China danst met wolven

China danst met wolven

Jan Jonckheere

01 maart 2003

China behaalt successen met zijn opendeurpolitiek en met zijn ontwikkeling van een markteconomie, waarin gemeenschapseigendom domineert. De nationale productie werd de afgelopen 25 jaar meer dan zeven keer groter en het inkomen van de bevolking verviervoudigde. China’s toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie luidt een nieuwe hervormingsfase in. China wil meedoen met de globalisering, maar haast zich om tijdens de overgangsperiode van de potentiële nadelen voordelen te maken. Geen laissez faire dus, wel dansen met de wolven zoals de Chinezen het noemen.

China’s hervormingen en opendeurpolitiek zijn in 2003 precies 25 jaar aan de gang. Al die tijd groeide de economie jaarlijks gemiddeld meer dan 9 procent, zodat het bruto nationaal product nu 7,4 maal groter is dan in 1978.

De landbouw groeide in die periode met gemiddeld 4,7 procent per jaar en de industrie met 11,5 procent. Het aandeel van de landbouw in het bnp daalde sterk, de industrie bleef schommelen rond de vijftig procent en het aandeel van de dienstensector steeg.
China heeft nu de zesdegrootste economie van de wereld. Het land stelde zich open voor de buitenwereld en veranderde van een sterk autarkisch
land in een handelsnatie, de zevendegrootste van de wereld. Vorig jaar trok het zelfs meer buitenlandse investeringen aan dan de Verenigde Staten.

In de landbouw is China de grootste producent ter wereld wat betreft de geproduceerde hoeveelheden graan, vlees, katoen, noten en fruit. In de industrie neemt het de eerste plaats in bij de productie van cement, steenkool, kunstmest en televisies, en de tweede voor wat betreft de energieopwekking en de productie van katoenen kleding en kunstvezels.

Het inkomen van de Chinezen steeg het afgelopen decennium jaarlijks met gemiddeld 7 procent voor de stadsbewoners, en met 3,3 procent voor de boeren. Deze cijfers houden rekening met de prijsstijgingen, d.w.z. dat het om re‘le inkomensstijgingen gaat. In twintig jaar tijd daalde het aantal armen van 250 miljoen tot ongeveer 30 miljoen.

De co‘ffici‘nt van Engel, die uitdrukt hoeveel van het inkomen de gezinnen aan eten uitgeven, daalde tot 37 procent voor stedelingen en 47 procent voor de bewoners van het platteland. De gemiddelde levensduur steeg tot 71 jaar. In 2001 bezat de stedelijke bevolking per 100 gezinnen 121 kleurentelevisies, 92 wasmachines, 82 koelkasten, 36 airco’s en 13 pc’s. In de landbouwgebieden was het beeld iets minder gunstig: per 100 gezinnen waren er 105 televisies beschikbaar, waarvan 54 kleurentelevisies, 129 ventilatoren en 30 wasmachines. China staat ook in de telecommunicatie aan de top: er zijn 200 miljoen vaste telefoons en 180 miljoen mobiele.

Zesenvijftig miljoen Chinezen surfen regelmatig op het Internet en hun aantal stijgt pijlsnel. Zopas heeft China Japan ingehaald als de tweede grootste pc-markt.
Ondanks de opendeurpolitiek beheersen Chinese merken de binnenlandse markt voor dit soort geavanceerde producten en ook voor de huishoudtoestellen. Het tekort aan goederenaanbod, dat door sommige sociologen als een kenmerk van een socialistisch systeem werd beschouwd, behoort in China tot het verleden. Het land telt 100 maal meer handelszaken dan in 1978, en de prijs van de goederen wordt voor 95 procent door de markt bepaald.

Ook de eigendomsstructuur onderging een transformatie. De staatssector, die in 1985 nog instond voor bijna twee derde van de productie, neemt nu nog een kwart van de productie op zich. Toch biedt ze nog werk aan de helft van de officieel tewerkgestelden. De tegenpool, de privŽ-sector plus de zelfstandigen, levert nu 17 procent van de productie. Van de andere bedrijven met ‘buitenlandse’ (vaak overzees Chinese) participatie komt er ook 17 procent. De collectieve bedrijven, die een middenpositie innemen tussen de eerder genoemde sectoren, zijn goed voor het saldo.

