Creatief verzet tegen kuddegeest

Creatief verzet tegen kuddegeest

Patricia Wessels

01 november 1999

Japan was tot voor kort het nirvana van de westerse ondernemers. De opgang van de Toyota's, Sony's en andere Nintendo's deed hen dromen van werknemers die net zo hoog opgeleid én volgzaam zouden zijn als de Japanse, van een cultuur ook waarin samenhorigheid gekoppeld wordt aan respect voor de baas. Want zo ging dat in het Japan van de managementsliteratuur: een jongen investeert zijn hele leven in een opleiding en in het bedrijf dat verder voor hem zorgt, een meisje weet dat haar leven in dienst zal staan van die jongen, dat bedrijf, het vaderland.

De dromen van zowel het westerse als het oosterse patronaat zijn echter aan scherven gevallen. De Japanse economie bleek een zeepbel en die is gebarsten. Bedrijven danken er op grote schaal mensen af of voeren drastische loonsverlagingen door. De economie is in vrije val en de hele Japanse samenleving staat op z’n kop. Jongeren stellen vast dat het oude systeem niet meer werkt en gaan op zoek naar nieuwe wegen, een nieuwe mentaliteit. Of eigenlijk zoeken ze gewoon zichzelf. Een reportage vanuit het land van de verbrokkelde zon.

IK VERKLEED ME IN MEZELF

Ze staan in groepjes bij elkaar in de buurt van de metro-ingang in Harajuku, dé wijk voor de hippe jeugd van Tokio. Agressief ogende punkers en ruige hardrockers. De één kijkt minachtend, een ander boosaardig. Een derde zó onverschillig, dat ik hem tot alles in staat acht, want het ziet er naar uit dat hij niets te verliezen heeft. Er klopt alleen iets niet. Ze zijn ijdel. Urenlang componeren ze zichzelf en elkaar, in de hoop er nog gevaarlijker of afwijkender uit te zien. Een jongen, behangen met zware kettingen, drapeert de scheuren in zijn kleren zorgvuldig, zodat zijn tatoeage goed tot zijn recht komt. Daarna volgt een zelfstudie in het zakspiegeltje. Een jonge vrouw laat de wind nog eens onder haar vleermuisvleugels wapperen en oefent wat poses als in een generale repetitie. Op de hoek van de straat zetten twee meiden letterlijk hun stekels op. Gehurkt bewerken ze elkaars puntige kapsel met haarlak. Ik verzamel moed en spreek hen aan. En dan is de ban gebroken. Plotseling worden het weer beleefde Japanse meisjes, die zich diep buigend excuseren dat ze geen Engels spreken en die nog lang na giechelen.

Het is zondagmiddag. De vaste dag voor ‘Costume play’. Uit de hele stad komen groepen jongeren om te flaneren in hun meest excentrieke outfits. ‘Anders’ willen ze zijn. En het aanmeten van een extreem uiterlijk is al een hele vrijheidsdaad, als je bedenkt dat Japanse scholen tot voor kort onnatuurlijke, uiterlijke afwijkingen, zoals geblondeerd haar of een permanent niet tolereerden. Anders willen zijn; het is een hartgrondige wens. Het oude systeem werkt niet meer, dat bewees de economische crisis. De jongeren van nu zagen hoe volwassenen, die totaal loyaal waren aan hun bedrijf van de ene dag op de andere gedumpt werden. ‘Jaag niet je eigen belang na, maar dien het groepsbelang. Probeer niet met je kop boven het maaiveld uit te steken, maar conformeer je en streef gelijkheid na’, dat zijn de belangrijkste waarden die hen in de opvoeding en op school zijn bijgebracht. Grootouders hebben met die mentaliteit de wederopbouw na de oorlog gerealiseerd, ouders de economie bloeiend gemaakt. Maar de jongeren van nu hebben niet zo’n gemeenschappelijk doel. Sterker nog: als ze solliciteren, ondervinden ze dat steeds meer Japanse bedrijven geen werknemers meer willen die alleen maar uitblinken in aanpassingsvermogen. Bedrijven die nog mee willen tellen in de wereldeconomie, moeten vernieuwend zijn en daar heb je creatieve, kritische en zelfstandig denkende mensen voor nodig. Precies de kwaliteiten die het Japanse onderwijs eerder onderdrukt dan gestimuleerd heeft.

