Armoedebestrijding zal gendergevoelig zijn of zal niet zijn…

Armoedebestrijding zal gendergevoelig zijn of zal niet zijn…

Nathalie Holvoet

01 oktober 2004

Wie nog niet echt wakker ligt van de bestaande discriminatie tegenover vrouwen en meisjes, heeft er de laatste jaren een rijkelijk gedocumenteerde stroom van onderzoeksrapporten bij gekregen om toch maar, om ieders bestwil, te opteren voor meer gelijkheid. Een van de meest directe manieren om de economische en menselijke ontwikkeling te stimuleren en de armoede terug te dringen is het dichten van de kloof in basisvoorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg, het verzekeren van een gelijke toegang tot productiemiddelen en meer gelijkheid in rechten en participatie aan besluitvorming.

Erkennen dat ‘gender’ bestaat

Om die kloof te dichten en hem vooral niet nog groter te maken of te laten worden, en daarbij mogelijke positieve neveneffecten te creëren voor de hele maatschappij, is een gendergevoelige aanpak over de hele lijn nodig.

Eigenlijk moet men gewoon erkennen dat er naast categorieën als leeftijd, klasse en etnie ook zoiets als gender bestaat: een pakket van normen en waarden die grotendeels de ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ identiteit vastleggen. Genderrelaties zijn bepalend voor de taakverdeling en tijdsbesteding van mannen en vrouwen, hun rechten en hun plichten, hun noden, de beperkingen waarmee ze dagelijks geconfronteerd worden, de manier waarop ze (kunnen) reageren op beleidsmaatregelen. Waar armoede vroeger veeleer werd beschouwd als de oorzaak van ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, ontstaat nu stilaan meer een benadering waarbij de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen en armoede veel meer worden geanalyseerd in termen van gender. Bovendien kan een genderperspectief niet alleen verhelderend zijn in analyses van armoede, het is ook noodzakelijk bij het uitstippelen, de opvolging en de evaluatie van het beleid. Door voorbij te gaan aan het belang van de onderliggende genderrelaties, zijn in het verleden al veel ontwikkelingsinterventies, gaande van grootschalige hervormingen zoals Structurele Aanpassingsprogramma’s tot kleinschalige lokale ontwikkelingsprojecten, mislukt: de vooropgestelde doeleinden, waar ‘gender’ heel vaak ogenschijnlijk niets mee te maken heeft, worden niet bereikt, of ongewild verscherpt de bestaande kloof tussen mannen en vrouwen.

Het PRS(P) Sourcebook van de Wereldbank, een bundeling van recepten en richtlijnen voor het uitwerken van een strategie voor armoedebestrijding, laat vermoeden dat de ervaringen uit het verleden en de opgedane kennis niet onopgemerkt zijn gebleven. Maar een vlugge blik op een steekproef van zowat vijftig PRSP-documenten (tussentijdse en eindrapporten) volstaat om ons matig optimisme serieus bij te stellen. Zo blijkt dat vrouwen duidelijk on(der)vertegenwoordigd zijn bij de verschillende mogelijke momenten van consultatie en participatie tijdens een PRS-proces. Bij de beschrijving van de onderliggende participatie- en consultatieprocessen gaat men al te vaak voorbij aan het feit dat gender ook hier een bepalende factor kan zijn. Inhoudelijk blijven de meeste PRSPs ook steken in een opsomming van een aantal ongelijkheden inzake onderwijs en gezondheid en vergeet men gebruik te maken van al bestaande instrumenten zoals naar gender opgesplitste indicatoren die ook andere dimensies dan enkel en alleen de basiscapaciteiten belichten en bestaande nationale genderbeleidsdocumenten die bijvoorbeeld opgemaakt zijn in het kader van de vierde Internationale Vrouwenconferentie van 1995 in Peking. Tijdens de verschillende fasen van een PRS-proces maakt men heel zelden een analyse in termen van gender. De onderliggende genderrelaties worden met andere woorden heel weinig meegenomen als mogelijke oorzaak van armoede. Bij de keuze van prioritaire acties en specifieke programma’s worden geen genderanalyses uitgevoerd, waardoor men voorbij gaat aan mogelijke verschillende noden van mannen en vrouwen, aan de potentiële (onvoorziene) effecten op de bestaande genderrelaties of aan de mogelijkheid dat beleidsmaatregelen gewoon mislukken. Ten slotte wordt het sleutelen aan de onderliggende genderrelaties niet als een prioritaire actie op zich beschouwd.