Het grote succesverhaal hierbij was dat van de plattelandsbedrijven. Hun productieaandeel liep op tot bijna een derde van het bnp. Ze stellen een vijfde van alle arbeidskrachten tewerk. Veertig procent van de exportproducten komt van deze bedrijven. Tussen 1984 en 1996 kwamen er in de plattelandsbedrijven elk jaar 7 miljoen banen bij, wat vooral gunstig was voor boeren die de landbouw moesten opgeven. Overigens bezit een boer gemiddeld maar 0,5 ha aan grond en zoeken velen onder hen hun geluk in de steden.

Een belangrijke schaduwzijde van de hervormingen is de toenemende ongelijkheid. In de tijd van Mao bedroeg de GINI-co‘ffici‘nt nog 0,27. De GINI is een maat voor de inkomensongelijkheid: ze ligt tussen 0,0 - een situatie waarin het inkomen volkomen gelijk verdeeld is -en 1,00 -een situatie van extreme ongelijkheid waarin het volledige nationaal inkomen in handen van éé gezin is. In de jaren tachtig steeg de GINI naar 0,35. Nu ligt hij boven de 0,45 en tendeert naar de 0,5. Dat is een graad van ongelijkheid die al westerse vormen begint aan te nemen. Negatief is ook dat de boeren nauwelijks kunnen rekenen op vormen van sociale zekerheid zoals ziekteverzekering, en al helemaal niet op een pensioen.

Ook het milieu wordt zeer zwaar aangetast. Een sprekend voorbeeld: als het zijn eigen wetgeving ter beperking van de luchtvervuiling zou naleven zou China jaarlijks wellicht 289.000 doden minder tellen.

IDEOLOGIE

Wat was de aanleiding voor het doorvoeren van hervormingen en langs welke ideologische lijnen liepen ze? In feite was er een reactie tegen het beleid gevoerd onder Mao. Dat legde de klemtoon op productie, infrastructuur en zware industrie. De landbouw en de lichte industrie, zeg maar de sectoren van de consumptiegoederen en het levensniveau van de bevolking, kwamen op de tweede plaats.

De hervormingen begonnen als een politiek van heraanpassing, waarbij meer geld werd vrijgemaakt voor de landbouw en de lichte industrie, terwijl de middelen voor de zware industrie werden gekortwiekt. In de landbouw werden de communes afgeschaft door een spontane beweging die door het land raasde, en vervangen door een exploitatiesysteem per gezin, terwijl de grond van de gemeenschap bleef. Chen Yun vergeleek de verhouding tussen plan en markt met een vogelkooi. Je mag de bewegingsvrijheid van een vogel (het economisch systeem) niet te zeer beperken, maar er moet wel een kooi (het plan) zijn of hij vliegt weg.

Langs de kust werden speciale economische zones geopend, waarin buitenlandse bedrijven een voorkeursbehandeling kregen. De bedoeling was met het geld van de export uit die zones China’s modernisering te bekostigen. In de Chinese bedrijven zelf werd ge‘xperimenteerd met meer autonomie. Dit stimuleerde de economie op microvlak.

De hervormingen gingen snel vrij ver: in 1980 maakten drie van de vier economische projecten nog deel uit van het plan, acht jaar later was die verhouding omgekeerd. In 1988 vielen vier van de vijf economische projecten buiten de staatsplanning. De economie raakte oververhit en net op dat moment werd ook een prijsliberalisering bekend gemaakt. Dit had een ware stormloop op de winkels tot gevolg. De regering wilde deze gevaarlijke

ontwikkelingen tegengaan via een uiteraard onpopulaire soberheidspolitiek. Het werd een van de factoren die zouden leiden tot de bekende incidenten in de buurt van het Tienanmenplein. Toch hield de regering het strenge economische beleid vol tot 1992.

Toen herbegonnen de hervormingen. Die zouden voortaan volgens Deng Xiaoping gericht moeten zijn op het ontwikkelen van een socialistische markteconomie, want “de verhouding van planning en marktwerking is niet het essenti‘le verschil tussen socialisme en kapitalisme. Een planeconomie is niet per definitie socialistisch, er is evengoed planning onder het kapitalisme. Een markteconomie is niet inherent aan het kapitalisme omdat er ook markten zijn onder het socialisme. Planning en markt zijn beide middelen om de economische activiteit te controleren. De essentie van het socialisme is bevrijding en ontwikkeling van de productiekrachten, eliminatie van uitbuiting en polarisatie en uiteindelijk de welstand voor allen.”