De verkleedpartij in Harajuku lijkt één groot experiment in het zoeken naar de eigen identiteit. Naast punkers en hardrockers zijn er ook rastafari’s en hippies en vele andere ‘stedelijke stammen’. Enkele van die stammen trekken aan mij voorbij: de ‘Hawaïmeisjes’, zonnebank-bruin, een doek met felgekleurde exotische prints bij wijze van jurk en een confectie-bloemenslinger aan hun mobiele telefoon; de ‘westerse meisjes’: geblondeerd of grijsgemaakt haar, lichte ogen en plateauzolen van tenminste 10 cm; de ‘dienstertjes’, met ouderwetse witte schortjes en een kanten kapje in het haar; daarvan afgeleid: de ‘Holly Hobby’s’ met nog meer kantjes en roesjes aan hun rokken; ten slotte de ‘Westerns’ een mengeling van indiaan en cowboy, met zilveren sieraden in de vorm van veren. Allerlei stijlen worden uitgeprobeerd en met wegwerpcamera’s vastgelegd. Wanneer ook ik voorzichtig mijn camera te voorschijn haal, blijken de meesten bereidwillig om te poseren. Een jonge vrouw met zwarte lippen en zwart omrande ogen, blikt duister in mijn lens. Ze tilt haar been op alsof ze de wereld een schop wil verkopen. Een ander grijpt een elektrische gitaar waarop ze niet kan spelen, zakt door haar knieën en suggereert in stilte een snerpend akkoord.

Van punkers en hardrockers verwacht ik een maatschappijkritische visie, dus bereid ik me voor op een pittig gesprek met de meest charismatische jonge vrouw die ik kan vinden. ‘President van De Beesten’, staat er in Japanse kanji op haar tasje geborduurd. Aan haar zijde staat de ‘vice-president’ en om hen heen een groep meiden met allemaal dezelfde tasjes, maar dan zonder titel. De twintigjarige president kijkt me met onwezenlijke poppenogen aan. Het duurt even voor ik zie dat het lenzen zijn, met veel te grote irissen voor het effect van ronde ogen. Eén van de accessoires voor een westerse look, verkrijgbaar in knalblauw, groen en lichtbruin. ‘Waar wil je het met me over hebben?’ Ik vraag haar waar ‘De Beesten’ voor staan, wat hun visie of doelstelling is. Waaruit haar presidentiële taken bestaan en of ze een gekozen president is. Ze overlegt met de vice-president en verklaart dan: ‘Ik heb de beest-leden uitgezocht, daarom ben ik president. Ik roep ze regelmatig bij elkaar voor de zondagse verkleedpartij of om naar popconcerten te gaan. Meer niet.’ De president werkt deeltijds, freelance (concreter wordt ze niet) en woont nog thuis, zoals de meeste leden van haar groep. Haar grootste toekomstdroom is beroemd te worden, maar waarmee weet ze nog niet. Wel heeft ze haar kostuum alvast laten ontwerpen bij een atelier waar popartiesten hun pakken laten maken. En dan valt alles op z’n plaats als ze zegt: ‘We zijn fans van de Japanse hardrockgroep ‘Lunasea”. Ze laat me een plaatje zien van de leadzanger. Een man die op een vrouw lijkt. Ze had het zelf kunnen zijn. Bij nader inzien blijken de meeste jongeren in Harajuku een kloon van hun favoriete popster, strip- of tv-held. Perfecte imitaties tot in het kleinste gebaar bestudeerd. Ze willen anders zijn, maar behoren stuk voor stuk tot een subgroep, waarin ze allemaal op dezelfde manier anders proberen te zijn. Binnen de groep gelden weer strenge codes. Jongeren die erbij willen horen, doen verschrikkelijk hard hun best bij te blijven. Niet zo makkelijk, want de modes wisselen elkaar in razend tempo af. Gelukkig is er voor elke stijlgroep wel een tijdschrift dat de markt voor zijn lezers afstruint en precies vertelt welke sokken in zijn en waar je ze kunt kopen.

‘Een foto? Nou eentje dan’, zegt de president zuinig. Ze begint zich zichtbaar ongemakkelijk te voelen onder haar uitzonderingspositie en duikt na de klik van de camera onmiddellijk weer in haar groep onder. De jongeren in Harajuku zijn hard van buiten, maar niet van binnen. Net als de Japanse hardrockliedjes, die, eenmaal vertaald, softe liefdesliedjes blijken te zijn.