Hoewel er aanwijzingen zijn dat de inhoud van de PRSPs dode letter blijft of slechts marginale windowdressing is die veraf staat van het werkelijke sociaal-economische beleid, mag hun belang voorlopig niet onderschat worden. Redenen genoeg dus om voldoende aandacht te besteden aan hun gendergevoeligheid en een aantal mogelijke sporen voor bijsturing te ontwikkelen. Wanneer de kansen voor de integratie van de genderdimensie te lang blijven liggen, dreigen ‘gelijkheid tussen mannen en vrouwen’ en ‘empowerment’ nog maar eens marginale voetnoten te worden.

We gaan eerst dieper in op de vraag waarom de PRSPs best aandacht besteden aan gender. Daarna evalueren we hoe gendergevoelig de inhoud en de onderliggende processen van de PRS-benadering in de praktijk zijn en worden we jammer genoeg geconfronteerd met de harde werkelijkheid. Maar we laten ons niet ontmoedigen: de PRS is een iteratief proces, dat ruimte laat voor bijsturing en waarbij opvolging en evaluatie dus inherent een heel belangrijke plaats innemen, aangezien zij de noodzakelijke informatie (moeten/kunnen) leveren die ingeploegd kan worden in een volgende ronde. Daarnaast vervullen de PRS de noodzakelijke functie van accountability of verantwoording. Daarom is aandacht voor gender tijdens de processen van opvolging en evaluatie van essentieel belang.

Meer gelijkheid, daar wordt iedereen beter van

Armoede wordt allang niet meer louter en alleen gedefinieerd in termen van inkomen. We meten armoede veel ruimer in termen van basisvoorzieningen (onder meer onderwijs, gezondheidszorg en toegang tot water), kansen (op een inkomen, werkgelegenheid, toegang tot en controle over productiefactoren als land en kapitaal), veiligheid (zowel van materiële als immateriële aard) en participatie aan besluitvormingsprocessen (zowel in het huishouden, de gemeenschap, de organisaties van het middenveld als op nationaal vlak).
Talloze statistieken liegen er niet om: er bestaat nog altijd een gapende kloof tussen vrouwen en mannen op het vlak van de verschillende dimensies van armoede. Deze kloof is overigens universeel, de verschillen situeren zich op het vlak van de grootte van de kloof en de specifieke dimensies. Zo concentreert de ongelijkheid in de geïndustrialiseerde landen zich bijvoorbeeld voornamelijk op het vlak van kansen en besluitvorming en worden vrouwen in de meeste ontwikkelingslanden nog altijd geconfronteerd met een achterstand op alle vlakken. Tabel 1 geeft een overzicht van de kloof met betrekking tot een aantal indicatoren voor een aantal partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking die ook betrokken zijn in een PRS-proces. Ter vergelijking zijn ook gegevens voor België toegevoegd.

Tabel 1: Vrouwen hinken op alle vlakken achterop
Cijfers voor 2001 Rwanda Niger Vietnam Bolivia België
BNP per inwoner per jaar (in dollar aan koopkrachtpariteit) 1.250 890 2.070 2.300 25.520
Geschat inkomen van vrouwen, als percentage van dat van mannen 61,6% 57,2% 69,3% 44,9% 44,5%
Ratio inschrijving primair, secundair en tertiair onderwijs (aantal ingeschreven meisjes per 100 jongens) 98,1 66,7 91 90,9 106,7
Ratio van de alfabetiseringsgraad (aantal gealfabetiseerde vrouwen op 100 mannen) 83 36 96 87 100
Percentage vrouwelijke parlementsleden 25,7% 1,2% 27,3% 16,7% 25,8%
Bron: UNDP, Human Development Report 2003