Dengs oproep sloeg aan. Zijn enthousiasmerend beleid deed de economie in de jaren die volgden met meer dan 10 procent per jaar vooruitgaan. Het schadelijke neveneffect was een ernstige inflatie. Zhu Rongji, die meer en meer het economisch beleid zou gaan bepalen, slaagde erin de inflatie te beteugelen.

Met de nieuwe theorie werd ook het economisch beleid geherori‘nteerd. Voortaan zou de overheid zich minder gaan bemoeien met het bestuur van de micro-economie zoals de staatsondernemingen, een taak die zou overgedragen worden aan staatsholdings. De staat zou zich toeleggen op de macro-economie en een stelsel proberen te realiseren waarin de diverse eigendomsvormen op vlak van gelijkheid kunnen concurreren. Het bankwezen werd aangepakt: er kwam een splitsing tussen politieke en commerci‘le banken. Ook het belastingsstelsel zou in 1994 een grondige hervorming ondergaan.

Al meer dan tien jaar is de regering nu de staatsondernemingen aan het saneren. De meeste van deze bedrijven waren sterk verlieslatend. Een van de belangrijke oorzaken daarvan lag in hun verplichting ook in te staan voor onderwijs, ziekenzorg en huisvesting. Men wil de staatsondernemingen slagvaardig maken op de markt, en hen gelijke kansen geven tegen de concurrentie. Van vele kleine, verlieslatende ondernemingen maakte men aandelencošperatieven. China weerstond de Aziatische crisis behoorlijk, onder meer door een massaal investeringsprogramma, voornamelijk in het minder ontwikkeld westelijk deel van het land. Het was de bedoeling de infrastructuur in het Westen te ontwikkelen om de kloof met de kustgebieden te overbruggen, maar tegelijk ook het milieu te ontlasten.

LANDBOUW

De Oeso heeft een diepgaande studie gemaakt van China’s economie en vooral van de effecten van de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie, van het vrijmaken van investeringen en handel. De diverse sectoren worden tegen het licht gehouden van wat een markteconomie volgens de regels van de Oeso zou moeten inhouden.

Bij de weinig gemechaniseerde landbouw is 50 procent van de beroepsbevolking betrokken. China voedt 22 % van de wereldbevolking met 7 % van de landbouwgrond. In 1980 gaf de landbouw werk aan zowat alle inwoners van het platteland, die er praktisch hun volledige inkomen uit haalden. De groei van niet-landbouwbedrijfjes werd aangemoedigd en deze trokken vele arbeidskrachten aan. In de tweede helft van de jaren ‘80 en in het begin van de jaren ‘90 hebben deze bedrijven het meest bijgedragen tot de groei van het bnp en van de werkgelegenheid. In 1996 stelden ze 134 miljoen personen te werk of 28 procent van de arbeidskrachten in de rurale gebieden. Op dit ogenblik komt 40 procent van het inkomen er van activiteiten buiten de landbouw. De arbeidskrachten zijn dus niet naar de steden gegaan, maar in de rurale gebieden gebleven.

Overigens speelt ook het hukou-systeem hier een grote rol. Wie afkomstig was van het platteland kreeg geen toegang tot stedelijke infrastructuur en diensten. De regel dat een landbouwer die lange tijd afwezig is, zijn grond dreigt te verliezen, remde de trek naar de stad ook af. Toch zijn er evengoed nog honderd miljoen migranten naar de steden getrokken om er het vuile werk te doen. Ze worden er niet beschouwd als echte stedelingen, en ze ontberen de voordelen die aan die status van stadsbewoner verbonden zijn. Overigens is de tewerkstelling in de rurale bedrijven sinds 1996 met 2,5 miljoen gedaald. De Oeso houdt er bovendien rekening mee dat tussen 2000 en 2010 nog eens 70 miljoen personen de landbouw zullen verlaten.

INDUSTRIE

Twee structurele veranderingen hebben de industri‘le ontwikkeling dynamischer gemaakt.
De eigendomsstructuren in de industrie, vroeger integraal onder staatscontrole, zijn nu veel meer gediversifieerd. Volgens de OESO levert de staatssector nog slechts 30 procent van de industri‘le productie, ook al vindt men bij de overheid nog de helft van het aantal officieel geregistreerde werkenden.

