Alles kan beter
Jan Cappelle
01 oktober 2005
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is een samenwerkingsverband van landen met hoge inkomens, gericht op duurzame economische groei, financiële stabiliteit en welvaart in de lidstaten. De organisatie werd in 1961 opgericht en heeft haar zetel in Parijs.
De OESO telt 30 stemgerechtigde leden. Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Finland, Griekenland, Ierland, IJsland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland behoren tot de oprichters. Hongarije, Mexico, Polen, Slovakije, Tsjechië en Zuid-Korea zijn de voorbije tien jaar toegetreden. In 1975 richtte de OESO een werkgroep op die een duurzaamheidcode voor multinationale ondernemingen (MNO’s) moest opstellen. Een jaar later konden de lidstaten de Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen goedkeuren. Het Comité voor Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen (Committee on International Investment and Multinational Enterprises of CIME in het jargon van de OESO) werd belast met het opvolgen van de toepassing van deze richtlijnen. Dat comité maakt deel uit van de structuur van de OESO en komt gewoonlijk twee keer per jaar samen.
De Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zijn tot stand gekomen in samenwerking met het bedrijfsleven, de vakbewegingen en andere maatschappelijke organisaties. Omdat ze onderschreven worden door de regeringen van de dertig lidstaten en een toenemend aantal andere landen, maken ze duidelijk welk gedrag de overheid van de ondernemingen verwacht. Die regeringen verbinden zich er ook toe om ondernemingen die op hun grondgebied werkzaam zijn, aan te moedigen de richtlijnen na te leven, overal waar die ondernemingen actief zijn, uiteraard met inachtneming van de bijzondere omstandigheden in elk gastland. En aangezien multinationale ondernemingen activiteiten ontwikkelen over de hele wereld, moeten alle landen betrokken worden bij de internationale samenwerking op dit gebied.
De richtlijnen gaan onder andere in op werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen, wetenschap en technologie, milieu, openbaarmaking van gegevens, mededinging, financiering en belastingen. In die zin zijn de OESO-Richtlijnen uniek in hun soort: ze beperken zich niet tot één onderwerp, maar behandelen een hele reeks van thema’s. De richtlijnen zijn zeker niet alleen gericht op grote multinationale ondernemingen, maar zijn bedoeld voor alle ondernemingen met activiteiten in het buitenland. Zij bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen, om te kunnen omgaan met de verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling.
De Nationale Contactpunten
Iedere lidstaat van de OESO is verplicht een Nationaal Contactpunt (NCP) op te richten. Dat Nationaal Contactpunt is een platform voor besprekingen over de toepassing van de OESO-Richtlijnen. Het NCP biedt de overheid, het bedrijfsleven, de vakbeweging en andere maatschappelijke organisaties de mogelijkheid om onderwerpen te bespreken die verband houden met investeren in het buitenland. Deze onderwerpen worden dan op nationaal niveau besproken. Om als aanspreekpunt te functioneren, is het belangrijk dat nationale contactpunten voldoen aan een aantal criteria: ze moeten voor alle betrokkenen zichtbaar en toegankelijk zijn, heldere procedures voorzien voor de bespreking van dossiers en verantwoording afleggen over hun werking.
Het Belgisch Nationaal Contactpunt is een interdepartementaal orgaan onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de minister van Economische Zaken. Het is een drieledige of tripartite structuur, met vertegenwoordigers van verschillende overheidsdiensten en van vakbonden en bedrijfsfederaties. De leden van het Nationaal Contactpunt zijn:
• vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdiensten (FOD) Economische Zaken, Werkgelegenheid, Justitie, Financiën, Buitenlandse Zaken en Milieu;
• vertegenwoordigers van het Vlaamse Gewest, het Brusselse Gewest en het Waalse Gewest;
• vertegenwoordigers van het Verbond van Belgische Onderondernemingen (VBO), Agoria (de federatie van metaal- en technologiebedrijven) en Fedichem (voor de chemische industrie) ;
• vertegenwoordigers van de drie vakbonden ABVV, ACLVB en ACV.
