Al-‘Araqib: bedoeïenendorp met uitsterven bedreigd

Blog

Al-‘Araqib: bedoeïenendorp met uitsterven bedreigd

Al-‘Araqib: bedoeïenendorp met uitsterven bedreigd
Al-‘Araqib: bedoeïenendorp met uitsterven bedreigd

Abu Azziz staat ons op te wachten in een grote tent die dienst doet als tijdelijk onderkomen aan het kerkhof. Dat is de enige plaats waar de bewoners nog mogen komen, nadat bulldozers en 1700 zwaarbewapende Israëlische politieagenten het hele dorp vernielden. Al 5 keer. We zijn in al-‘Araqib, een niet-erkend bedoeïenendorp in de Negev/Naqab-woestijn in het zuiden van Israël. In de verte zie ik het puin van meer dan 30 huizen en aan de horizon een aangeplant bos, het begin van het park dat het Jewish National Fund (JNF) hier wil aanleggen. Een man leest de krant. De kop liegt er niet om: "Israëlische regering wil land aan Joden geven voor ranches en de bedoeïenen verdrijven."

Bekijk hier een fotoslideshow van al-‘Arakib, met foto’s van de dorpsbewoners, hun tijdelijke onderkomens, het puin van hun huizen en het kunstmatig bos dat Israël wil aanplanten op hun land.

Onzichtbaar

Faisal Sawalha van de Regionale Raad voor de Niet-Erkende Dorpen van de Negev pikt me op aan het Lehavim kruispunt op de drukke snelweg tussen Tel Aviv en Beersheva. Links en rechts van de weg niets dan woestijn. Geen infrastructuur te bespeuren. Maar plots vertraagt Faisal en rijdt hij door een opening in de wegafbakening de woestijn in. We rijden op een onverharde weg. We komen aan in al-‘Araqib.

Het voelt aan alsof we de officiële publieke ruimte verlaten en binnentreden in een gemarginaliseerde wereld, onzichtbaar voor de Joodse Israëli’s die honderd meter verderop voorbijrazen. Dat er ooit een dorp was, is vandaag enkel nog te merken aan de begraafplaats en een grote tent waar een tiental mannen thee zit te drinken. Het puin heb ik dan nog niet gezien.

Naast het wegennet gaan ook het elektriciteitsnet, de waterverdeling en de rioleringsvoorzieningen aan de dorpelingen voorbij. Voor Israël bestaat dit dorp niet. Het verschijnt niet op officiële kaarten. De bedoeïenen zijn nochtans de inheemse Arabische inwoners van de Negev/Naqab-woestijn. De Britse overheid erkende hun eigendomsrechten vóór 1948, maar in dat jaar verloren de meeste bedoeïenen hun land bij de stichting van de staat Israël. Zij leven vandaag als vluchtelingen in Egypte, Jordanië, Gaza en de Westelijke Jordaanoever.

De bedoeïenen die binnen de grenzen van Israël bleven, werden gedwongen verhuisd naar een geconcentreerd gebied in de Negev/Naqab-woestijn. Deze 180.000 bedoeïenen zijn burgers van Israël, maar Israël erkent hun eigendomsrechten niet. Ze maken bijna 30% uit van de hele bevolking in het district, maar zijn één van de meest gemarginaliseerde groepen binnen de Israëlische samenleving. Ze ondergaan discriminatie op verschillende niveaus. De helft van hen woont in zeven townships opgericht door de staat. De andere helft woont in 36 dorpen die officieel niet erkend worden. Al-‘Araqib  is er één van.

De niet-erkende dorpen krijgen voortdurend af te rekenen met de Israëlische Landadministratie (Israel Land Administration, ILA) die bulldozers stuurt om huizen te vernielen. Abu Azziz, één van de leiders in al-‘Araqib, licht toe: “De regering beweert dat wij zonder bouwvergunning woningen bouwen. Maar is er ooit een overheid geweest die ons bouwvergunningen gaf? Het weigeren van bouwvergunningen is een dekmantel voor etnische zuivering.”