De transformatie van de eigendomsstructuur heeft op twee manieren bijgedragen tot de groei. De hulpbronnen gingen naar ondernemingen die effici‘nter konden reageren op de marktveranderingen dan de logge staatsondernemingen en de concurrentie nam toe, vooral in de export. De concurrentie werd nog groter door het liberaliseren van de prijzen. Nu wordt 90 procent van de prijzen in de detailhandel door de markt bepaald, met als uitzonderingen de energie en andere openbare diensten.
De tweede structurele verandering was de progressieve openstelling van de economie voor buitenlandse investeringen en uitwisselingen.

Het gemiddeld douanetarief daalde van 40 procent in het begin van de jaren ‘90 naar 15 procent in 2001. Sinds 1979 heeft China in totaal 350 miljard dollar buitenlandse investeringen ontvangen. Het geld komt hoofdzakelijk van landen met een grote Chinese bevolking, en gaat vooral naar de speciale zones, waar buitenlandse investeringen een voorkeursbehandeling genieten. De buitenlandse investeringen zijn voor 70 procent uit andere Aziatische landen afkomstig. Ze hebben de productiviteit in de industrie vergroot en de technologie en de kwalificaties van de arbeidskrachten verhoogd.

De Oeso stelt echter vast dat het dynamisme in de industrie, net zoals in de landbouw, aan het afnemen is. De winsten daalden en meer dan een derde van de ondernemingen maakt verlies. De prestaties van de industrie lijden vooral onder de ondoelmatige productiemethoden. De bedrijven en de uitrustingen zijn grotendeels verouderd en besparingen door schaalvergroting worden weinig uitgebuit. Een onaangepaste technologie en een beperkte innovatiecapaciteit zijn de twee grote zwakke punten van de Chinese industrie. De meeste ondernemingen hebben volgens de Oeso een onvoldoende opgeleide directie, die zich te weinig richt op winst en innovatie.

Het krediet is evenmin op een effici‘nte manier verdeeld. De staatsondernemingen krijgen het gros van de door de banken toegekende leningen, terwijl de privŽ-ondernemingen moeilijk krediet bekomen. Zevenentwintig procent van de leningen die de grote staatsbanken hebben uitstaan, zijn problematisch, en een deel daarvan wordt waarschijnlijk nooit terugbetaald.

Het eigen vermogen van de banken bedraagt precies het minimum vastgelegd door de Bank voor Internationale Betalingen. De winst van de banken is dan ook tot ongeveer nul gedaald. Ook hier zit het land in een vicieuze cirkel. De kredieten dienen om gaten te stoppen van slechtpresterende ondernemingen, en gaan niet naar ondernemingen die hun rentabiliteit verbeteren. De liberalisering van handel en van investeringen alleen zal er niet in slagen de Chinese industrie een nieuw elan te geven. Om de economie nieuw leven in te blazen, zijn er dringend herstructureringen en verbeteringen in het management nodig.

Toch zijn andere macro-economische indicatoren gezond: het begrotingstekort van de overheid bedraagt 3 procent van het bnp, en de binnenlandse en buitenlandse schuld samen bedraagt maar 32 procent van het nationaal inkomen. De Oeso waarschuwt evenwel dat de openbare inkomsten te mager zijn, vergeleken met die in de andere lidstaten van de Oeso. Dit heeft tot gevolg dat er volgens internationale normen weinig wordt uitgegeven aan bijvoorbeeld onderwijs, research en ontwikkeling. Ook andere sociale uitgaven blijven onder de maat.

Verder wordt de kloof tussen het welvarende kustgebied en het achtergebleven Westen nog altijd wijder. Ook de kloof tussen stad en platteland blijft bestaan. De kansen en mogelijkheden zijn niet gelijk verdeeld over de verschillende regio’s, die bovendien niet genoeg samenwerken. De studie vindt dat China een voorbeeld moet nemen aan de concurrentiepolitiek van de Europese Unie.