Er is duidelijk nog veel werk aan de winkel. Bovendien is ongelijkheid niet alleen en in de eerste plaats onrechtvaardig, maar wij (en de volgende generaties) betalen er met zijn allen ook een zware prijs voor. De kloof dichten is immers de manier bij uitstek om de economische en menselijke ontwikkeling te stimuleren en de armoede terug te dringen, nu en in de toekomst. Iedereen zal intussen al wel vertrouwd zijn met het gegeven dat onderwijs voor meisjes (de toekomstige moeders) de beste garantie is voor een gezonde en gealfabetiseerde volgende generatie. Maar niet alleen onderwijs is een belangrijke motor, ook meer besluitvormingsmacht, zowel binnen het huishouden als binnen de gemeenschap maken het verschil. Kleinschalig onderzoek uit verschillende landen en regio’s (onder meer uit Zuid-Azië en Latijns-Amerika) toont bijvoorbeeld aan dat een inkomen dat in handen is van moeders een grotere impact heeft op het onderwijs en de gezondheidszorg van zonen én dochters dan hetzelfde inkomen in handen van vaders. Er zijn ook studies op macrovlak die de gunstige neveneffecten van gendergelijkheid bevestigen. Als zwart Afrika, Zuid-Azië en Noord-Afrika in de periode 1960-1992 op dezelfde wijze de seksekloof in onderwijsparticipatie hadden gedicht als Oost-Azië, dan zou de economische groei in deze regio’s jaarlijks respectievelijk 0,7 procent, 1,7 procent en 2,2 procent hoger zijn geweest (Wereldbank, 2001).

Genderblindheid heeft een prijs

Om de kloof te dichten (en vooral om te vermijden dat hij nog groter wordt), is het nodig consequent een genderbenadering toe te passen tijdens de verschillende fasen van de cyclus van het beleid/programma/project, gaande van de probleemanalyse over de identificatie van de prioriteiten, de implementatie en budgettering tot de opvolging en evaluatie. Als dit niet gebeurt, ontstaan er vrijwel zeker problemen: ofwel werken beleidsmaatregelen niet of slechts gedeeltelijk, ofwel vergroten ze de bestaande genderkloof. Dit was bijvoorbeeld een van de conclusies uit de analyse van mislukte Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAPs), de voorlopers van de PRS. Kort samengevat kunnen de SAPs beschouwd worden als het pakket van macro-economische voorwaarden (zoals het wegwerken van de tekorten op het overheidsbudget en de betalingsbalans door onder meer de import terug te dringen en de export te stimuleren, in combinatie met een sterke devaluatie en liberalisering van de financiële, arbeids- en goederenmarkt) dat IMF en Wereldbank in de jaren 1980 opleggen aan ontwikkelings- en transitielanden in ruil voor bijkomende leningen aan gunstige voorwaarden. Het is zeker niet de bedoeling hier een grondige analyse van de SAPs te maken, maar we willen wel één aspect van hun mislukking belichten.

De SAPs zijn ten dele mislukt omdat ze voor een groot stuk gebaseerd waren op genderblinde veronderstellingen. Arbeid werd beschouwd als een homogene productiefactor die gemakkelijk uitwisselbaar is tussen mannen en vrouwen. Om economische groei te bewerkstelligen en tegelijk op loonkosten te besparen, hebben de SAPs bijvoorbeeld gepoogd om mannelijke marktarbeid gedeeltelijk te vervangen door vrouwelijke marktarbeid, waarbij men er dan automatisch van uitging dat deze substitutie gepaard zou gaan met meer participatie van mannen aan de huishoudelijke (reproductieve) arbeid. Vrouwelijke arbeidskrachten werden gemotiveerd door een lichte loonstijging (waarbij de vrouwenlonen wel altijd lager bleven dan de mannenlonen). In de realiteit bleken vrouwen evenwel veel minder dan verwacht te reageren op deze loonprikkels. Een analyse van de achterliggende oorzaken wees al vlug op het feit dat de verdeling van mannelijke en vrouwelijke arbeid over de productieve en de reproductieve sfeer vaak veel meer bepaald wordt door onderliggende genderrelaties – het geheel van normen en waarden die de grenzen vastleggen van wie wat kan en mag doen – dan door economische factoren. Enkel in gevallen waar gezinnen financieel niet in staat waren deze normen te volgen, was een stijgende deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt merkbaar. Dit betekende echter geenszins dat dit ook gepaard ging met een omgekeerde beweging van meer participatie van mannen aan de reproductieve arbeid. Waar de SAPs de participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt hebben verhoogd, hebben ze ineens ook de dubbele dagtaak gevestigd, waardoor de totale (productieve + reproductieve) arbeidstijd van vrouwen gestegen is.

