Culturele eigenheid als proces

Culturele eigenheid als proces

Ghislain Verstraete en Rik Pinxten

01 februari 2001

In november ’95, in Parijs, interviewde één van ons jongeren uit de migratie. Het was de periode net na de bomaanslagen in de metro. Parijs leek op een belegerde stad door de opvallende campagne Vigilance Pirate met zijn zwaar bewapende patrouilles van politie, gendarmerie en leger.

khelil B. (33jaar) van Algerijnse herkomst, opgegroeid in Salon-de-Provence (het ‘triangle maudit’ samen met de steden Marignane en Vitrolles) zegt ons: ‘Het racisme is legitiem geworden! Vijftien jaar terug moest elke racistische uitspraak verantwoord worden met een persoonlijk affectief verhaal in de trend van: ‘een Algerijn heeft mij geslagen…’, ‘mijn Algerijnse buur heeft dit of dat gedaan …’ De reactie van de meeste mensen was toen nog: ‘hou op met dat gelul!’. Nu, vijftien jaar later, zijn het de antiracisten die zich moeten verantwoorden! Het extreem-rechtse denken is dominant geworden.’

Vandaag, vijf jaar na het interview, heeft het Front National het burgemeesterschap en de meerderheid in het bestuur van de regio waar Khelil naar refereerde. Dit citaat werpt de vragen op die we in dit kort artikel willen behandelen: Hoe kunnen we de verschuiving die door Khelil wordt aangegeven -het ‘gekroonde’ antiracisme valt van zijn troon en moet zich verantwoorden- verklaren? Hoe kon dit extreem-rechtse denken dominant worden? Is er een rechtstreeks verband tussen extreem-rechts denken en racisme? En heeft dit alles iets met ‘identiteit’ te maken?

Een troon zonder poten

Na de tweede wereldoorlog leidden racistische ideologieën en hun discours grotendeels een verdoken bestaan in de catacomben van de samenleving. Het antiracisme leek de strijd te hebben beslecht enerzijds op basis van de afschuw die de holocaust opriep en anderzijds door de steun van de wetenschappen (biologie, genetica, antropologie) die proclameerden dat voor de categorisering en de hiërarchische ordening van mensen in rassen geen enkele (natuur)wetenschappelijke grondslag was. Racisme werd als taboe bezegeld! Ondertussen (vanaf eind jaren zestig) zat men in de catacomben niet stil. Het oude verhaal van de ongelijkheid van rassen en de superioriteit van de blanke man werd verlaten en een nieuw discours kwam tot stand met volgende dwingende kernpunten: spreek niet langer over ras maar wel over ‘cultuur’ en (nationale)’ identiteit’, maak geen klassement met hiërarchische categorieën (inferieur/ superieur) maar spreek over eigenheid en onoverbrugbare verschillen, wijs verscheidenheid van cultuur niet af maar verheerlijk ze en bescherm ze. Met dit nieuwe verhaal kon men uit de catacomben treden en de poten onder de troon van het antiracisme wegzagen!

Extreem-rechtse politieke partijen konden nu een meer actiegericht verhaal brengen. Dat gaat dan als volgt: ‘Deze situatie is niet langer houdbaar, we leven in decadentie omdat we onze eigen cultuur, onze waarden en normen verliezen. Ook die jonge migranten gaan hier teloor omdat ze tussen twee stoelen vallen en de essentie van hun mooie cultuur verliezen, laat ze opnieuw naar hun land gaan waar ze zullen openbloeien. Bekijk de criminaliteit, de echtscheidingen, de losgeslagen jongeren, de corrupte politiekers en bureaucraten. Dit kan niet langer! We kennen de schuldigen, zij die onze eigenheid ondergraven: migranten, in elk geval Islamieten, linkse multiculturalistische intellectuelen, de media … Wij zullen ons volk, onze cultuur en onze identiteit redden en beschermen tegen de aanvallers !’

Nieuwe kapstokken voor oude harnassen

Nieuw rechts slaagde er dus in verschillende elementen van het antiracisme in zijn eigen discours te verwerken waardoor het meer aanvaardbaar klonk. Maar de kern van het betoog is gelijk gebleven: verschillen tussen gemeenschappen, die elk hun eigen wezenskenmerken hebben, zijn belangrijker dan gelijkenissen. In het oude discours werd dit ‘wezen’ bepaald door het ras, vandaar dat geen vermenging tussen rassen mocht gebeuren omdat dit onvermijdelijk zou leiden tot degeneratie en decadentie. In het nieuwe discours worden ‘cultuur’ en ‘identiteit’ drager van dit ‘wezenlijke’. En ook die wezenskenmerken worden bedreigd wat opnieuw leidt tot degeneratie en decadentie. Vandaar de dringende noodzaak om de eigenheid van die cultuur en die identiteit te bewaren en de multiculturaliteit, als vermenging, af te wijzen. Om dit alles duidelijk in de verf te zetten worden vaak oorlogsmetaforen gebruikt zoals: ‘Het lichaam van ons volk wordt aangevallen door virussen, we moeten ons verdedigingssysteem in stelling brengen anders worden we ziek.’