REMEDIES

Om uit de vicieuze cirkels te geraken, is het volgens de Oeso-studie noodzakelijk om de capaciteiten van het financieel systeem te verbeteren opdat de middelen meer effici‘nt zouden gebruikt worden. Het urgentste is dat de financi‘le instellingen hun eigen vermogen verhogen. De studie herhaalt dat de financi‘le instellingen moeten denken als handelsentiteiten waarbij vooral de interne kredietbeoordeling verbeterd wordt. De balansen moeten gesaneerd worden. Het is de overheid die dit alles zal moeten bekostigen. Haar inkomsten zijn dus van fundamenteel belang.
De eerlijke verdeling en afstemming tussen de regio’s zijn noodzakelijk.

Ze zullen meer sociale rechtvaardigheid moeten cre‘ren. Als die er niet komt, dreigt men ook de andere ontwikkelingsdoelen niet te halen. Zonder integratie zullen de kustgebieden nog meer migranten uit het binnenland aanlokken. Dit zal de grond en de andere hulpbronnen in deze gebieden nog schaarser en duurder maken, en nog meer roofbouw op het leefmilieu veroorzaken. Om de integratie te bevorderen zweert de Oeso bij het liberale credo van een eengemaakte markt voor producten en productiefactoren. Geen steun meer aan afzwakkende sectoren, noch overheidssteun aan groeipolen, noch lancering van ‘irrealistische’ infrastructuurprojecten.

De organisatie adviseert drie ingrepen. De regering moet ervoor zorgen dat de regels inzake concurrentie, eigendomsrecht, opstarten van ondernemingen en eenvormige fiscaliteit in alle regio’s en steden nageleefd worden. Lagere besturen mogen niet langer een dam opwerpen tegen producten uit andere gebieden. Een tweede ingreep moet de mobiliteit van kapitalen tussen de regio’s vergemakkelijken. Ook hier dient het lokaal protectionisme te worden bestreden dat fusies en overnames uit andere provincies moeilijk maakt. De derde ingreep is de hervorming van de begrotingsrelaties tussen de staat en de lokale overheden.

Deze laatste spenderen 71 procent van de openbare uitgaven. Het huidig systeem draagt bij tot een ongelijke fiscale last tussen de regio’s. China zal niet alleen meer moeten uitgeven aan onderwijs, maar duidelijk prioriteit dienen te verlenen aan onderwijs in de rurale gebieden. Daar is het niveau armzalig en een verbetering zou daar het beste resultaat opleveren op het gebied van ‘menselijk kapitaal’. Om de integratie te bevorderen, moet men ook een meer evenwichtige urbanisatie promoten en nieuwe steden bouwen in de binnenprovincies. Dit zal de druk op de megasteden verminderen.

De Oeso pleit er ook voor om de rol van de staat te herzien. Het dringendste is de openbare financi‘n op te krikken. Daarbij dienen eerst de ontvangsten op een niveau gebracht dat verenigbaar is met de ontwikkeling, en zijn fiscale hervormingen noodzakelijk. De arme boeren betalen immers proportioneel meer belastingen dan de laag van nieuwe rijken. De begroting als instrument van planning is eveneens aan hervorming toe. De overheid moet een leefbaar pensioenstelsel cre‘ren en een sociaal zekerheidssysteem in de rurale gebieden. Er mag geen nieuwe spiraal van dubieuze leningen ontstaan.

Ten slotte moet de staat er door wetswijzigingen voor zorgen dat de markt volop kan spelen. Een globale, transparante regelgeving is noodzakelijk. In China zien vooral de lagere overheden toe op de naleving van reglementen en zij zijn vaak zelf partij. Het is beter conflicten te laten beoordelen door een onafhankelijk orgaan. Aangenomen mag worden dat China de voornaamste Oeso-aanbevelingen wel ter harte zal nemen. China ziet immers dat zijn buurland, Japan dat ook twintig jaren van grote groei heeft gekend, nu al tien jaar lang uit het moeras probeert te komen. Tevergeefs, want het heeft zijn banksector nog steeds niet gesaneerd.

DE WERELDHANDELSORGANISATIE

De uitdaging bij uitstek voor de toekomst is de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het heeft meer dan vijftien jaar geduurd voor de onderhandelingen daarover met succes werden afgesloten. De toetreding heeft een aantal voor- en nadelen, maar het land meent dat de voordelen opwegen tegen de nadelen. China gelooft dat de toetreding de komende tien jaar jaarlijks een verhoging met 0,5 procent van het bnp tot gevolg zal hebben.