Begraafplaatsen en waterputten

De ILA classificeert al-‘Araqib en andere niet-erkende dorpen als staatsgrond en beweert dat de bedoeïenenburgers van Israël deze gebieden binnengedrongen zijn. Volgens het gangbare Israëlische narratief zijn de bedoeïenen “nomaden” en bezitten ze geen land. Abu Azziz noemt dit propaganda: “Vertel mij eens: als wij nomaden zouden zijn, waarom liggen onze mensen hier dan begraven sinds het begin van vorige eeuw? Je zal hier graven uit 1914 terugvinden.”

Sommige dorpen bestonden lang voor de oprichting van de staat Israël in 1948. Andere dorpen werden zelfs opgericht door de Israëlische militaire bevelhebbers in 1948 en gedurende de eerste jaren van de staat Israël omdat zij de bedoeïenen hadden verdreven uit hun oorspronkelijke woonplaatsen. Israël heeft de bedoeïenen nooit beschouwd als onderscheiden bevolkingsgroep met specifieke historische rechten. Bedoeïenen worden nochtans onder internationaal recht beschermd als inheemse bevolking met een gevestigd historisch recht op hun traditionele leefomgeving. Het Israëlische Hooggerechtshof gaf echter de regering gelijk.

Abu Azziz betreurt dat weinig Joodse Israëli’s de waarheid kennen: “Er kwamen hier Israëlische journalisten langs. Ze vertelden me dat ze op school hadden geleerd dat bedoeïenen geen eigen land bezitten en dat we nomaden zijn. Ik vertelde hen dat het zionistische verhaal van een leeg land zonder volk een leugen was. Ik liet ze de graven van Arabieren zien uit 1914.” Abu Azziz zou zelfs de botten van zijn voorouders opgraven om te bewijzen dat zij al op dit land leefden vóór de oprichting van de staat Israël.

“Wie heeft de 46 waterputten hier gegraven? Lieberman (Israëlisch minister van Buitenlandse Zaken, nvdr)? Nee, die komt uit Rusland. Hij is immigrant. Mijn vader heeft deze grond gekocht in 1910. Onder het Britse Mandaat heeft niemand onze eigendom betwist. Dat begon pas na de oprichting van de Staat Israël in 1948” verklaart hij verontwaardigd en geagiteerd. Hij is zelf in al-‘Araqib geboren.

Apocalyptische taferelen

Abu Azziz nodigt ons uit voor een rondleiding in zijn dorp. Op 27 juli 2010 vernielden ambtenaren van de ILA en meer dan 1000 politiemannen er tenminste 46 woningen en andere gebouwen. Bulldozers maakten het ganse dorp met de grond gelijk. Duizenden olijfbomen en andere bomen werden ontworteld, waardoor bestaansmiddelen van de inwoners werden vernietigd. De politie nam ook eigendommen, waaronder elektrische generatoren, koelkasten en voertuigen, in beslag.

Ik had gelezen over massale en extreem gewelddadige vernielingen in al-‘Araqib, maar wat ik te zien krijg, tart alle verbeelding. Overal om me heen huizen in puin. Het dorp, zoals het er ooit stond, bestaat niet meer. De 250 inwoners, waarvan zo’n 90 kinderen, hebben geen thuis meer. Naast een geïmproviseerde tent – palmboomtakken moeten de constructie wat verfraaien – spelen drie kinderen op een schommel die nog rechtstaat.

Hoe verder ik loop, hoe meer apocalyptische vernieling mijn pad kruist. Ik tracht me in te beelden hoe het eraan toe moest gegaan zijn op het moment van de vernielingen. Abu Azziz blijft geagiteerd. “Met een enorme politiemacht van 1700 vielen ze ons aan alsof wij de vijand zijn. Dit is de commando-eenheid die premier Netanyahu hierheen stuurde. De politie richtte hier zelfs een tijdelijke gevangenis in. Ze kwamen van alle kanten en behandelden ons als beesten” zegt hij woedend.

Ik kom aan bij een hoop puin. Een thuis, een plaats waar zich een gezinsleven afspeelde, is herleid tot rommel. Gebogen tinnen platen, grote of kleinere stukken beton, huisraad, alles lijkt door bulldozers op grote hopen bijeengeduwd. De bulldozersporen zijn nog zichtbaar. 35 huizen zijn veranderd in 35 hopen puin. Uit één hoop steekt een metalen staaf hoog de lucht in. Erbovenop rust een duif. Naast het puin staan een geïmproviseerde tent en een paard. Twee mannen zoeken onder het puin naar herbruikbare materialen en beginnen met de heropbouw van een structuur waarin ze kunnen leven.