Externe en interne communicatie
Het inleiden van een dossier bij het Belgische NCP moet gebeuren in een van de drie nationale talen: Nederlands, Frans of Duits. In geval van een taalbarrière bij de bemiddeling tussen de partijen, kan iedere partij haar moedertaaltaal blijven spreken. Dossiers in andere talen of Engels als een gemeenschappelijke taal worden door het Nationaal Contactpunt niet aanvaard. Deze taalbarrière vormt een belemmering voor lokale organisaties of getroffen mensen uit het gastland van een multinationale onderneming om dossiers bij het NCP in te leiden.
Op zich is het inleiden van een dossier bij een nationaal contactpunt geen reden voor de tegenpartij (de onderneming) om een juridische klacht tegen de indiener(s) in te dienen. Die tegenpartij kan natuurlijk wel oordelen dat de aanklachten vals zijn en in geval van een publieke campagne waarbij de inhoud van het dossier naar buiten wordt gebracht, kan een juridische klacht wegens laster en eerroof volgen. Tijdens de procedure wordt alle informatie die de partijen aanleveren, in principe als vertrouwelijk beschouwd. De richtlijnen bepalen dat vertrouwelijke informatie niet publiek mag gemaakt worden, dat wil zeggen niet voor, niet tijdens en niet na afloop van de procedure bij het NCP. De resultaten van de procedure worden in beginsel wel openbaar gemaakt op de website van het NCP.
De procedure in het Nationaal Contactpunt
Het Nationaal Contactpunt is in de eerste plaats een platform voor discussie over de toepassing van de OESO-Richtlijnen in het algemeen. Ten tweede draagt het NCP bij tot het bespreken van vragen over toepassing van de OESO-Richtlijnen, bijvoorbeeld bij problemen die ontstaan door de gedwongen verhuis van de plaatselijke bevolking bij de bouw van een dam. Het NCP helpt werkgevers, werknemers en andere maatschappelijke organisaties bij het zoeken naar oplossingen. Daarvoor zet het NCP een aantal stappen. Allereerst beoordeelt het of verder onderzoek van een zaak nodig is en stelt het de betrokken partijen (tegen wie het dossier is gericht) op de hoogte van een aangemelde individuele zaak. Indien verder onderzoek gewenst is, helpt het contactpunt vervolgens bij het vinden van een oplossing. Daarvoor houdt het NCP consultaties met de betrokken partijen. Indien de partijen niet tot overeenstemming komen, zal het NCP ten slotte een verklaring afleggen en waar wenselijk aanbevelingen doen ten aanzien van de toepassing van de richtlijnen.
Eerste fase: inleiding
Wanneer een dossier wordt ingediend, beoordeelt de secretaris van het NCP of het nodig is dat de gestelde beschuldigingen nader worden onderzocht. De procedure voorziet dat de indiener(s) van het dossier gevraagd kan worden het dossier toe te lichten in een gesprek met de secretaris en de voorzitter van het NCP. Het NCP stelt dan de betrokken partijen op de hoogte van de aangemelde zaak en nodigt hen uit om hun kant van de zaak toe te lichten. Deze inleidende fase duurt meestal drie tot vijf maanden.
Tweede fase: onderzoek van de ontvankelijkheid
De raad van het NCP beoordeelt het gestelde dossier, neemt akte van het onderzoek en de standpunten van de voorzitter en de secretaris van het NCP en beslist dan over de ontvankelijkheid van het dossier en over de noodzaak om een verder onderzoek uit te voeren. Deze fase neemt een tot twee maanden in beslag.
Indien het dossier niet ontvankelijk wordt verklaard, zal de secretaris van het NCP de betrokken partijen op de hoogte brengen en een verklaring afleggen.
Derde fase: het dossier wordt ontvankelijk verklaard
Het NCP houdt consultaties met de betrokken partijen. Hiervoor kan het contactpunt, indien gewenst, advies inwinnen bij deskundigen, andere nationale contactpunten consulteren, het OESO-Comité voor Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen (CIME) om advies vragen wanneer er twijfel bestaat over de interpretatie van de richtlijnen en ten slotte, in overleg met de betrokken partijen, een neutrale bemiddelaar zoeken om de zaak te begeleiden. Deze hele fase kan drie tot negen maanden duren.
Vierde fase: conclusie van het onderzoek
Indien alle partijen tot overeenstemming komen over de interpretatie van de richtlijnen in het concrete dossier, wordt deze consensus overgenomen als conclusie van het NCP en publiek gemaakt. Komen de partijen niet tot overeenstemming, dan zal het NCP een verklaring afleggen en eventueel aanbevelingen formuleren voor de toepassing van de richtlijnen. Deze verklaring wordt gepubliceerd op de website van het NCP. Deze laatste fase kan nog eens een tot twee maanden duren.