IK BEN MIJN KLEINSTE BOUWSTEEN

‘Het volgende station is Shibuya’, klinkt het door de overvolle coupé. Na een uur in de metro begin ik me danig te ergeren aan het hoge kindstemmetje dat door de intercom de stations aankondigt. Een geluid dat vrouwen zich traditioneel eigen hebben gemaakt, om de gewenste ondergeschiktheid en onnozelheid ten opzichte van de man te doen doorklinken. Maar ook moderne jonge meiden praten tegen hun partner vaak met aandoenlijke namaakstemmetjes. Dat vinden ze ‘kawai’, hèt modewoord van dit moment, wat zoiets als schattig betekent. Ook met x-benen lopen is kawai. En na de teddyberenrage is nu onze eigen Nijntje, van Dick Bruna, een ware hype onder Japanse tieners en twintigers. Het is een verademing de volwassen stem van kunstenares Junko Suzuki (36) te horen, die me aan het station in een buitenwijk van Tokio ophaalt. Zij is tenminste zichzelf. Stabiel genoeg, om zich niet aan elke mode-wind te hoeven aanpassen. Ook heeft ze zich losgemaakt van het keurslijf van tradities, al studeerde ze traditionele Japanse schilderkunst aan de Kunstacademie van Kyoto.

Suzuki: ‘Het mag onlogisch klinken, maar zelfs op de Kunstacademie wordt zelfexpressie niet gestimuleerd. Ik leerde een technisch ambacht en moest precies doen wat de oudere meesters in de traditionele schilderkunst zeiden. Maar ik wilde niet gestuurd en gecontroleerd worden, ik wilde mijn eigen stijl ontwikkelen. Het waren niet de docenten, maar mijn medestudenten, die me uitdaagden om mijn eigen drijfveren te leren kennen, nieuwe technieken en mogelijkheden te onderzoeken en uit te vinden wat het beste bij me past.’ Jezelf leren kennen en uitdrukken, is volgens Suzuki van wezenlijk belang. Zij zou willen dat daar al op school mee begonnen werd via creatieve vakken. ‘Als jongeren niet leren hun emoties uit te drukken, krijg je misstanden.’ Ze doelt op de golf van geweld tegen leraren en leerlingen waardoor Japan onlangs werd opgeschrikt. De daders waren doorgeslagen jongeren die het voorheen altijd heel goed op school hadden gedaan. Zelfs de regering schrok en gaf toe dat er misschien toch wat meer ruimte moet komen voor zelfontplooiing in het onderwijs. Maar de strak georganiseerde creatieve vakken die mondjesmaat worden ingevoerd, hebben volgens Suzuki nog erg het karakter van ‘verplicht spontaan doen’.

‘Veel Japanners zijn als de koekjes in de ondergrondse warenhuizen’, zegt Suzuki, ‘ingepakt in vele mooie papiertjes. Traditiegetrouw hebben ze het wegstoppen van hun persoonlijkheid onder vele lagen van nauw luisterende beleefdheden gecultiveerd. Het beheersen van emoties stond voor beschaving.’ Als ‘gaji’ -het Japanse woord voor buitenlander èn barbaar- kan het dan ook knap lastig zijn om er achter te komen wat iemand écht denkt, voelt en wil. Maar kunstenares Junko Suzuki gaat ook hier in tegen de traditie. Ze neemt er, net als steeds meer jongeren, geen genoegen meer mee om zichzelf weg te stoppen. Zij pakt zichzelf niet in, maar uit, verder zelfs dan het oog kan reiken. In haar letterlijke ‘zelfonderzoek’ kreeg ze verschillende artsen zo gek mee te werken aan het bloot leggen van haar binnenste. Ze maakte een hersenscan, een uitvergroting van een lichaamscel en kreeg tenslotte haar DNA-gegevens, ‘de kleinste eenheid van mijn persoonlijkheid.’ En dat verwerkte Suzuki tot een eigentijdse serie zelfportretten. ‘Door terug te gaan tot de kleinste eenheid, het DNA, kom je aan de ene kant misschien steeds dichter bij dat wat je in de kern bent. Aan de andere kant besef je dat mensen allemaal zijn opgebouwd uit hetzelfde materiaal. Welke kleur huid of haar je hebt, wordt slechts door de toevallige combinatie van de DNA-gegevens bepaald. Als iedereen zich dat realiseert, zijn we de onzinnige rassenvraagstukken voorbij.’