De werktijd van vrouwen werd overigens nog meer uitgerekt door het feit dat de kosten van de sanering van de publieke voorzieningen in veel gevallen overgedragen werden naar de gezinnen en meer bepaald naar de vrouwen binnen de gezinnen. Waar gesaneerd werd in de openbare gezondheidszorg, onderwijs en kinderzorg, moest noodzakelijkerwijze meer tijd worden geïnvesteerd in reproductieve activiteiten – in de meeste gevallen een bijna exclusief vrouwelijke aangelegenheid. En aangezien de waarde van huishoudelijke arbeid niet wordt gemeten en niet wordt opgenomen in het Bruto Nationaal Product, bleef de impact van besparingen in de overheidssector op het tijdsgebruik van vrouwen en mannen onderbelicht. Wat wel zorgen baarde, was een alarmerende studie van UNICEF over de negatieve effecten van de SAPs voor het welzijn van kinderen. Om deze zoveel mogelijk te compenseren, werden programma’s van supplementaire voedselbedeling opgezet, waarvan het beheer heel vaak in handen werd gegeven van vrouwenorganisaties, wat ook nog eens leidde tot een stijging van de tijd besteed aan gemeenschapsactiviteiten.

Ten slotte ging men er bij het uitwerken van het beleid altijd van uit dat het huishouden een soort harmonieuze eenheid is, waar alle gezinsleden hun inkomen samenbrengen en waar het gezinshoofd bij zijn/haar beslissingen altijd rekening houdt met de behoeften van de andere gezinsleden. Vanuit die optiek leek het niet noodzakelijk om zich heel specifiek te richten op personen binnen het huishouden. De informatiedoorstroming van en naar de individuele gezinsleden verliep dan ook altijd via het gezinshoofd, en dat is in de grote meerderheid van de gevallen een man. In de praktijk blijkt dat unitaire huishoudmodel echter vaak niet te bestaan en is het huishouden, net als de maatschappij, een plaats waar personen met vaak erg uiteenlopende voorkeuren samenleven, die niet altijd hun (volledige) inkomen in de gemeenschap brengen, die elk verantwoordelijk zijn voor welbepaalde beslissingen of die tot gezamenlijke beslissingen komen via onderhandeling. De persoon met de grootste beslissingsmacht ziet in de uiteindelijke beslissingen het meest zijn/haar voorkeuren weerspiegeld. Door in dergelijke gevallen alleen maar ‘het gezinshoofd’ als aanspreekpunt voor het hele huishouden te nemen, ontstaat een erg onvolledig en eenzijdig beeld van het welzijn, de welvaart en de noden van de verschillende leden van het huishouden. Bovendien blijft heel wat informatie hangen bij het gezinshoofd en bereikt nooit de werkelijke doelgroep.

Zonder al te veel vooruit te willen lopen op de evaluatie van concrete PRSPs, die verder in dit artikel aan bod komt, moeten we hier toch al vaststellen dat men niet veel uit het verleden geleerd heeft. Ondanks het feit dat het PRS(P)-Sourcebook duidelijk niet opnieuw in de val trapt, doen de meeste individuele PRSPs dit juist wel: alle genderblinde veronderstellingen blijven onverminderd aanwezig!

De neus op de feiten: een slecht rapport

Tabel 2 geeft een idee van de gendergevoeligheid van de eerste 19 PRSPs. Het gaat hier om de vijftien eerste voorlopige of interim-PRSPs van Benin, Ethiopië, Gambia, Kameroen, Malawi, Mozambique, Rwanda, Sao Tomé, Tanzania, Cambodja, Albanië, Georgië, Macedonië, Moldavië, Bolivia, Honduras, Nicaragua en Jemen, en over de vier eerste volledige PRSPs van Burkina Faso, Maritanië, Tanzania en Oeganda.

