatste snufjes mediatechnologie, om het bloedbad te verslaan. Alleen, er was geen bloedbad. 27 april 1994 was een eerder rustige, lauwe dag in Zuid-Afrika. In Kaapstad onderstreepte een briesje de kalmte van een natie waarin miljoenen burgers kilometerslange, ordelijke rijen vormden voor de stembureaus. Het enige teken dat erop wees dat er een uitzonderlijke gebeurtenis plaatsvond, was de aanwezigheid van uitheemse journalisten die microfoons en andere vreemde gadgets onder de niet begrijpende neuzen van de aanstaande kiezers hielden. Er heerste een vreemde stilte over het land.

Vanaf de maan, op een regenboog

Het vredevolle karakter van dat grote moment in 1994 wordt door de internationale pers sindsdien omschreven als een “mirakel”. Wij hebben die beschrijving van onze stilte in april 1994 altijd proberen corrigeren, al begrepen we de verwachting van een tumultueuze eerste vrije verkiezing wel, gezien de bloeddoordrenkte geschiedenis van ons verdeelde land.

Wij kwamen uit een duisternis waarin bloed de belangrijkste metafoor was om ons leven te beschrijven. De meerderheid van de kiezers waren in april 1994 toegekomen in de bloeddoordrenkte mantel van de revolutie. Zij droegen de schamele kleren van armoede en overtuiging in hun lichaamstaal. Een minderheid had voordien voordeel gehaald uit een wreed systeem dat zijn bestaan lange tijd dankte aan een welwillende blanke westerse wereld, die de apartheid bleef financieren, zelfs toen de Verenigde Naties dat tot misdaad tegen de menselijkheid verklaarden. Gedurende de hele verkiezingsperiode beloofden de voorstanders van apartheid een Armageddon op 27 april. Veel blanken hamsterden blikken voedsel, kaarsen en andere niet bederfbare waren voor in het geval de grote slachting door de zwarten zou plaatsvinden. Je kan het hen moeilijk verwijten. Hun leiders voerden immers een verkiezingscampagne waarin het swartgevaar centraal stond.

Op 27 april was er geen zwart gevaar, integendeel, deze mensen ontmoetten elkaar in de vele rijen in heel Zuid-Afrika om een van de krachtigste instrumenten van de democratie te gebruiken: hun stem. Vaak voelden ze zich ongemakkelijk, toch stonden ze daar om zich tegen hun geschiedenis te verzetten en om een toekomst uit te roepen die zo onvoorspelbaar zou zijn als het Kaapse weer. In hun diversiteit waren zij degenen waarover een Hollandse dichter ooit schreef ‘van die maan gesien lijk almal eenders’. Zij waren het gezicht van het Zuid-Afrikaanse mirakel. ‘God’s regenboogmensen’, had bisschop Tutu ze genoemd. Een beklijvend beeld, al wezen een paar gezonde cynici er op dat er geen zwart zit in een regenboog.

Of je de zaak nu bekijkt vanaf de maan, de zon, de sterren of het veelkleurige perspectief van de regenboog, het feit blijft dat deze dag in april plaatsvond omdat de meerderheid van de Zuid-Afrikanen dat wou. Hij vond plaats op zo’n kalme manier, omdat de meerderheid van de mensen het sterven moe was. We waren het bloed in onze straten moe. We waren de armoede moe. We waren het moe dakloos te zijn. We waren de haat moe. We waren de opsluiting zonder proces moe. We waren de verdachtmaking moe. We waren het seksisme moe. We waren de hele verdomde apartheid moe. De waarheid is dat verkiezingen van 1994 een krachtige stellingname waren tegen de apartheid als systeem. Het was een keuze voor het opbouwen van een nieuwe natie, en dat was meteen ook het probleem.

De iconen van verzoening

Vóór de verkiezingen verbleef ik een tijdlang in Duitsland, waar Ausslander Hass, zoals vreemdelingenhaat daar genoemd wordt, piekte, en vaak werd dat toegeschreven aan de enorme werkloosheid. Gunther Grass’ Eén natie, twee staten, waarin hij de relatie tussen Oost- en West-Duitsers beschreef, stond bovenaan de boekentoptien. De realiteit van die twee staten zag ik voor mijn ogen: mijn jonge en modieuze West-Duitse vrienden deden hun inkopen in de armemensenwinkels van Aldi, terwijl hun armere Oost-Duitse collega’s er alles voor over hadden om hun Coca-Cola natte dromen te realiseren.