Suzuki werkt keihard en pakt alles aan om zelfstandig te kunnen leven van haar kunst. Ze stoort zich dan ook aan de grote groep jongeren die tot hun dertigste thuis blijven wonen en parasiteren op hun hard werkende ouders. ‘Sommigen denken dat ze kunstenaar zijn en slapen vijftien uur per dag, dromend over hun succes zonder inspanning. We hebben jaren in een onvolwassen kapitalistisch systeem geleefd. Je hoefde alleen maar te doen wat het bedrijf of de overheid van je vroeg en dan regelden zij de rest van je leven. Maar het geruststellende gevoel dat een ander verantwoordelijkheid nam voor jouw leven, is met de economische crisis flink door elkaar geschud. We kunnen niet meer meedrijven op de economische groei. Jongeren moeten mentaal veranderen om te kunnen overleven.’

‘Toen ik een beurs kreeg om een jaar in New York te studeren, zag ik daar dat een uitzondering zijn ook opwindend kan zijn. Er is geen verzekering dat ik beschermd word. Niet als ik me aan de groep conformeer, noch als ik mijn eigen weg ga. Beide richtingen hebben risico’s. Dan kun je net zo goed voor de spannendste weg kiezen en je eigen overtuiging volgen.’ In een van haar installaties nodigt Suzuki daartoe uit. De toeschouwer moet door een donkere tunnel lopen, waarin hij nu en dan plotseling met zichzelf geconfronteerd wordt in een spiegel. ‘Onderzoek jezelf, zie wie je bent en sta ervoor’, moedigt ze aan.

IK WIL EEN VADER

‘Vader, ik wil afrekenen met mijn verleden. Je bent weggegaan toen ik twee was. Mama kon niet goed voor me zorgen en er is weinig van me terechtgekomen. Ik zou je graag een klap in je gezicht geven. Ik denk dat dat oplucht.’ De vader knikt begrijpend. Zegt: ‘Zal ik mijn bril afzetten’, en bereidt zich voor op de vernedering. Zijn tweeëntwintigjarige zoon haalt uit en slaat. Waarop de vader bezorgd reageert: ‘Jongen, je moet meer kracht in je armen krijgen.’ Een absurde, maar waar gebeurde scène uit de documentaire ‘Fatherless’, die vorig jaar op het Internationale Documentaire Festival in Amsterdam heeft gedraaid. ‘Ja, die klap heeft me werkelijk geholpen, het was een soort overgangsrite’, zegt Masaya Muraishi, inmiddels 25 jaar. Zijn haren zitten nog plat van de regen, net als die van de regisseur van ‘Fatherless’, Yoshiya Shigeno (27). Met z’n drieën zijn we weggedoken onder mijn veel te kleine paraplu, terwijl de moesson zich met geweld stuksloeg in de straten van Tokio. De jonge vrouwen in schooluniform, op de foto’s bij een seksshop, leken te huilen, zoveel water gleed er over hun wangen. Sinds tienermeisjes hun ‘onschuld’ exploiteren door zich in schoolkostuum aan oudere mannen te verhuren, is het schooluniform een waar icoon voor de seksindustrie geworden. Een tienerrage, geworteld in de zelfdestructieve tendens bij jongeren, die van de stad naar de provincie is overgewaaid. ‘Ook Fatherless gaat over zelfdestructie’ vertelt regisseur Shigeno, in een café. ‘Veel jongeren, inclusief ikzelf, hebben er de neiging toe. De camera volgt Masaya, met wie ik op de Filmacademie in Tokio zit, maar hij is geen uitzondering.’

Masaya, een homoseksuele jongen die oudere mannen van de straat oppikt om er een liefdeloze nacht mee door te brengen. Ook verwondt hij zichzelf met een mes om te voelen dat hij leeft. ‘Hoe ben ik zo geworden’, vraagt hij zich af. Hij zoekt zijn ouders op, om hen te confronteren met wie hij nu is en om via gesprekken overzicht over zijn leven te krijgen en inzicht in zichzelf. Het doel van de hele onderneming is af te rekenen met de zelfverminking.