Verschillende fasen van de PRS (inhoud) Behandeling van genderthema’s
Geen vermelding van genderthema’s Minimale vermelding Gedetailleerde discussie
Armoedediagnose en -analyse 4
(21%) 7
(37%) 8
(42%)
• Armoedegraad
• Voorzieningen
 onderwijs
 gezondheidszorg
• Kansen
• (werkgelegenheid, arbeidsmarkt, inkomen) 4

4
5

7 7

9
9

7 8

6
5

5
Selectie van prioriteiten en strategieën 3
(16%) 10
(53%) 6
(31%)
• Voorzieningen
 onderwijs
 gezondheidszorg
• Kansen
• Sociale bescherming
3
5
9
11
11
8
8
6
5
6
2
2
Opvolging en evaluatie (doelstellingen en indicatoren) 6
(32%) 11
(58%) 2
(10%)
Consultatie en participatie doorheen de verschillende fasen (proces) 10
(53%) 5
(26%) 4
(21%)
Bron: Bamberger et al. (2003). Hoofdstuk betreffende ‘gender’ in PRS(P) Sourcebook.

De onderliggende processen: vrouwen on(der)vertegenwoordigd

Een van de belangrijkste ‘vernieuwende’ elementen in de PRS-aanpak is de voorwaarde die aan het onderliggende proces gesteld wordt: alle fasen moeten het resultaat zijn van participatie van een ruime groep van belanghebbenden of stakeholders. Concreet zijn ‘belanghebbenden’ in de meeste gevallen vertegenwoordigers van de civiele maatschappij, de nationale en regionale overheid (regering, parlement, gespecialiseerde overheidsorganisaties, gecentraliseerde overheidsorganen), de privé-sector, de bilaterale en multilaterale donoren. Zoals ook duidelijk blijkt uit andere bijdragen in dit cahier, spitsen de meeste kritische studies over de PRS zich vooral toe op de tekorten in dit participatieproces: het gaat veeleer om consultatie en informatiedoorstroming dan om werkelijke participatie; de resultaten van de participatieprocessen zijn slechts in geringe mate weerspiegeld in de uiteindelijke PRSP en zeker bij de selectie van prioriteiten en strategieën; er ontstaat een soort parallelle civiele maatschappij.

Weinig studies besteden uitdrukkelijk aandacht aan de participatie van vrouwen binnen de verschillende groepen van ‘belanghebbenden’. Je hoeft echter geen genderexpert te zijn om te beseffen dat je er niet automatisch van kunt uitgaan dat vrouwen, individueel binnen de bovenvermelde groepen of in de vorm van specifieke ‘vrouwen/gender’actoren zoals de vrouwenbeweging, vrouwengroepen en ministerie van Gelijke Kansen, automatisch vertegenwoordigd zijn. Wanneer er geen specifieke voorwaarden aan het proces worden gesteld, krijg je een doorslag van de normale participatiegraad van vrouwen aan de besluitvorming en die is laag, zowel binnen het huishouden als erbuiten. Kijk maar naar het percentage van de parlementszetels die bezet worden door vrouwen in een aantal partnerlanden van de Belgische publieke ontwikkelingssamenwerking (en in België) in tabel 1: nergens ligt dat hoger dan een vierde. En zelfs indien vrouwen numeriek in voldoende mate zouden participeren, is er vaak nog een probleem van organisatorische en institutionele capaciteit, een probleem waar overigens heel wat organisaties mee geconfronteerd worden. Bovendien hebben vrouwen en genderactoren als de vrouwenbeweging, het ministerie van Gelijke Kansen en vrouwengroepen zich in het verleden voornamelijk veeleer gespecialiseerd in welzijns- en minder in welvaartsdossiers, terwijl een effectieve participatie in de PRS-processen toch ook wel een basiskennis van macro-economische thema’s zoals de arbeidsmarkt en het fiscaal en financieel beleid vereist. Uit de onderstaande inhoudelijke analyse van de PRS blijkt bovendien dat de overgrote meerderheid van de PRSPs precies op het vlak van deze laatste thema’s volkomen genderblind blijft en bijgevolg zijn vooral inspanningen nodig om juist in deze dossiers het belang van genderanalyse aan te duiden en vervolgens het verschil te maken.