De valkuil die hier open ligt heeft alles te maken met de ‘essentialistische’ benadering van ‘cultuur’ en ‘identiteit’. Cultuur wijst dan op een set van basiskarakteristieken die, in een ver verleden, door een gemeenschap werden aangenomen en die beschouwd worden als diepe waarden of de basis van een overlevingssysteem dat fundamenteel verschilt van andere gemeenschappen. Zonder het behoud van die cultuur zouden we niet kunnen overleven en verliezen we het fundament van de identiteit. Wanneer we met datzelfde brilletje naar de ‘Andere’ gaan kijken zien we ‘essenties’ die volledig uit de maatschappelijke context geïsoleerd zijn. Allochtonen krijgen dan een gemeenschappelijke naam die tot een etiket verwordt, een gemeenschappelijk verleden dat geen persoonlijke geschiedenissen toelaat, een ongenuanceerde band met een thuisland, een clichématige invulling van solidariteit, een gemeenschappelijke cultuur en identiteit die als vergelijkingsstandaard gaan dienen. Dit terugbrengen van het culturele tot een statische interpretatie, afgesneden van de sociale context, vervormt de perceptie en de perspectieven op burgerschap en solidariteit. Denken over diversiteit wordt verengd tot het aangeven van ‘wezenlijke’ verschillen. Het gemeenschappelijke, het universeel menselijke en de gedeelde maatschappelijke condities, worden vergeten. Samenleven wordt aldus onmogelijk .

Eenvoud siert, maar is ontoereikend

Cultuur is geen ding dat ongewijzigd van generatie tot generatie wordt overgedragen! Wij spreken liever over ‘culturaliteit’ en beschouwen dat als ‘processen die betekenis produceren’. De keuze van deze term is wetenschappelijk te verantwoorden en heeft ook een politieke betekenis. Bepaalde visies op ‘cultuur’ zoals hierboven beschreven, zijn contraproductief en pinnen mensen en groepen vast op een passieve positie. Samenleven wordt erdoor belemmerd of onmogelijk gemaakt. Culturen zijn geen (kalk)eieren die wij zo nodig verder moeten uitbroeden. Het zijn veeleer processen die ervoor zorgen dat we in staat zijn betekenis te geven aan de wereld in en rondom ons. Natuurlijk hebben we die gedeeltelijk verworven via leerprocessen waarbij vorige generaties zijn betrokken. Maar culturaliteit is ook dynamisch, verbonden met de trajecten van ons leven, negotieerbaar met anderen. Wij reproduceren niet alleen betekenissen maar produceren er ook steeds nieuwe, telkens in andere contexten samen met anderen, die misschien wel andere betekenissen toekennen. De contexten waarin we leven hebben ook een eigen geschiedenis (met modes, innovaties, substituties, enz.) en die dwingt tot aanpassing en verandering van identiteiten. Wij moeten op een pragmatische wijze, vertrekkend vanuit situaties en niet vanuit categorieën, betekenis geven aan het maatschappelijk gebeuren en de projecten die we voor de toekomst willen uitstippelen. Pas dan komen we tot ‘goed leven’ en samenleven.

Ook identiteit is geen statisch gegeven. Identiteit krijgt vorm naar gelang van de context waarin ze dient, het is de tijdelijke neerslag van zeer ingewikkelde dynamieken op verschillende niveaus. We kunnen over onze identiteit verschillende verhalen (narratieven) vertellen waarin telkens andere aspecten of accenten op het voorplan staan. Nu eens zullen we accenten leggen op het individuele niveau (ik) dan weer op een groep waartoe we behoren (de vriendenclub) of een abstracte gemeenschap (de Vlamingen). Tevens kunnen we steeds weer andere dynamieken van die identiteit naar voren schuiven: soms leggen we een accent op ons karakter of onze lichaambouw (persoonlijkheidsdynamiek), soms op vormen en regels om met anderen om te gaan (socialiteit), soms op de wijze waarop we betekenis toekennen aan wat gebeurt (culturaliteit). Ook op de anderen kleven we verschillende etiketten al naar gelang de omstandigheden. Beide aspecten, narratieven en etiketten, bepalen de tijdelijke identiteit die we ons in een gegeven context aanmeten en de identiteit die we aan anderen toekennen.