Naar eigen zeggen gaat het sindsdien inderdaad veel beter met hem. Ik probeer niet te kijken naar de brandwonden van sigaretten die hij op zijn arm uitdrukte. Een ongemakkelijk gevoel tracht ik te bezweren met de gedachte dat dit slechts een milde vorm van zelfdestructie is, in vergelijking met de jongeren die zichzelf doden. Afgelopen jaar zijn er in totaal meer dan 31.000 zelfmoorden gepleegd, het hoogste aantal in de Japanse geschiedenis. Een groot deel daarvan betreft jonge mensen, die vaak de enorme druk niet meer aankunnen rond de zware examens, waaraan persoonlijk welslagen of falen wordt gekoppeld. ‘Ik heb ook wel eens serieus zelfmoord overwogen’, zegt Masaya alsof hij mijn gedachten kan raden. Waar komt al die zelfminachting bij hem vandaan?

Masaya Muraishi: ‘Toen ik opgroeide merkte ik dat ik niet goed mee kon in de maatschappij. Ik had er moeite mee om me aan te passen en net als de anderen te zijn. Als je in Japan niet mee kunt in het systeem, of als je anders bent dan anderen, dan lig je uit de groep. En dat kan al zijn omdat je niet goed, of juist té goed kan leren, omdat je afwijkend gedrag hebt of niet de juiste kleren draagt. En wie er op school uit ligt, wordt meestal wreed getreiterd. Wat in Japan ook al menig keer tot zelfmoord leidde. Ik vond mezelf sociaal een nul. Voelde me falen, niet goed genoeg, eenzaam en te machteloos om er iets aan te doen. Dan verlies je al gauw je zelfrespect. Wanneer je jezelf niets waard vindt, kun je je net zo goed kapot maken. De pijn bevestigt dan tenminste nog dat je bestaat.’

Volgens Masaya heeft het feit dat hij niet bij zijn vader opgroeide, hierin een rol gespeeld: ‘Een vader leert je, door zijn voorbeeld, hoe je in de maatschappij moet functioneren. Hoe je daarin op een goede manier je weg kunt vinden en met mensen in die samenleving om kunt gaan. Als mijn moeder die rol zou hebben overgenomen, was er waarschijnlijk niets aan de hand geweest. Maar mijn moeder moest hard werken, ging uit sociale verplichting tot diep in de nacht uit met collega’s en had een zwakke gezondheid. Ik was vaak alleen thuis en als mijn moeder er was, had ze niet veel tijd of aandacht, want ook dan bleef ze gestresseerd.’

Zijn er veel vaderloze jongeren in Japan? De regisseur denkt van wel. ‘Veel jongeren zijn opgegroeid in een gezin waarvan de vader bijna nooit thuis was omdat het werk voor ging. Sinds het begin van de economische crisis gingen ook veel vrouwen werken. Daardoor waren kinderen nog vaker alleen en werd de communicatie binnen het gezin steeds schaarser. Japan heeft momenteel echt te maken met een grote familiecrisis. Er is erg veel eenzaamheid, ook in gezinnen die aan de buitenkant harmonieus lijken. Veel jongeren stoppen hun eenzaamheid weg. Maar pas als je je problemen uitdrukt, kun je er iets mee aanvangen.’

Masaya vult aan: ‘In de Japanse maatschappij heerst een atmosfeer waarin het uitdrukken van je persoonlijke problemen of lijden als iets slechts beschouwd wordt. Maar het is belangrijk om een plek te vinden waar het toch geopenbaard kan worden. Zelfs op de filmacademie worden we niet gestimuleerd om materiaal uit ons eigen leven te gebruiken. Je moet jezelf verbergen in plaats van uit te drukken. Terwijl het mij juist enorm geholpen heeft dat ik mijn levensverhaal via de documentaire met anderen kon delen. Ik krijg veel reacties en kom daardoor in contact met leeftijdsgenoten die in een soortgelijke situatie zitten. Het doet zo goed om met die mensen te praten en met elkaar mee te denken en vooral te voelen dat we niet alleen staan. Dat geeft mij de motivatie om meer persoonlijke films te maken en om mijn eigen plekje in de samenleving in te nemen.