En de inhoud?

Het verdict is hard: de gendergevoeligheid blijft hoogstens een kwestie van de ‘zachte sectoren’ en beperkt zich bovendien hoofdzakelijk tot de uitsplitsing van indicatoren en blijft steken in de fase van de armoedediagnose.

Een PRS is opgebouwd als een cyclus van logisch uit elkaar voortvloeiende fasen: een armoedediagnose en -analyse leveren de aanzet voor de selectie van prioriteiten en strategieën die op hun beurt vertaald worden in budgetten en concrete beleidsmaatregelen. Al die verschillende fasen worden ook opgevolgd en geëvalueerd. In de praktijk stellen we vast dat de overgang van de ene naar de andere fase niet automatisch gebeurt en evenmin altijd volledig is: de toewijzing van budgetten stemt niet altijd overeen met de vastgelegde prioriteiten, die zelf een erg partiële vertaling zijn van de armoedediagnose. Met betrekking tot de genderproblematiek moeten we dezelfde vaststelling maken. De meeste verwijzingen naar ongelijkheden tussen mannen en vrouwen zijn te vinden in de diagnose van de armoede. Bij de beschrijving van de bestaande armoedesituatie vind je inderdaad meestal wat gegevens die uitgesplitst zijn naar sekse. Maar meestal komt dit niet verder dan indicatoren inzake onderwijs en gezondheidszorg en lijkt men te vergeten dat er zowel op nationaal als op internationaal niveau wel degelijk databanken bestaan die ook indicatoren opsplitsen naar geslacht inzake kansen, veiligheid en participatie.
De uitsplitsing van indicatoren naar sekse is op zich erg belangrijk: je krijgt een idee van de graad van (on)gelijkheid; je hebt een instrument voor opvolging en evaluatie en indien verscheidene dimensies van armoede worden belicht, kun je ook onderling gaan vergelijken en krijg je een goed beeld van de pijnpunten. Zo is het heel duidelijk dat de grootste kloof in de meeste gevallen niet meer hoofdzakelijk te situeren is op het vlak van de capaciteiten, maar veeleer op het vlak van wat vrouwen nadien met de opgedane kennis kunnen beginnen (zie ook tabel 1). Deze vaststelling staat in scherp contrast met de geselecteerde prioritaire acties, die zich nog altijd hoofdzakelijk richten op het verhogen van de basisvoorzieningen als onderwijs en gezondheid, terwijl ze op het vlak van kansen, participatie en veiligheid opvallend zwijgzaam zijn.

De weergave van seksespecifieke cijfers, hoe interessant ook, zeker ook vanuit een perspectief van opvolging en evaluatie, betekent in de overgrote meerderheid van de gevallen echter ook het eindpunt. Men gaat met andere woorden niet systematisch op zoek naar de achterliggende oorzaken van de vastgestelde kloof. In heel weinig gevallen wordt er een analyse uitgevoerd in termen van gender als sociaal-culturele constructie die een verschil veroorzaakt tussen mannen en vrouwen. We kunnen deze vaststelling ook wel veralgemenen, want de meeste rapporten zijn veeleer beschrijvend dan analyserend.
En laat ons eerlijk zijn, Wereldbank en IMF lijken niet echt wakker te liggen van de wijze waarop landen omgaan met de genderproblematiek in het kader van de PRS. Niet dat ze die mogelijkheid niet hebben: vooraleer een PRSP wordt goedgekeurd, stellen Wereldbank en IMF een joint staff assessment op. In deze evaluatie wordt de PRSP onder meer doorgelicht op degelijkheid, coherentie en haalbaarheid. En hoewel je niet echt een genderexpert hoeft te zijn om te besluiten dat de genderproblematiek in de meeste PRSPs op zijn zachtst gezegd erg fragmentarisch wordt behandeld, blijkt dat niet echt uit de evaluaties. De internationale financiële instellingen geven landen dus heel weinig externe prikkels om de volgende keer beter te doen op gendervlak – maar als het gaat om de macro-economische planning, het financieel en fiscaal beleid zijn deze prikkels er wel!