Dossiers ingediend bij het Belgisch NCP
Tot voor kort boog het Belgische NCP zich hoofdzakelijk over activiteiten van multinationale bedrijven in België. Deze dossiers werden ingeleid door de vakbonden. Vanaf 2004 begonnen andere niet-gouvernementele organisaties problemen aan te kaarten in verband met het gedrag van die bedrijven in ontwikkelingslanden.
Dammenbouw in Laos
Een eerste voorbeeld is de klacht van Proyecto Gato over het gedrag van Tractebel-Suez bij een project van dammenbouw in het zuiden van Laos. Het dossier werd ingeleid in april 2004 omwille van de volgende knelpunten: 2700 mensen die door de bouw van de dam moesten verhuizen, hadden onvoldoende compensatie gekregen; de milieueffectenrapportering vertoonde gebreken en er was geen monitoring van de impact op het milieu. Bovendien is het project verlieslatend voor de Laotiaanse overheid (1).
Het NCP verklaarde het dossier ontvankelijk. Er volgden twee vergaderingen met beide partijen en in september 2005 verspreidde het NCP een perscommuniqué. Dat stelde dat er geen bewijzen zijn voor het niet naleven van de OESO-Richtlijnen. Het contactpunt baseerde zich op één enkele brief, afkomstig van het Laotiaanse ministerie voor Industrie. De bevoegde minister was tijdens de bouw van de dam gouverneur van de provincie waar de dam werd gebouwd. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de minister het project niet zal bekritiseren, anders erkent hij dat hij eerder fouten heeft gemaakt in de beoordeling ervan.
Anderhalve maand voor het persbericht van het NCP had een groep van internationale niet-gouvernementele organisaties een klacht ingediend bij het OESO-Comité (CIME). De organisaties verwezen naar de gebrekkige inspanningen van het NCP om het dossier correct af te handelen. Ze betwistten de interpretatie van de richtlijnen door het NCP. Het NCP beperkte zijn onderzoek tot het verifiëren van de contractuele verplichtingen van Tractebel-Suez. Het NCP heeft op deze stap nog niet gereageerd. Dat is een vreemde houding, want de OESO zou kunnen oordelen dat er inderdaad fouten gemaakt zijn in de interpretatie van de richtlijnen. Het dossier is nog altijd in behandeling bij de OESO.
Het inleiden van het dossier leidde wel tot positieve resultaten in Laos zelf. Tractebel-Suez voerde in februari 2005 herstellingswerken uit aan 15 defecte waterpompen. Die pompen waren al verscheidene jaren kapot, waardoor de lokale bevolking, die gedwongen was te verhuizen als gevolg van het project, water uit de nabij gelegen rivier moest halen. Ook de provinciegouverneur van de regio waar de dam werd gebouwd, nam verschillende maatregelen om de problemen uit het dossier op te lossen. Zo werd de geplande verhuis van honderd mensen stopgezet en werden er honderd nieuwe woningen en een school gebouwd voor de mensen die al verhuisd waren. Het comité voor de herhuisvesting werd opnieuw geïnstalleerd. Er kwam ook een onafhankelijk onderzoek naar de problemen met de eigendom van grond en een onderzoek naar de mogelijkheid om mensen te laten terugkeren naar hun oude woning nabij de dam. De Laotiaanse regering besloot ook om het contract met Tractebel-Suez opnieuw te evalueren. Indien uit deze analyse zou blijken dat de onderneming de bestaande wetgeving in Laos niet heeft gerespecteerd, zal ze verplicht worden aanvullende maatregelen te nemen.
Financiering van oliepijplijn in Turkije
Proyecto Gato heeft bij het Belgische NCP ook een dossier ingeleid tegen ING, Dexia en KBC. Het betreft de financiering van de aanleg van de 1750 km lange Baku-Tbilisi-Ceyhan (BTC) pijpleiding voor olie (2). Volgens Proyecto Gato zijn er verschillende problemen met dat project. Ten eerste blijkt uit een analyse van de akkoorden tussen de regering en de betrokken onderneming (British Petroleum) dat het project de economische, sociale en ecologische vooruitgang van Turkije, Georgië en Azerbeidzjan belemmert. Ten tweede zijn de effecten voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid onvoldoende onderzocht. Er zijn bewijzen dat de bekleding van de pijpleiding niet voldoende sterk is, waardoor barsten en dus lekken kunnen ontstaan. In oktober 2005werden inderdaad lekken vastgesteld. Ten derde hebben de mensen die moesten verhuizen onvoldoende schadevergoeding gekregen.