Shigeno slaat zijn bierglas proostend tegen dat van Masaya aan: ‘Ik geloof in de positieve kracht van je eigen verhaal maken. Veel jongeren krijgen weinig greep op hun eigen leven en op wat zij belangrijk vinden. Zelf je levensverhaal creëren, kan dan helpen. Het maakt niet uit welke vorm je kiest: filmen, schrijven, tekenen of vertellen. En zelfs niet of de hoofdpersoon echt of fictief is, want ook fictie kan een reflexie van jezelf zijn. Wie zelf zijn levensverhaal maakt, ervaart dat je de verhaallijn in eigen hand kunt nemen en er betekenis aan kan geven.’

IK DROOM WIE IK BEN

Er wordt een schoolmeisje verkracht, zoveel is duidelijk. Ze draagt een schooluniform: wit hemd met matrozenkraag en het standaard veel te korte rokje. De jonge man naast mij bekijkt zonder enige gêne de close-up onder de rok van het slachtoffer. Dan slaat hij de bladzijde om van ‘Shonen Jump’. Zoals vele Japanners, doodt hij de lange reistijd in de metro van Tokio met het lezen van manga’s, strips van Japanse makelij. Daarin staan steevast ook pornografische en zeer gewelddadige verhalen. Shonen Jump is het grootste weekblad ter wereld, waarvan in Japan wekelijks vijf tot zes miljoen exemplaren worden verkocht. Door de uitgekiende mix van zo’n vijfentwintig verhalen waarin erotiek, avontuur, science fiction, sport en romantiek aandacht krijgen, spreekt het mannen en vrouwen, volwassenen en kinderen aan. Dat de mangaheldin, meestal nog maagd, allerlei seksuele vernederingen van monsters, ruimtewezens en perverse mannen ondergaat, brengt zelden een lezer in verlegenheid. Een perverse mentaliteit? ‘Het is niet de manier waarop Japanners leven, maar de manier waarop ze over het leven fantaseren’, waarschuwt Japan deskundige Antonia Levi in haar boek ‘Samurai From Outer Space: Understanding Japanese Animation’. In een samenleving waar discipline en beheersing van emoties traditioneel gewaardeerd worden als beschaving, zijn manga’s wellicht een uitlaatklep waarin alles gefantaseerd en beleefd mag worden wat daarbuiten verboden is.

Sommige Japanse overheidsambtenaren suggereren dat pornomanga’s ook als een vorm van seksuele voorlichting kunnen worden beschouwd. Er zit inderdaad een enorme kloof tussen wat de manga’s schaamteloos in de openbaarheid brengen en de preutse benadering van seks door ouders en leraren. In elk geval komen manga’s tegemoet aan de nieuwsgierigheid van jongeren; uit een onderzoek in Osaka bleek dat tachtig procent van de jongens en veertig procent van de meisjes op de middelbare school pornomanga leest. Manga’s zijn na de Tweede Wereldoorlog zo populair geworden, dat ze veertig procent beslaan van alles wat in Japan gedrukt wordt. Japanse jongeren ontkomen niet aan deze cultuurfactor die een enorme invloed heeft op tekenfilms, computerspelletjes, mode, muziek, kinderspeelgoed, attractieparken, nieuwe techniek, film, televisie en literatuur. Manga’s zijn onderdeel van de vorming van iedere Japanner. Dat het dus ook een schadelijke invloed zou kunnen hebben op de normen en waarden van jongeren, lijkt een logische hypothese. Wetenschappelijke bewijzen zijn daarvoor echter nog niet gevonden. Feit is dat seksueel geweld tegen vrouwen in Japan nauwelijks gerapporteerd wordt. Aanrandingen lijken er vrijwel onbekend en ook ‘s nachts is het, in vergelijking met andere landen, in de steden voor vrouwen relatief veilig op straat.

‘Jongeren zijn nieuwsgierig naar de wereld van volwassenen en willen er graag over lezen. Pas als een samenleving die wens van jongeren niet accepteert of zelfs onderdrukt, kunnen er problemen ontstaan’, zegt mangarecensent Fusanosuke Natsume. ‘Manga’s met seksueel geweld zijn niet de strips waarmee ik sympathiseer. Maar geloof me, net als films heb je goede en slechte manga’s. En af en toe kom ik echte juweeltjes tegen.’