‘Der Mauer ist immer in dem Kopf ‘, was het commentaar als mijn vrienden zagen hoe hun Oost-Duitse soortgenoten hun pas herwonnen vrijheid beleefden. Mij werd nooit duidelijk in wiens hoofd die muur stond, maar dat niemand zich thuis voelde in die nieuwe Duitse natiestaat, dat was wel helder. Dat inzicht wierp een schaduw vooruit op onze toekomst, want wij zouden niet eens een rijke nieuwe natie zijn, maar een democratie die in het zuidelijkste punt van Afrika wortel moest schieten. Erger nog, althans in West-Europese fraseologie: die democratie zou geleid worden door een zwarte meerderheid die geen enkele ervaring had met het besturen van een land, laat staan van een land met een economisch machtige blanke minderheid die gewend was de dingen te regelen op westerse basis en naar eigen goeddunken, ongeacht de Afrikaanse context.

De laatste apartheidspresident F.W. De Klerk begreep dat dilemma. Zijn mantra was dan ook een roep voor een nieuw (economisch) systeem dat zou functioneren volgens ‘de aanvaarde normen en praktijken van beschaafde maatschappijen’. Dat eufemisme was niet enkel bedoeld voor de internationale Davosgroupies maar ook voor de binnenlandse economische actoren, die zich bedreigd voelden bij de idee van een nieuwe regering. Een zwarte regering die -vóór de jaren negentig, als bevrijdingsbeweging- de mond vol had van nationaliseringen. De term nationalisering werd dan ook geschrapt uit het politieke lexicon van natievorming en vervangen door een icoon als Nelson Mandela, die zijn hele regeerperiode lang gewerkt heeft aan de Nationale Verzoening en Heropbouw.

Een belangrijk symbool -sommigen zeggen: een vergissing, maar ik ben het daar niet mee eens- van deze periode was de Truth and Reconciliation Commission onder leiding van aartsbisschop Desmond Tutu. De TRC moest nationale verzoening en heling realiseren door een nationale dialoog waarin de verschrikkingen van de apartheidsperiode benoemd en getoond werden.

Tijdens de hoorzittingen werden slachtoffers erkend en gecompenseerd, terwijl de daders amnestie konden krijgen, op voorwaarde dat ze de volle omvang van de verschrikkingen die ze aangericht hadden, toegaven. En, ach, was dat proces van de Waarheids- en Verzoeningscommissie maar aangegrepen door het apartheidsestablishment en haar supporters om van verzoening een realiteit te maken. Zuid-Afrika had dan een gigantische stap op weg naar vergiffenis kunnen zetten, en had een natie kunnen worden zonder wantrouwen en achterdocht. De waarheid is echter dat de kans verspeeld werd. De TRC toonde op een pijnlijke manier zowel de dubbele waarden van de blanken waarmee wij een land delen als de hypocrisie van de blanke westerse wereld.

Slachtoffers van apartheid daagden massaal op om te spreken over hun pijn en om een antwoord te krijgen op hun vragen over de vele vermisten. Hoe verscheurend het ook was, toch vergaven velen degenen die gemoord en verminkt hadden. Dat contrasteerde schril met de houding van blanke slachtoffers die de manschappen van de bevrijdingsbeweging vaak weigerden te vergeven. Blanke daders weigerden zelfs dikwijls op te dagen. De moordenaars van Steve Biko dienden geen aanvraag in voor amnestie en P.W. Botha, een van de voorgangers van F.W. De Klerk, toonde de hele commissie én Tutu letterlijk de middenvinger. Er is hierover geen internationale storm van protest opgestoken, ook niet vanuit de westerse landen die wel eens een lovend woordje voor de TRC overhadden maar het proces nooit zouden toepassen in hun eigen achtertuin.

De onvruchtbare consensus

Er waren, op weg naar natievorming, niet alleen de drama’s van de TRC. Ook andere, cruciale, thema’s drongen zich op. De economie, bijvoorbeeld.

Op 27 april 1994 had Zuid-Afrika geen buitenlandse schulden. De nieuwe democratische regering erfde wel een interne schuld van 184 miljard Rand, die betaald moest worden aan binnenlandse, blanke kapitaalbezitters. En als uiting van hun waarachtige engagement tegenover de nieuwe natie weigerde dat blanke kapitaal ook maar een Rand schuld af te schrijven. Toen ik Jeff Radebe, de minister die verantwoordelijk is voor het Herstructureren van Nationale Bezittingen -een eufemisme voor privatisering-, vroeg waarom blanke schuldeisers geen geste voor nationale verzoening konden doen, was zijn eerlijke antwoord: ‘Dat zal je hen zelf moeten vragen.’

De minister geeft impliciet toe dat niet alles rozengeur en maneschijn is in de economie, een vaststelling die ook president Thabo Mbeki enkele jaren geleden moest doen. ‘Wij hebben twee naties’, zei Mbeki. ‘De ene grotendeels rijk en blank, de andere zwart en arm.’ Je hoeft in Zuid-Afrika geen economisch diploma te hebben om de waarheid van die stelling te zien.

