Beleidsvoorstellen vanuit het colloquium 'Glokale kunst in Vlaanderen'
01 juni 1998
Met het organiseren van het colloquium Glokale Kunst in Vlaanderen hebben we kunnen ervaren dat het samengaan van ontwikkelingswerk, intercultureel werk en kunst een meerwaarde biedt. Een meerwaarde die een cruciale bijdrage levert tot de inzet van iedereen die niet door deze snel veranderende wereld beheerst wil worden.
Kunst is, vanuit zijn verbeeldende kracht, cruciaal voor communicatie en verandering. Kunst moet echter ook altijd zijn relevantie bewijzen tegenover de economie of tegenover de maatschappij. Om zich niet te verliezen in de economische globalisering is de uitbouw van relaties tussen de drie genoemde sectoren ook van uitzonderlijk belang: alleen in onderling overleg kunnen machtsverhoudingen veranderd worden.
Overtuigd van dit belang en bewust van het bestaan van incidentele acties die deze benadering voorafspiegelen, ontbreekt het vooralsnog aan praktische werkmodellen. Het stimuleren van brugexperimenten, met de bedoeling aan modelopbouw te doen, is een prioriteit voor het beleid van de overheden. Het synergetisch optreden van verschillende bevoegdheidsdomeinen is hiervoor noodzakelijk maar ook verrijkend.
Tegelijkertijd ontbreekt het ook aan een terminologie, die het discours van Glokale Kunst kan benoemen en bespreekbaar maken.
Toch kunnen vanuit het colloquium alvast een aantal basisvoorwaarden geformuleerd worden voor deze experimenten die het proces van Glokale Kunst richting kunnen geven. Eveneens vanuit het colloquium kunnen een aantal knelpunten geformuleerd worden en aanbevelingen voor het beleid van overheid en instellingen op de drie gebieden.
Basisvoorwaarden
* Openheid voor de oneindige diversiteit van de menselijke verbeelding
* Absoluut respect voor elkaars culturele integriteit
* De bereidheid om vanuit gelijkheid met elkaar te onderhandelen
* Reciprociteit of wederkerigheid op alle vlakken (besluitvorming, verwachtingen, aandacht, studie,…)
Knelpunten
* Het proces van Glokale Kunst vraagt een inclusieve benadering en tevens het kunnen overschakelen van denken in oppositionele naar denken in differentiële categorieën. Dit is vandaag onvoldoende aanwezig.
* De logica die de internationale (solidariteits)relaties beheerst is gericht op helpen vanuit het Noorden.
* In Vlaanderen is één van de belangrijkste knelpunten het onzichtbaar zijn van de ‘anderen’ en zeker het ontbreken van die ‘anderen’ op posities die van enig belang zijn voor de besluitvorming of voor de beeldvorming.
Aanbevelingen
* Er is een duidelijk probleem in de kunstgeschiedenis, waarin de kunst van de ‘andere’ alleen erkend wordt in zijn ‘primitief-zijn’, ofwel volledig afwezig is. Hieraan moet door wetenschap en onderwijs gewerkt worden.
* Aangezien Glokale Kunst behoefte heeft aan concrete uitwisseling tussen mensen, moet de overheid de administratieve belemmeringen voor de bezoeken van kunstenaars van buiten de Schengen-landen wegwerken en zelfs stimulansen geven voor dit soort persoonlijke uitwisselingen.
De realisatie van basisvoorwaarden en het overwinnen van knelpunten vragen bijkomende ondersteuning:
* Het beleid moet voor het ontwikkelen van Glokale Kunst de nodige experimenteerruimte creëren en vertrouwen laten blijken in de scheppende arbeid van de kunstenaars.
*De inclusieve benadering vraagt ondersteuning voor de opbouw van expertise op dit vlak om processen binnen de bestaande (algemene) (kunst)instellingen te kunnen begeleiden, eerder dan apartstellende instellingen te willen uitbouwen. Dit houdt in dat de actoren bereid zijn om zichzelf en het functioneren van hun instellingen te bevragen.
* Voor de ontwikkelingsorganisaties is een belangrijke rol weggelegd als alternatieve ‘bemiddelaars’ ook voor de horizontale uitwisselingen (zowel Zuid-Zuid als in het Noorden). Anderzijds is hun activiteit op het vlak van de educatie een kans om te bemiddelen tussen kunst van de ‘andere’ en het publiek.
* Vanuit het intercultureel werk moet aandacht besteed worden aan de vorming, opleiding en versterking van ‘anderen’ binnen onze gemeenschap. Een vergelijkbare opdracht ligt er voor de ontwikkelingsorganisaties met betrekking tot de ‘andere’ in het Zuiden.
* Voor de instellingen is het van belang om met interculturele en multidisciplinaire teams te werken waarbij de inbreng van de diversiteit de organisatie beter aan haar doelstellingen doet beantwoorden.
* Het is belangrijk dat de kunstuitingen op een respectvolle manier gepresenteerd worden en dat er pogingen ondernomen worden om de samenhang tussen de kunst en de context te verduidelijken. Hierin denken we dat de samenwerking tussen de verschillende sectoren een belangrijke bijdrage kan leveren.
* Ook voor de Vlaamse media is het een belangrijke uitdaging bewust te worden van de ‘anderen’ niet alleen als primitieve alternatieven of informanten maar als zelfstandige partners met een eigen visie.
* De nadruk mag echter niet liggen op externe bevestigingen. Het inzicht in de eigen verantwoordelijkheid en de eigen rol, in de eerste plaats van de deelnemers aan het colloquium, in de drie domeinen van kunst, intercultureel werk en ontwikkelingssamenwerking is alvast een verworvenheid.
(Angelo de Simone, Pascal Nicolas, Luc Versmissen, Tony Van der Eecken, Tie Roefs, Gie Goris)