Manga’s spelen in op heersende angsten. In Shonen Jump staan regelmatig verhalen waarin een jonge held de mensheid en de wereld van de ondergang moet redden. Gifgasaanvallen van terroristen of religieuze sekten, kunstmatig opgewekte aardbevingen, atoombommen of dictators die mensen al dan niet via de techniek hersenspoelen en hun wil beheersen, zijn de gevaren waaraan de helden worden blootgesteld. Stuk voor stuk gevaren waarvoor Japanners een gegronde angst hebben. De ervaring van de aanval op Japan met atoombommen in de Tweede Wereldoorlog, de grote aardbeving in Kobe van 1995 en de gifgasaanval in de metro van Tokio door de Aum-sekte liggen nog vers in het collectieve geheugen. En de angst om volledig beheerst en bestuurd te worden door een hogere macht, zou wel eens kunnen samenhangen met de almaar toenemende technische mogelijkheden en een arbeidscultuur waarin dienstbaarheid en een ondergeschikte rol van werknemers worden geëist. Over het geweld dat manga’s sinds de jaren zestig in toenemende mate doorspekt, heeft Natsume overigens een eigenzinnige mening: ‘Pubers leven met verwarrende en nieuwe gevoelens en leveren een innerlijk gevecht om zich een nieuwe identiteit te verwerven. Een manga waarin een jonge held een gevecht aangaat en niet terug deinst voor het gevaar en onverwachte situaties, kan voor hen een positief voorbeeld zijn. Manga’s zijn in Japan geaccepteerd als hulp bij die inwijding naar de volwassen wereld.’

Een volwassen man die zich staat te vergapen voor vitrines vol plastic stripfiguurtjes en andere manga-items is geen uitzondering. Het educatiesysteem in Japan legt zo’n geweldige prestatiedruk op schoolgaande kinderen en jongeren, dat zij nauwelijks tijd hebben om kind te zijn en hun fantasiewereld uit te spelen. Sommigen zien daarin de verklaring voor de populariteit van fantasieverhalen, strips, tekenfilms en computerspelletjes onder volwassenen. Maar daar wil mangarecensent Natsume niets van weten: ‘Buitenlanders maken bijna altijd de fout dat strips en tekenfilms voor kinderen zijn. Maar in Japan is manga net als film of literatuur een volwassen cultureel medium. Volwassenen lezen manga’s, omdat er manga’s voor volwassenen geschreven worden.’

IK DOE NIET MEE

Druk, druk, druk, werken, werken, werken. Daarvoor hoef je niet naar Japan te gaan: ook in eigen land wordt de prestatiedruk steeds groter. Werken heeft status, een goede baan geeft aanzien. Wie een uitkering heeft, wordt gezien als een mislukkeling, of erger nog, als profiteur. Weigeren mee te doen met die ‘ratrace’ en uit principe kiezen voor een uitkering? Het zijn vervlogen idealen uit de jaren zeventig. Of komt dat weer terug? Als Japan ons voorbeeldland is misschien wel. Daar is werk weigeren een waar statement.

Het is druk in het piepkleine café tegenover de Waseda universiteit. Te vol om te serveren. Borden hete ‘mie’ worden over de hoofden heen doorgegeven. De gerechten worden voor een spotprijs verkocht, want om winst gaat het niet in dit café. Dit is de ontmoetingsplek van de ‘dame ren’, wat zoiets betekent als ‘stam der niet-werkers’. Werk weigeren en bovendien nog zeggen dat je lui wilt zijn, is een waar statement in een maatschappij die draait op ingedrild arbeidsethos en een leger gedwongen workaholics. Barman Shinya Matsui (32), een van de vier oprichters van Dame ren heeft gemakkelijk praten. Hij hóeft voorlopig ook niet meer te werken. De vier idealisten publiceerden in 1999 twee boeken over hun maatschappijkritische ideeën. Zo veel Japanners voelden zich aangesproken door de vrijheid die deze jongeren verworven hebben, dat beide boeken bestsellers werden. Wat staat er dan in dat boek, wil ik weten. ‘Relax. Be cool. Take it easy’, zegt Matsui en vertelt dan over de afmattende prestatiemaatschappij. Japan heeft gemiddeld de hoogst opgeleide bevolking ter wereld, maar dat heeft z’n prijs. Generaties lang legden ouders een grote druk op hun kinderen om hoge schoolprestaties te leveren. Ze probeerden hun kind op een kleuterschool met goede naam te krijgen, want dat verschafte toegang tot een prestigieuze lagere school. Indien het kind daar goede cijfers haalde, had het de kans mee te mogen doen met de toelatingsexamens van een goed aangeschreven middelbare school. En alleen zo kon je, weer met zware toelatingsexamens, op een universiteit met aanzien komen, om ten slotte gegarandeerd te zijn van een goede baan voor het leven. In ruil voor volledige loyaliteit en dienstbaarheid aan het bedrijf werd je verzorgd van de wieg tot het graf. Menig bedrijf voorzag zelfs in huwelijkspartners, omdat de werknemers niet genoeg vrije tijd hadden om er zelf een te zoeken. Maar voor het zover is, moeten kinderen voortdurend de vereiste topprestaties leveren. Om dat te kunnen, volgen velen in de avonduren en het weekeinde een ‘Juku’, een parallelschool voor bijlessen. Matsui: ‘Tegen de tijd dat ze kunnen gaan werken, zijn veel jongeren opgebrand. Ik tenminste wel. Ik ben het eerste jaar op de universiteit al gestopt. Ik kon de druk niet meer aan en zat psychisch in de problemen.’