De rijke blanken bekritiseerden de president voor zijn polariserende woorden en zagen zijn uitspraak als een raciale aanval op degenen die van oudsher rijk waren. Links kon zijn gelukwensen dan weer niet luid genoeg verkondigen, al zaten er scherpe doornen aan de rozen die ze de president toegooiden. De twee-natiestheorie klopte, maar, zo stelde links, de neoliberale economische strategie van de regering is er juist voor verantwoordelijk dat de economische verschillen zo groot blijven.

De grote vakbondscentrale Cosatu (Congress of South African Trade Unions) en de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij zijn de strengste critici van de regering, al zitten ze allebei in een coalitie met het regerende ANC. Zij hameren vooral op de hoge werkloosheidscijfers en de lage economische groei, terwijl het ANC riposteert dat het een land met negatieve groei geërfd had, terwijl de economie nu 2,8 procent per jaar groeit. Dat blijft echter ver onder de 6 procent die een decennium geleden voorspeld was.

De Democratic Alliance, de politieke oppositie in het parlement, hoor je zelden over die economische problemen. Zij halen wel eens uit naar de regering over HIV-aids, misdaad, Zimbabwe of een belachelijke wapenverkoop, maar ze delen de macro-economische visie van de meerderheidspartij. Op economisch vlak hebben wij geen oppositie. Ook en vooral de civiele samenleving en de media schieten tekort in hun kritiek op de overheid. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de heersende draaideurpolitiek. De vakbondsleider die je vandaag ontmoet, kan je over een half jaar opnieuw tegenkomen als ambtenaar van het ministerie van Handel en Industrie.

De vermenging is te groot, en dat laat zich gevoelen in het discours. De president zelf heeft de grootste schuld aan het ontbreken van nationaal debat. Zijn alom geprezen managersstijl heeft geresulteerd in een jaknikkend kabinet, dat vooral probeert te scoren binnen de contouren van de westerse theorie. Hier of daar heb je wel een dissidente stem in het parlement, zoals die van de marxistische academicus dr. Pallo Jordan, maar hij kan in zijn eentje de woestijn van het intellectuele debat niet vruchtbaar maken. Als er al gediscussieerd wordt, missen we diepte en kwaliteit in de argumenten.

De economie klopt niet

Een van de lelijke puisten op het gezicht van het tienjarige Zuid-Afrika is het probleem van buurland Zimbabwe. Onze regering kan zich niet buiten het interne conflict houden, maar moet vermijden dat ze de “regionale supermacht naar westers model” gaat spelen. Wij moeten aandringen op het herstel van de democratie in Zimbabwe, maar niet op de manier waarop Tony Blair en George Bush aan regime change doen. Mijn gevoel is dat de houdbaarheidsdatum van sommige Afrikaanse leiders zoals Robert Mugabe of Sam Nujoma van Namibië al lang verstreken is. Zij moeten vertrekken, zodat er ruimte ontstaat voor een nieuwe generatie leiders en voor frisse ideeën.

Veel jongeren in Namibië, Botswana, Angola, Mozambique en andere landen op het continent delen deze overtuiging. Mugabe moet dus weg, maar hij moet kunnen gaan na vrije en eerlijke verkiezingen. Dat is overigens ook de overtuiging van de Zimbabwaanse oppositieleider Morgan Tsvangirai, verzekerde hij mij enkele jaren geleden. Onze inspanningen moeten er dus op gericht zijn vrije verkiezingen mogelijk te maken en te ondersteunen. Progressieve organisaties in Zimbabwe en Zuid-Afrika moeten hiervoor samen vechten, én ze moeten daarbij ondersteund worden door de Zuid-Afrikaanse regering die haar deel van het werk moet doen: de botsende partijen in Zimbabwe rond de tafel krijgen. Volgens president Mbeki gebeurt dit nu al, maar kan hij er niets over zeggen om de stille diplomatie niet op te blazen. Ik geloof hem.

De Zuid-Afrikaanse buitenlandse politiek houdt ons ‘s nachts echter niet uit onze slaap. Eten, zuiver water, elektriciteit, onderwijs, werk en gezondheid: dat zijn de thema’s die hoog op de nationale agenda staan. Een snelle evaluatie van de voortgang die de regering maakt op deze terreinen, toont een positief resultaat. Maar zelfs de meest doorwinterde verdediger van de regering zal meteen toegeven dat de sociale dienstverlening véél efficiënter kan, wat betreft snelheid en kwaliteit, dan tot nu toe het geval is.

Tien jaar na 27 april 1994 hebben we een stabiele, niet-raciale democratie met een grondwet die de wereld ons benijdt. We hebben echter geen economie verworven die overeenkomt met al dat moois. Ik heb geleerd dat een vooruitstrevende grondwet, een kleurrijke vlag, een vredevolle en vergevingsgezinde zwarte bevolking in een stabiele en democratische natie niet per se voldoende zijn om economische groei te realiseren in een wereld die nog steeds geregeerd wordt door blanke westerse belangen.
Wij hebben iets méér nodig dan een mirakel.