Laten we de voornaamste sectoren eens overlopen en analyseren waar China’s sterke en zwakke punten liggen, internationaal bekeken. De prijzen van Chinees graan, katoen, suiker en wol liggen hoger dan de internationale en deze subsectoren zullen dus onder druk komen te staan. Een rapport meldt dat 10 miljoen boeren een ander bestaansmiddel zullen zoeken.

Anderzijds heeft China een voordeel bij de arbeidsintensieve landbouwproducten zoals vlees, vis, groenten, fruit en bloemen, maar deze producten beantwoorden nog niet aan de internationale normen inzake kwaliteit en hygi‘ne. China zal in de toekomst onvermijdelijk meer moeten investeren in de landbouw en de weg van een meer wetenschappelijke en technologische landbouw moeten opgaan. Overigens heeft het ministerie van Landbouw reeds een gedetailleerd actieplan met het oog op de toekomstige uitdagingen in de verschillende aardrijkskundige gebieden en in de diverse subsectoren. Zo komen er aparte plannen voor het ontwikkelen van veeteelt en zuivel, tuinbouw, visserij en watercultuur, en voor de verwerking van landbouwproducten.

Ook in de industrie is de toestand zeer divers naargelang de subsectoren. De arbeidsintensieve producten- en sectoren hebben ook hier een comparatief voordeel. Vooral de textiel- en kledijsector zal profiteren van de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie. China’s textiel is competitief in kledij met weinig toegevoegde waarde, 70 procent van zijn textielexport. In de eerste zeven jaar na de toetreding zouden er meer dan vijf miljoen banen bijgeschapen worden. Andere subsectoren die concurrentieel zijn: voedselproductie, lederproducten, plastiek, non-ferro, delfstoffen, metaal, motoren, huishoudtoestellen, elektrische en mechanische machines, elektro- en telecomapparatuur.

Deze producten kennen een sterke binnenlandse vraag, zijn competitief op internationaal vlak en hebben toekomst. Een tweede groep producten is momenteel niet zeer concurrentieel, maar heeft goede kansen op middellange en lange termijn: dranken, tabak, aardoliederivaten, papier, ijzer en staal, transportuitrusting, instrumenten en kantoormaterialen. Een derde groep zal zwaar getroffen worden door de liberalisering van de buitenlandse handel, vooral in de beginperiode.

De automobielindustrie is een typisch voorbeeld, de chemie en de farmaceutische industrie vallen ook binnen deze groep. Maar zelfs binnen subsectoren zijn er nog diverse segmenten te onderkennen. In de auto-industrie staat China er internationaal goed voor bij de productie van landbouwvoertuigen, en ook de productie van kleine en middelgrote vrachtwagens zal weinig getroffen worden. Daarentegen zal de productie van personenwagens, bussen en zware vrachtwagens voor een ernstige uitdaging staan.

Hoe is de toestand in de dienstensector? Deze draagt bij tot 33 procent van het bnp in 1998, maar staat enkel voor 14 procent in van de export. Gehoopt wordt dat de expansie van deze sector de aderlating aan jobs in de landbouw en industrie kan opvangen. Verwacht wordt dat alleen reeds het toerisme de komende tien jaar goed zal zijn voor 30 miljoen nieuwe jobs. De Wereld Toeristische Organisatie verwacht immers dat China tegen 2020 de belangrijkste toeristische bestemming in de wereld wordt. De dienstensector werd totnogtoe overwegend gedomineerd door monopolies en staatsinitiatief. Hij was ook tamelijk gesloten ten aanzien van buitenlandse inbreng.

De financi‘le sector wordt bijvoorbeeld door de toetreding sterk geopend, voornamelijk voor banken en verzekeringsmaatschappijen. Overeengekomen werd om de buitenlandse banken na twee jaar diensten te laten leveren aan bedrijven en na 5 jaar diensten aan particulieren net zoals Chinese banken. De distributie krijgt drie jaar de tijd om bepaalde hindernissen op te ruimen en in andere subsectoren zoals auditing, boekhouding, verhuur- en leasingdiensten zal de overgangsperiode 6 jaar mogen duren. Er wordt echter vooral uitgekeken naar de concurrentie in de banksector die ook een potenti‘le banenverschaffer is.