Het NCP heeft het dossier doorgestuurd naar het Verenigd Koninkrijk. Het NCP van het VK behandelt al sinds 2003 een dossier van een groep van internationale NGO’s tegen de onderneming die de pijpleiding bouwt. Het NCP van België vindt dat het niet nodig is dat twee verschillende NCPs eenzelfde dossier behandelen. Volgens Proyecto Gato gaat het evenwel om twee verschillende dossiers, want de Belgische klacht betreft de financiering en niet de bouw van de pijpleiding.
Dossier tegen Belgische bedrijven in Congo
In november 2004 leidde een groep van niet-gouvernementele organisaties (Proyecto Gato, 11.11.11, Attac Vlaanderen, Broederlijk Delen, CADTM, Cetri, Greenpeace, Gresea, KBA-FONCABA, Oxfam Solidariteit, Pax Christi, RAID, Volens en CENADEP-DRC) een dossier in tegen Nami Gems, Cogecom, Belgolaise en George Forrest International SA. De organisaties zijn de procedure gestart omdat ze willen laten vaststellen dat Belgische ondernemingen die in Congo actief zijn de Richtlijnen van de OESO overtreden. Het NCP behandelt momenteel het dossier tegen de onderneming George Forrest International SA. De niet-gouvernementele organisaties hebben intussen al drie vergaderingen gehad met het NCP en de onderneming.
Evaluatie van de werking van het Belgische Contactpunt
De ervaring leert dat het NCP niet is aangepast om internationale dossiers te bestuderen die zijn ingeleid door niet-gouvernementele organisaties. De Belgische bedrijven worden vanuit verschillende hoeken beschermd om in een gunstige concurrentiepositie te komen tegenover bedrijven uit andere landen. En daarbij dreigt een loopje te worden genomen met de OESO-Richtlijnen. Dit probleem stelt zich extra scherp in gebieden met een zwakke regering. In landen als de Democratische Republiek Congo en Laos is er geen overheid die controle kan uitoefenen en daarom is het van groot belang de richtlijnen voor deze situaties aan te scherpen.
Het NCP begrijpt de lokale situatie nauwelijks en doet geen inspanningen om dossiers echt te onderzoeken. Zo verklaarde Colette Vanstraelen, secretaris van het Belgische contactpunt (3) (IPS, 23 september 2005): “De NGO’s hebben soms verkeerde verwachtingen van wat de nationale contactpunten van de OESO kunnen doen. Het is niet onze taak om de bedrijven terecht te wijzen. Het contactpunt is geen rechtbank; we hebben zelf geen onderzoeksmogelijkheden. Het is onze taak om de NGO’s en de bedrijven met elkaar in contact te brengen. Dat zorgt automatisch voor een gedragsverandering bij de bedrijven.” Maar het Belgische Nationale Contactpunt doet zelfs geen inspanningen om de partijen met elkaar in contact te brengen. Het NCP nodigt hen wel uit om gedurende maximum een half uur een betoog te houden, maar ze worden niet uitgenodigd om met elkaar te spreken. Na dat betoog hebben de leden van het NCP de mogelijkheid om vragen te stellen. Wanneer er geen vragen zijn, wordt de vergadering beëindigd.
Het klopt bovendien niet dat het NCP geen onderzoeksmandaat zou hebben. Het OESO-comité geeft de nationale contactpunten wel de bevoegdheid om verder onderzoek uit te voeren. Zo bracht het Britse NCP bijvoorbeeld wel een veldbezoek aan Turkije, Georgië en Azerbeidzjan. Het Belgische NCP is ook weinig consequent. Het is van oordeel dat het geen onderzoeksmogelijkheden heeft, maar publiceert wel perscommuniqués over eigen bevindingen met betrekking tot mogelijke schendingen van de OESO-Richtlijnen.