En toen was er de economische crisis. Vaders met een ‘baan voor het leven’ werden plotseling ontslagen en konden hun familie niet meer onderhouden. Menig man pleegde zelfmoord of verliet het huis om de eer te redden en werd dakloos. Matsui: ‘En dan denken jongeren natuurlijk: ‘Waar doen we het allemaal voor?’ Al dat geploeter en die stress garanderen ons helemaal geen beter bestaan.’

Achter in het café slaat een jongen zijn gitaar aan en begint er hard bij te zingen. Matsui probeert er over heen te komen: ‘Ik heb niets tegen werken, maar heb iets tegen de kapitalistische ideologie. Die hele economie is gericht op nog meer produceren, om nog meer te consumeren, terwijl je daar helemaal niet gelukkig van wordt. En al die vlijtige arbeiders werken eraan mee, al is het niet hun keuze om nooit tijd voor zichzelf te hebben, of om in een vervuilde wereld te leven. Ik word er onpasselijk van dat je voortdurend gemanipuleerd wordt door de commercie en dat je ertoe verleid wordt om te kopen en zo het systeem in stand te houden. Ik boycot het. Probeer dat in mijn dagelijkse leven concreet te maken, door bijvoorbeeld zo min mogelijk te reizen.’ De gitarist valt stil en Matsui doet een greep in het rijtje met de nieuwste cd’s achter de bar. Housemuziek. ‘Allemaal van de bibliotheek geleend, net als de boeken die ik lees’, zegt hij met lichte triomf als hij me ziet kijken. ‘Nieuwe schoenen? What the hell, deze plastic slippers voldoen uitstekend.’ Het commerciële succes van zijn eigen boeken -een derde is in voorbereiding- heeft in dit verband wel iets ironisch, geeft Matsui toe. Maar het gaat hem om de inhoud. Hij hoopt dat het discussies losmaakt over de Japanse arbeidsmoraal. Het liefst onder mensen die anders denken dan hij. Ook kan de rijke barman, die voorheen in de gehandicaptenzorg werkte, boos worden van de sociale uitsluiting van mensen die minder goed functioneren in de prestatiemaatschappij. Tussen de cultuurfilosofen en andere intellectuelen in het café, zitten dan ook heel wat jongeren met psychische problemen. Kennelijk voelen ze dat ze hier geaccepteerd zijn. Een jonge vrouw, die verliefd is op de barman en hem dus goed helpt, komt bij me staan en stort ongevraagd haar hart uit. ‘Soms dood ik mezelf. Vorige zomer nog. Verdrietig, eenzaam en bang voor de toekomst. Negentig pillen. Twee dagen buiten westen. Mijn ziekte was zwart, maar nu is het leven lichtblauw, sinds ik bij hem ben ingetrokken’. Ze slaat een arm om Matsui heen en geeft hem een klapzoen. Matsui staat er ineens wat schutterig bij en verklaart verlegen dat er wel meer daklozen bij hem wonen. Terwijl hij praat, staan zijn handen geen moment stil. Hij veegt het aanrecht schoon, dweilt de vloer, doet de afwas, bereidt de maaltijden en neemt ondertussen de bestellingen op. Een keihard werkende werkweigeraar. Aan de bar leest een jongen een tijdschrift met advertenties voor tijdelijke banen. Uitkeringen bestaan niet in Japan en ook ‘niet-werkers’ moeten in leven blijven.