Tussen een volgende hoop puin ontwaar ik zelfs een autowrak. Abu Azziz wijst mijn aandacht op deze bijzonderheid: “Waarom hebben ze deze auto vernield? Was die ook gebouwd zonder bouwvergunning? Zij kunnen zomaar straffeloos onze eigendom vernielen.” Ik merk de Israëlische nummerplaat en plots dringt het tot me door: dit zijn Israëlische staatsburgers. Samen met het puin van een huis vormt het autowrak een perfecte driehoek. Het lijkt wel een cynisch kunstwerk dat de bulldozers hebben achtergelaten.

Sommige hopen puin zijn gigantisch en lijken eindeloos. Het moeten ooit grote huizen geweest zijn. Hier en daar zie ik huisraad onder het puin: matrassen en beddengoed, kinderschoenen, kinderfietsen, sokken, ladeblokken, ramen, een televisieantenne. Aan één huis vind ik een grote ton voor watervoorraden, vernield. Even verderop staat een vrachtwagen met het logo van USAID die water komt leveren. Israël vernielt infrastructuur die de dorpelingen toelaat onafhankelijk te leven, de internationale gemeenschap komt vervolgens de dringendste noden lenigen. De bewoners worden afhankelijk.

Abu Azziz voelt zich diep geraakt in zijn waardigheid. “We hebben niets meer, geen water, geen elektriciteit. Wij halen water van andere plaatsen, terwijl de waterleidingen op slechts 200 meter afstand van hier lopen” zegt hij. Hij legt uit dat zijn gemeenschap herhaaldelijke pogingen heeft ondernomen om gewoon op het waternet aangesloten te worden: “Een tijdje geleden sloten we een overeenkomst met de Israëlische watermaatschappij om te worden aangesloten op het waternet. Daarna begon de ILA een oorlog tegen ons. We betaalden 120.000NIS (€24.000) maar werden nooit aangesloten op het net.”

“Dit is een krachtmeting: de aanhouder zal winnen”

Ik kom aan bij een tent, waar een man met een grote snor achter een vuurtje zit. Hij vertelt me dat hij zakenman is en toont me zijn kantoor, op een foto in zijn gsm. “Alles belandde onder het puin” vertelt hij. “Mijn documenten, mijn meubels, mijn laptop, alles.” Naast de tent staat zijn zwarte Mercedes. Hij toont me de eigendomsdocumenten van de grond waarop zijn huis en kantoor stonden, en de registratiebewijzen afgeleverd door de Turkse en Britse overheden. Een andere man haalt betonblokken uit een hoop puin naast de tent, om het vuurtje te beschermen tegen de wind. “Bekijk deze tent maar eens goed. Volgende week zal ze er niet meer staan” zegt de zakenman ietwat cynisch, maar met de gelatenheid van een terdoodveroordeelde die zijn lot heeft aanvaard.

Ik kan het me op dat moment, aan het vuurtje met een bord tomaten in mijn hand, moeilijk voorstellen. Enkel een brandend pikante peper verstoort de rust van de woestijn. Maar de zakenman kreeg gelijk. Op 13 oktober, amper 4 dagen na mijn bezoek, werden alle heropgebouwde structuren voor de zesde keer met de grond gelijkgemaakt. Abu Azziz toont zich opnieuw combattief: “Eén minuut nadat de bulldozers vertrekken, zijn wij al begonnen met de heropbouw. Telkens opnieuw. Niemand weet hoe lang dit spel zal doorgaan. Dit is een krachtmeting. Tegenover hun fysieke macht, staat onze vastberadenheid. De aanhouder zal winnen en dat zullen wij zijn. Wij zullen dit land nooit verlaten. De wereld denkt dat wij terroristen zijn, maar ik vecht gewoon voor mijn rechten, zelfs als dat nog 200 jaar duurt.”