In verband met het Tractebel-Suez-dossier heeft het NCP zijn ‘onderzoek’ beperkt tot een analyse van de contractuele verplichtingen. Het NCP faalt hiermee in zijn opdracht om ook basisgegevens te bestuderen die rechtstreeks de aanleiding zouden kunnen zijn van veel van de genoemde problemen, bijvoorbeeld de gang van zaken bij de onderhandelingen over de verleende concessie en de opmaak van een milieueffectenrapport. Het NCP stelt in dit dossier dat “de verantwoordelijkheid van een onderneming valt af te lezen uit de contractuele verplichtingen. Alles wat hier niet in staat, valt niet onder de verantwoordelijkheid van de onderneming” (mondelinge communicatie aan de auteur van dit artikel).
Andere problemen zijn mogelijke belangenvermenging. Zeven van de leden van de Raad van Bestuur van de Nationale Delcrederedienst zetelen ook in het Nationaal Contactpunt. Een van hen is Daniël Vandaele van het ABVV. In hoeverre kunnen die leden in het NCP nog standpunten innemen die zouden afwijken van de standpunten die zijn goedgekeurd door de Nationale Delcrederedienst? Bepaalde ministers en staatssecretarissen vervulden in het nabije verleden functies bij bedrijven. Jean-Claude Marcourt, Waals minister voor Economie, zetelde tot 19 juni 2004 in de Raad van Bestuur van de onderneming George Forrest International, Karel De Gucht was lid van de Raad van Bestuur van Dexia. Je zou je kunnen afvragen hoe onafhankelijk zij als lid van de regering mee verantwoordelijk kunnen zijn voor de werking van het NCP…
Er zijn ook problemen met de communicatie en het afleggen van verantwoording door het Nationaal Contactpunt. Het NCP stuurt elk jaar een werkingsverslag naar de OESO, maar er is geen rapportage aan het parlement of aan het ruimere publiek, bijvoorbeeld via de website. Het NCP werkt al sinds eind 2004 aan een website, maar die is nog altijd niet te consulteren.
Bovendien zijn ook problemen gerapporteerd over de communicatie met partijen die de dossiers inleiden. De NGO’s ontvangen geen verslagen van de vergaderingen. Het NCP was niet bereid toelichting te geven bij de interpretatie van de richtlijnen in het dossier tegen Tractebel-Suez. Proyecto Gato diende bij de Federale Ombudsman een klacht in tegen de voorzitter van het NCP wegens gebrekkige informatie. De organisatie vroeg een duidelijke interpretatie van de richtlijnen en opgave van de redenen waardoor het NCP heeft besloten het onderzoek van dit dossier te beëindigen. Het College van de Federale Ombudsmannen heeft de klacht aanvaard en het NCP om verdere uitleg gevraagd. Het dossier is nog altijd hangende. In het dossier tegen de Belgische ondernemingen die actief zijn in de Democratische Republiek Congo, moesten de NGO’s via het jaarrapport van het NCP aan de OESO vaststellen dat twee dossiers niet behandeld worden omdat ze al hangende zijn bij het Belgische gerecht.
(1) Meer informatie op http://www.proyectogato.be/HouayHo.htm
(2) Meer informatie op http://www.proyectogato.be/BTCTGA.htm
(3) Secretariaat van het Belgisch Nationaal Contactpunt van de OESO:
Colette Vanstraelen, Attaché FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Vooruitgangstraat 50, 1210 Brussel, tel: 02 277 72 82, e-mail: colette.vanstraelen@mineco.fgov.be
Jan Cappelle is bioloog en heeft meegewerkt aan een groot aantal internationale campagnes. Hij spitst zich vooral toe op milieu, lokale bevolking, arbeiders, en corruptie en export van militair materiaal.
Jan is de coördinator van Proyecto Gato, een vrijwilligersorganisatie die samenwerkt met lokale en internationale organisaties om wanpraktijken van bedrijven aan te kaarten. Proyecto Gato coördineert in België ook de campagne van ECA Watch, die streeft naar een hervorming van de exportkredietinstellingen.
In 2005 richtte hij ook IntSouth op, een adviesbureau voor duurzaam ondernemen.
Jan zetelt in verschillende nationale en internationale raden, waaronder ECA Watch, OECD Watch, de werkgroep Geweldpreventie van Pax Christi en het Vlaams Netwerk Lichte Wapens.
jan_cappelle@proyectogato.be