Maar het kalf is nog niet helemaal verdronken!

Alhoewel er weinig reden tot euforie is, opent de PRS-benadering zeker ook vanuit de genderinvalshoek, toch wel een aantal interessante perspectieven. Allereerst richt de PRSP zich veeleer op het hervormen van het bestaande globale macroplaatje dan op de creatie van nieuwe vaak geïsoleerde projecten. Indien de PRSPs inderdaad een belangrijk referentiekader vormen voor het nationale sociaal-economische beleid of er voldoende mee gelijklopen, dan bestaat de kans dat een PRSP een veel grotere en duurzamere impact heeft op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en op emancipatie dan kleinschalige projecten, hoe belangrijk die op zich ook zijn.

Doordat een PRS geconcipieerd is als een dynamisch en iteratief proces, waarbij de resultaten van opvolging en evaluatie logischerwijze ingeploegd moeten worden in de volgende fasen, zijn opvolging en evaluatie heel belangrijk. En de mogelijkheid voor een effectieve opvolging en evaluatie, ook vanuit de civiele maatschappij, wordt in toenemende mate gecreëerd. Zelfs indien de PRSP in de meeste gevallen is geschreven door een relatief kleine groep van ingewijden en de effectieve participatie tijdens de fase van de totstandkoming van een PRSP dus niet echt groot is en meestal beperkt blijft tot consultatie en informatiedoorstroming, dan is juist deze informatiedoorstroming van cruciaal belang voor de opvolging en evaluatie. En doordat er onder impuls van de PRSP ook een tendens bestaat tot meer resultaatgerichte systemen van budgetteren en overheidsbeheer, zal de informatie over effectieve resultaten op het terrein ook wel degelijk verzameld worden en (hopelijk) beschikbaar komen voor het brede publiek. Juist op dit punt is het van cruciaal belang dat alle indicatoren van de nieuwe beheerssystemen worden opgesplitst naar sekse en dat er ook specifieke indicatoren worden opgenomen met betrekking tot de gendergelijkheid. Dit moet het voor burgers, al dan niet in groepsverband, mogelijk maken om de PRSP heel systematisch te toetsen aan verschillende criteria, waaronder ook de gendergevoeligheid. Hier ligt een volledig werkterrein open voor onder meer vrouwenorganisaties, genderdeskundigen, ministeries van Gelijke Kansen, ook op het vlak van netwerking en uitwisseling tussen actoren in Noord en Zuid (onder meer inzake het instrumentarium voor een genderanalyse en een gendergevoelige budgetanalyse).

Enkele interessante bronnen

Een meer uitgebreide bibliografie is beschikbaar bij de auteur.

BAMBERGER M., BLACKDEN M., FORT L. en MANOUKIAN V., Chapter 10 : Gender + Technical Notes’, pp. 333-374 and 559-586 (technical notes) in PRS(P) Sourcebook. Washington D.C., World Bank, 2000
BELL E., Gender and PRS(P)s: with experiences from Tanzania, Bolivia, Vietnam and Mozambique“, Bridge Development – Gender Report No. 67, 2003
UNDP, Human Development Report. New York, (jaarlijkse edities, speciale editie in 1995 over gender en ontwikkeling).
WHITEHEAD A., Failing women, sustaining poverty: gender in Poverty Reduction Strategy Papers, Report for the UK Gender and Development Network, 2002
ZUCKERMAN E. en GARRETT A., Do Poverty Reduction Strategy Papers (PRS(P)) address Gender? A Gender Audit of 2002 PRS(P)s. Washington D.C., Gender Action, 2003
WORLD BANK, Engendering Development. A World Bank Policy Research Report. World Bank and Oxford University Press, 2001, 364 pp.

Nathalie Holvoet is econome en als docente verbonden aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB) van de Universiteit Antwerpen en aan de interuniversitaire opleiding Vrouwenstudies. Haar expertise situeert zich op het vlak van impactevaluatie (methodologische en beheersaspecten) en macro- en micro-economische dimensies van de gender- en ontwikkelingsthematiek, met specifieke aandacht voor onderzoek naar intrahuishoudelijke allocatie en gendergevoelig budgetteren. nathalie.holvoet@ua.ac.be