Ondanks een klaarblijkelijk plan van de overheid om de status van sommige van de “niet-erkende” dorpen te regulariseren, meldden Israëlische media begin 2010 dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Landadministratie van Israël en de politie besloten om de vernielingen van bedoeïenenconstructies in de Negev te verdrievoudigen. De vastberadenheid waarmee de Israëlische overheid telkens opnieuw al-‘Araqib vernielt, bewijst dit. Sinds juli 2010 vernielden de Israëlische autoriteiten het dorp al-‘Araqib tenminste eenmaal per maand.

  • 27 juli: eerste vernieling

  • 4 augustus: bulldozers en een grote politiemacht in oproerkledij en uitgerust met een waterkanon vernielen de geïmproviseerde schuilplaatsen van de bewoners. Ze nemen bouwmateriaal en watertanks in beslag en arresteren zeven inwoners, die later terug worden vrijgelaten, vier op voorwaarde dat zij al-‘Araqib niet meer zouden betreden.

  • 10 augustus: derde vernieling

  • 17 augustus: vierde vernielingsronde, bij het ochtendgloren en gedurende de Ramadan, terwijl de bewoners aan het vasten waren

  • 12 september: bij dageraad komen dozijnen politieagenten opnieuw toe in al-‘Araqib met bulldozers. Ze vernielden pas opgerichte tenten en andere onderkomens

  • 13 oktober: zesde vernieling

  • Ondertussen vernielen de Israëlische autoriteiten een moskee in de nabijheid van de bedoeïenenstad Rahat. De naburige lokale gemeenteraad weigert om verder water te verkopen aan de inwoners van al-‘Araqib.

  • 22 november: zevende, voorlopig laatste, vernieling (1)

Mensen maken plaats voor bomen en parken

Ik zie een rechte hoek beton. Het moet ooit de hoek van een huis geweest zijn, maar steekt nu verticaal tussen kleinere brokstukken, een plastic zeil, aarde en metalen staven die kris kras uit het puin schieten. We staan op een binnenplaats, waarrond in een cirkel verschillende huizen stonden. De cirkel is vandaag een cirkel puin. In de verte zie ik het begin van het bos dat het Jewish National Fund (JNF) aanlegt op het land van al-‘Araqib.

Onbewust loop ik over wat ooit een olijfboomgaard was. Abu Azziz doet me stoppen en wijst me op de stompjes in de grond. Links en rechts merk ik plots verdorde resten van olijfboomtakken, ontwortelde bomen en gebogen waterpijpleidingen die de boomgaard irrigeerden. Eeuwenoude olijfbomen hebben plaats geruimd voor een kunstmatig aangelegd bos.

Faisal brengt me later naar het reclamebord van het nieuwe “Ambassador Forest”. “Het JNF nodigde ambassadeurs van andere landen uit om bomen te planten op ons land. Elke ambassadeur plantte een boom en kreeg een gedenkplaat met de boodschap ‘De ambassadeur van land x plantte deze boom’ ” vertelt hij. “Het Israëlische ministerie van Landbouw vertelt de ambassadeurs dat dit de enige manier is om het land te redden. Geen van de ambassadeurs kwam ooit met de bedoeïenen praten om hun visie op die uitspraak te horen” vervolgt hij.

Met donaties van Joden wereldwijd wil het JNF het “Joodse land terugwinnen”. JNF ziet zichzelf als een organisatie die werkt in het belang en in opdracht van het Joodse volk. Als private organisatie sloot het een akkoord met de ILA en beheert het nu 13% van de staatsgronden in Israël. Op die gronden vestigen zij volgens hun missie enkel Joden. Via het akkoord wordt discriminatie zo officieel geïnstitutionaliseerd.

JNF heeft grootse plannen voor de Negev/Naqab. _“_JNF’s major initiative to revitalize Israel’s southern region is called Blueprint Negev – a name that describes the far-reaching and visionary plan to increase the area’s population and improve living conditions for all of its inhabitants” staat te lezen op hun website. De claim dat het plan de leefomstandigheden van alle inwoners zal verbeteren, is volgens Abu Azziz een voorbeeld van hoe Israëli’s op de bedoeïenen neerkijken en in hun plaats beslissen wat goed voor hen is: “Voor de staat is het proces van ‘modernisering’ goed voor ons, maar dan wel volgens hun visie op onze toekomst.”