De vier staatsbanken hebben met hun 140.000 agentschappen 82 procent van de deposito’s uitstaan. Een kwart van de leningen die ze hebben toegestaan, is echter van twijfelachtige kwaliteit (zie hoger). Het is de bedoeling dat dit elk jaar met 2 ˆ 3 procent verminderd wordt. Pas als deze toestand gesaneerd is, zullen deze banken aandelen mogen uitschrijven naar het publiek. Ondertussen zullen de staatsbanken in een rush tegen de tijd worden gemoderniseerd zowel qua management, personeelspolitiek als supervisie.

Ze zouden zich meer gaan richten op de kleine en middelgrote ondernemingen. Verwacht wordt dat de buitenlandse banken van hun kant Chinees personeel zullen aantrekken met hogere lonen. Deze banken zouden zich eerst richten op de financiering van joint-ventures en ook op de groothandel en pas later op de detailhandel. Ook is het zo dat 80 procent van de winsten door de Chinese banken gerealiseerd wordt dankzij 20 procent van het klantenbestand. De kans is groot dat de buitenlandse banken ook dit marktsegment zullen viseren. Maar buitenlandse firma’s brengen ook moderne technologie mee en daarvan kunnen de Chinezen dan weer leren.

PERSPECTIEF

Al negentig procent van de Hongkongse bedrijven is verplaatst naar de Chinese provincie Guangdong en het is bekend dat er de jongste vijf jaar een sterke vervlechting tussen beider economie‘n heeft plaatsgevonden. De functie van Hongkong als bruggenhoofd en overslaghaven naar de Volksrepubliek zal na de toetreding tot de WTO nog toenemen. Minder bekend is dat ook Taiwanese firma’s in een versneld tempo hun productie overhevelen naar het vasteland. Overigens is het vasteland sinds de eerste helft van 2002 de voornaamste exportmarkt van Taiwan en heeft het dus op dat punt de Verenigde Staten voorbijgestreefd.

Ook in het Japanse bedrijfsleven grijpt na de WTO-toetreding een mentaliteitswijziging plaats tegenover China. Een jaar geleden vreesden de Japanners nog dat China de Japanse technologie zou stelen en uithollen. Nu beginnen ze zich te realiseren dat ze hun lot maar beter kunnen verbinden aan China’s dynamiek. De helft van de 1.143 bedrijven die op de beurs van Tokyo genoteerd zijn, hopen hun bedrijven binnen drie jaar naar elders te verhuizen. Zeventig procent noemt China als voornaamste bestemming.

‘De lonen bedragen er maar ŽŽn dertiende van die in Japan, er is een goede infrastructuur, een flinke pool aan opgeleid talent en ook de namaak wordt er nu gestraft’, luiden de argumenten. Canon opende in Suzhou een complex van 80 miljoen dollar dat 20.000 kopieerapparaten per maand zal produceren. Matsushita investeerde in 2002 26 miljoen dollar in twee filialen voor halfgeleiders en huishoudtoestellen. In mei 2003 zal Toshiba jaarlijks
750.000 laptops maken in Hangzhou en ook Sony wil in 2003 computers fabriceren in China. NEC plant 70 procent van zijn gsm-productie over te hevelen naar China, en tegen 2004 wil Sanyo er al zijn airco’s produceren.

China’s dynamisme werkt aanstekelijk in de hele regio. De export van de Aziatische landen naar de topbestemming - de VS - kalft wat af. Daarentegen stijgt die van Taiwan naar China met 80 procent, verving China Japan als tweede exportbestemming in Zuid-Korea en groeit die export met 2 cijfers in Zuid-Korea, Maleisi‘ en Thailand. Verwacht wordt dat de Aziatische verkoop van goederen aan China tussen 55 en 85 procent kan groeien tegen 2005. China wordt de locomotief voor de regionale groei.

De groeipool China is de multinationals evenmin ongemerkt voorbij gegaan. Van de 500 grootste zijn er reeds 400 aanwezig in China. Een multinational zonder Chinese vestigingen wordt zowat ondenkbaar. Bijna alle multinationals zullen over drie jaar hun regionaal hoofdkwartier in China hebben. China maakt enerzijds een antitrustwet op om te verhinderen dat multinationals de belangen schaden van de Chinese kmo’s omdat ze de markt kunnen monopoliseren. Anderzijds heeft China er een goed oog in dat 100 multinationals in China research- en ontwikkelingscentra oprichten.