Denken en zoeken vanuit dynamisch perspectief is noodzakelijk maar maakt de zaken niet eenvoudiger. De veelkleurige maatschappelijke context stelt veel bijkomende eisen waarop we niet steeds voldoende zijn voorbereid. Soms wordt het allemaal te complex en snakken mensen naar eenvoud en duidelijkheid. We zien hoe sommigen de complexiteit willen temmen door terug te vallen op de traditionele waarden, normen en duidelijke structuren. Anderen vinden zekerheid en orde bij die bewegingen en politieke partijen, onder andere nieuwrechtse, die eenvoudige modellen en oplossingen verkopen. Eenvoud is hier echter ontoereikend. Vanuit die vaststelling bepleiten we de dringende noodzaak om te leren omgaan met de grote diversiteit die zich in het maatschappelijke en persoonlijke leven aandient. Allochtonen zijn hier slechts aangever van een veel bredere problematiek: diversiteit toont zich ook in de vele leefstijlen van mensen, in evoluerende genderbelevingen, in sociale verscheidenheid. Het verwerven van interculturele competentie, de bekwaamheid om in verschillende contexten flexibel met diversiteit om te gaan en met anderen te interageren, zou bovenaan de agenda moeten staan van allen die vanuit een actief pluralistische visie de wereld willen benaderen.

Ten aanval?

In wat voorafging hebben we de evolutie in het discours besproken, zoals die door simplificatie van de realiteit de stereotypering van de ‘Andere’ in de hand werkt. Dat speelt zich af op het domein van de attitudes, het denken, het verhalen, de etikettering. We hebben ook verwezen naar interactie. Die interactie situeert zich veeleer op het niveau van het handelen. Onderzoeken wijzen uit (C. Neil Macrae & all., 1996) dat attitudes slechts matig bijdragen tot discriminatie of racistisch handelen. Het is dus absoluut niet zeker dat iemand die er racistische denkbeelden op nahoudt of denkt vanuit stereotypen ook discriminerend of gewelddadig met de ‘Andere’ gaat interageren. Maar evenmin is iemand die zich antiracistisch opstelt vrij van discriminerende handelingen. Andere factoren uit de context spelen, naast attitudes, een doorslaggevende rol in racistisch gedrag. Macht is hier een element van in die zin dat het gemakkelijker valt een minder machtige te discrimineren dan iemand die meer macht heeft. De sociale wenselijkheid van gedrag binnen een bepaalde context is een andere component. Het wordt leuk om grappen en grollen te maken over de ‘Andere’ als iedereen in de groep meelacht en zijn steentje bijdraagt. Ook de sociale structuren en de normen en regels die daar het verkeer regelen dragen aanzienlijk bij tot discriminerend handelen ( institutioneel racisme).

Racisme heeft dan een nieuwe en verwarrende gedaante aangenomen: het wordt door extreem-rechts geformuleerd in cultuurtermen. ‘Wij tegen hen’ is gebleven, maar de tegenstelling wordt nu uitgedrukt als cultuurverschil. De antiracisten blijken niet altijd mee te kunnen met die verandering van argumentatie.

Strijd tegen racisme en uitsluiting kan slechts resultaat afwerpen indien vele perspectieven in rekening worden gebracht. Waarschijnlijk leggen we in de toekomst beter het accent op een boeiende maar moeilijke uitdaging: met zijn allen leren competent omgaan met diversiteit in een complexe samenleving vanuit een actief pluralistisch perspectief. Het oude slot moet niet afgeschreven worden maar heeft nood aan nieuwe dynamische bewakers die actief openstaan voor de diversiteit die zich zowel buiten als binnen het slot aandienen. Ten aanval tegen onze eigen incompetentie!

Rik Pinxten is hoogleraar en hoofd van de Vakgroep Culturele Antropologie aan de Universiteit Gent. Ghislain Verstraete is onderzoeker aan de Universiteit Gent en coördinator van het Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie van de UG

Beperkte bibliografie

Ghislain Verstraete & Rik Pinxten. Identiteit & conflict. Een model en een perspectief. In: Rik Pinxten & Ghislain Verstraete (red.). Cultuur en Macht. Over identiteit en conflict in een multiculturele wereld. Antwerpen/Baarn: Houtekiet. 1998.

Rik Pinxten. Culturen sterven langzaam. Over interculturele communicatie. Antwerpen/Baarn: Houtekiet. 1999 (3° geactualiseerde druk).

C. Neil Macrae, Charles Stangor and Miles Hewstone (ed.). Stereotypes & Stereotyping. New York/London: Guilford. 1996