Een rapport van Adalah (Legal Center for Arab Minority Rights in Israel) citeert Alicia Siber, regionaal planningsverantwoordelijke voor het Zuidelijke district: “I don’t think it is correct to make the [Bedouin] population return to agriculture and focus on agricultural land (…) we therefore integrated the Bedouin population into metropolitan employment zones.”

Het Be’er Sheva Metropolitan Plan (voor de zuidelijke Israëlische stad Beersheva) zal heel wat nieuwe ruimtes en infrastructuur creëren voor Joodse gemeenschappen: waterzuiveringstations, een meer van 20are groot, wandelpaden, restoratie van historische sites, een centraal stadspark in Beersheva, een systeem voor recyclage van water voor de irrigatie van parken, een amfitheater met 10.000 zitplaatsen, een “Negev Information and Visitor’s Center” voor toeristen, nieuwe gemeenschappen en buitenwijken bij bestaande gemeenschappen, nieuwe scholen, enzovoort. Bestaande gemeenschappen krijgen duizenden nieuwe woningen, kindercrèches, synagogen, speeltuinen, theaters, bibliotheken. In stagnerende Joodse collectieve of coöperatieve landbouwdorpen (kibbutzim en moshavim) wordt geïnvesteerd.

“Homogene” Joodse leefgemeenschappen

Jarenlang is Beersheva, de grootste stad in de Negev/Naqab, een economisch achtergestelde en vergeten stad geweest in Israël. Daar wil Israël nu iets aan doen. JNF spreekt van verreikende initiatieven om de regio te ontwikkelen op een duurzame manier, “zodat het een thuis kan worden voor de volgende generaties van Israëls inwoners.”

De ‘oplossing’ die de plannen suggereren voor het ‘probleem’ van de bedoeïenen, is de volgende. Het plan wil alle bedoeïenen van de Negev/Naqab-woestijn verplaatsen naar een beperkt aantal bestaande en speciaal aangewezen bedoeïenendorpen (‘townships’). Hun keuzes, voorkeuren, manier van leven en recht om te wonen op het land van hun voorouders worden niet in acht genomen. Adalah: “It effectively determines the future of tens of thousands of Arab Bedouin residents of the unrecognized villages, who stand to lose their homes, land and even the very social fabric of their communities.” Manieren van leven worden strikt beperkt: er komt één grootstedelijke gemeenschap, 15 stedelijke buitenwijken en slechts 2 landbouwgemeenschappen.

De meeste bedoeïenengemeenschappen worden niet geconsulteerd. De niet-erkende dorpen zijn zelfs nergens op de kaarten van de plannen terug te vinden. De regionale planningsverantwoordelijken hebben enkel overlegd met de Abu Basma Regional Council, de raad die de erkende dorpen vertegenwoordigt. Abu Azziz is niet te spreken over die raad: _“_Het voortbestaan van ons honderd-jaar oud dorp is bedreigd. De Joodse voorzitter van deze raad, Amram Kalaji, dreigde er zelfs mee ons kerkhof te slopen. Ze zijn erop uit om de Arabische identiteit uit te wissen, maar daar zullen ze nooit in slagen.”

Adalah stelt in zijn rapport: “This policy serves to ensure exclusive Jewish use of the maximum amount of space. (…) for Arab citizens of the state (…) providing minimal areas for their development and a limited variety of living spaces. The total area of the recognized Arab villages in the Be’er Sheva District accounts for less than 1% of the district’s total territory, while the Arab population in the district accounts for close to 28% of the total population.” Zo omvat elk ruimtelijk ordeningsplan voor de Negev/Naqab in feite 2 plannen: het ene voorziet een maximale ruimte voor zoveel mogelijk Joden, het andere een minimale ruimte voor zoveel mogelijk bedoeïenen.

Dit beleid van gesegregeerde ruimtelijke ordening heeft bovendien geleid tot een scheiding tussen Joodse en Arabische gemeenschappen en tot “homogeen Joodse” ruimtes. Er bestaan bijvoorbeeld heel wat Joodse gemeenschappen waar Arabieren niet eens mogen wonen. De bedoeïenen zijn uitgesloten uit 90% van de 107 Joodse landbouwgemeenschappen in het Beersheva district. Ze mogen er niet wonen, maar wel werken.