Dertig daarvan zijn relatief groot: Alcatel, IBM, Intel, Lucent, Microsoft, Nokia… China’s eigen uitgaven voor research en ontwikkeling bedroegen in 2000 nauwelijks meer dan 1 procent van het bnp en dat was als absoluut getal niet groter dan wat ŽŽn onderneming als Siemens globaal op dit gebied investeert. Gehoopt wordt dat China mee kan profiteren van hun research. China laat de wolven binnen en gaat dansen met de wolven, met de bedoeling om er van te leren en het beter te doen, zegt de baas van de internationaal succesvolle koelkasten “Haier”, Zhang Ruimin, die vorig jaar als plaatsvervangend lid van het Centraal ComitŽ van de KPC werd gekozen.

De minpunten blijven bekend. China’s wilde ontwikkelingsdrang heeft (volgens de Wereldbank!) een sterke en nooit geziene vergroting van de ongelijkheid tot gevolg gehad. Ook deze keer, met de de WTO-toetreding, zullen de kustprovincies meer profiteren dan het armere binnenland. Alleen al de provincie Guangdong zou met de helft van de voordelen gaan lopen. Het belastingsysteem zal verder moeten worden hervormd zodat de nieuwe rijken proportioneel meer belastingen betalen. Premier Zhu Rongji liet onlangs een onderzoek doen naar het inkomen van de 10 rijkste personen: het bleek dat ze weliswaar belasting op hun onderneming betaalden, maar totaal geen inkomstenbelasting.

Eenmaal de staat meer middelen heeft, kan dan ook meer herverdelend worden opgetreden ten voordele van de armere en meer afgelegen gebieden die minder aan de WTO zullen hebben. Ondertussen blijkt uit de cijfers van import en export gedurende de eerste drie kwartalen van 2002 dat de toetreding tot de WTO China geen windeieren legt, want beide groeiden met 18 ˆ 19 procent. Het vertrouwen is dus groot dat China over de dynamiek zal beschikken om de uitdagingen waarvoor het staat, aan te gaan. En deze zijn niet gering, zoals de Oeso aantoonde.

SELECTE BIBLIOGRAFIE

ORGANISATION FOR ECONOMIC COOPERATION AND DEVELOPMENT, China in the World Economy, The domestic Policy Challenges, Parijs, 2002
FRANCOISE LEMOINE, FDI and the Opening Up of China’s Economy, CEPII – Document de travail n¡ 00114, nummer 11, juni 2000
FOREIGN BROADCASTING INFORMATION SYSTEM (FBIS), TKP Article on Coping with Challenges After China’s WTO Entry, FBIS-2002-0418, Hong Kong Ta Kung Pao, 29 Maart, 2-3 April 02
FBIS, Article Takes Optimistic View of China’s Accession to WTO, FBIS-2001-0615, 15 Jun 2001, Ta Kung Pao
FBIS, Expert Proposes 6-Point Policy Needed To Cope With China’s WTO Accession, FBIS-2001-0702, 2 Jul 2001, Sing Tao Jih Pao
FBIS, Interview with PRC Agriculture Minister Agricultural Development Following WTO Entry, FBIS-20020130, 21 Jan 2002, Liaowang
FBIS, PRC Expert Views Positive, Negative Aspects of WTO Entry, FBIS-2002-0323, 23 Mar 2002, Ta Kung Pao
BUSINESS WEEK, Frederik Balfour in Hong Kong, with Moon Ihlwan in Seoul, A big lift from China, 21 Oct 2002, p. 24.
SHERIDAN PRASSO , Investment : Shrinking investments in Japan, China is sexy, Business Week, 7 Oct 2002, p. 22.
FBIS, CNA: Mainland China Major Production Base For Taiwan Firms Overseas, FBIS-2002-1024, 24 Oct 2002, Taipei Central News Agency WWW
UNCTAD, China’s accession to the WTO: managing integration and industrialisation, in Trade and Development Report, Gen?ve, 2002

Jan Jonckheere studeerde sociologie aan de KULeuven en werkt nu als Communication Agent bij Europe-Direct, een informatiedienst voor het publiek van de Europese Commissie. Hij is al tien jaar redacteur van China Vandaag, het blad van de Vereniging Belgi‘-China.