Veel bedoeïenen werken in Joodse landbouwbedrijven en kibboetsen. Enkele mensen uit al-‘Araqib  verhuisden al naar de geplande bedoeïenenstad Rahat. Ze werken voor Joodse bedrijven. Abu Azziz bekent: “Ik werk al 30 jaar in Joodse kibbutzim en moshavim. Ze staan ons niet toe om te leven van ons eigen land. Ze ontwortelden olijfbomen. Van 1999 tot 2003 bespoten ze ons land regelmatig met chemicaliën. Het Israëlische Hooggerechtshof heeft dat verboden. Wij leven van de veeteelt en de landbouw. De Israëlische regering en JNF willen ons zoveel mogelijk verstedelijken of afhankelijk maken.”

Oplossing ligt voor de hand: gelijkheid

In Israël wordt gezegd dat het ‘probleem’ van de bedoeïenen ingewikkeld is. Nochtans, wanneer Abu Azziz vertelt wat zijn droom is voor de bedoeïenendorpen in de Negev/Naqab lijkt alles plots doodeenvoudig: “Wij willen onze eigen landbouwersdorpen, zoals de kibboetsen, met alle infrastructuur, wegen, elektriciteit, water. Gelijkheid, meer vragen we niet.”

Nabijgelegen Joodse kibboetsen beschikken over alle infrastructuur en beheren grootschalige landbouwbedrijven. Faisal wijst op een structureel beleid “Als de overheid niet racistisch zou zijn, zou er een eenvoudige oplossing bestaan voor het ‘probleem’. Gelijke publieke voorzieningen en investeringen in gemeenschappen, ongeacht of het Joden of Arabieren zijn. De overheid zou zelfvoorziening voor bedoeïenen bevorderen en investeren in de bouw van landbouwersdorpen. Dat is in het belang van de staat en de Israëlische maatschappij, want dan zouden ze geen geld moeten besteden aan uitkeringen voor bedoeïenen die werkloos worden in de geplande steden.”

“Joodse solidariteit geeft ons moed”

“Wij kunnen met Joden samenleven, maar wij willen samenleven in gelijkwaardigheid” zegt Abu Azziz. Ik kijk naar een spandoek in de grote tent. Twee armen schudden elkaar de hand, de ene met een Westers pak, de andere met een Arabisch pak. Het bovenschrift luidt, in het Hebreeuws en Arabisch: “Welkom in het dorp al-‘Araqib”.

“Maar hoe kunnen wij onze kinderen leren geloven in samenleven, als ze Joodse Israëli’s enkel zien als brute en gewelddadige vernielers? Als ze met hun eigen ogen zien hoe ons leven vernield wordt? Mijn kinderen waren al getuige van 5 opeenvolgende vernielingen!” roept hij uit. Toch blijft hij hoopvol: “Gelukkig komen hier ook Joden om hun solidariteit te tonen en samen met ons tenten op te bouwen. Zelfs tijdens de Joodse feestdag Soekkot. Zelfs nadat ze een verbod kregen van de rechter.”

Ik stap in Faisal’s auto. Een minuut later, op de snelweg die de woestijn doorkruist, voelt het aan alsof we net uit een onzichtbare spookwereld zijn gekomen. Terug in de ‘beschaving’, laten we een gedwongen gemarginaliseerde wereld achter ons. De hitte van de woestijn heeft Abu Azziz’ woedende blik op mijn netvlies gebrand. Nog meer indruk maken zijn woorden van hoop en verdraagzaamheid, zijn verzet tegen haat, zijn onwrikbaar geloof in de menselijkheid van zijn Joodse medeburgers die onvermoeibaar hun solidariteit met zijn dorp komen betuigen. Het is misschien de enige hoop die Abu Azziz nog rest.

(1) Op het moment van schrijven van dit artikel. De laatste, inmiddels tiende vernieling vond plaats op 31 januari 2011. De politie gebruikte rubberen kogels en bewerkte demonstranten met stokken. Ook kinderen raakten gewond. Het JNF begon met de aanplanting van nieuwe bomen op het land van het dorp.

Dit artikel schreef ik voor de maandelijkse nieuwsbrief ‘Mensenrechten in Israël en Palestina’ van Amnesty International Vlaanderen.