Daling kindersterfte in Zuidoost-Azië legt ongelijkheid bloot

Daling kindersterfte in Zuidoost-Azië legt ongelijkheid bloot

Marwaan Macan-Markar

21 september 2010

Cambodja slaagt er gedeeltelijk in zijn kindersterfte terug te dringen, maar daarbij gaapt een diepe kloof tussen wie in de stad en wie op het platteland woont. Het land is op dat vlak geen uitzondering in de regio, stellen experts vast.

Ook andere landen in Zuidoost-Azië vertonen deze gemengde cijfers in de strijd tegen kindersterfte, één van de Millenniumdoelen om de zwaarste armoede de wereld uit te helpen tegen 2015.

“Overal in Zuidoost-Azië gaat de kindersterfte achteruit”, verklaart Ben Phillips vanuit het Aziatische kantoor van de Britse organisatie Save the Children. “Toch is die daling minder dan de wereldleiders hadden beloofd in 2000. In deze regio sterven bijna de helft minder kinderen in vergelijking met 2000, maar dat is nog lang geen twee derde minder, de doelstelling die binnen vijf jaar moet worden gehaald.”

In een recent rapport beschrijft Save the Children hoe Cambodja 32 procent minder kindersterfte verwezenlijkt bij de 20 procent rijkste Cambodjanen, maar slechts een daling van 18 procent bij de armste 20 procent van de bevolking.

Singapore

Anders dan in Cambodja verloopt de vooruitgang in het veel grotere Indonesië wel gelijkmatig, staat in de studie. De armste 20 procent zag de kindersterfte met 29 procent afnemen, terwijl de rijke toplaag een daling van 9 procent laat optekenen.

Myanmar bungelt helemaal onderaan in de statistieken. Van elke duizend kinderen die daar worden geboren, halen 104 kinderen hun vijfde verjaardag niet. Dan volgt Cambodja met 82 sterfgevallen bij kinderen op duizend geboortes, en in Laos overlijden 75 kinderen per duizend geboortes.

Kinderrechtenorganisaties hebben lof voor Thailand, Maleisië en Vietnam, die op koers zitten om de doelstellingen voor 2015 te halen. Het rijkste land in de regio, de stadstaat Singapore, geldt in een studie van het Britse medische blad “The Lancet” zelfs als de nummer één wereldwijd in de strijd tegen kindersterfte. Sinds 1990 overlijden daar 75 procent minder kinderen.

Lokale initiatieven

De ongelijkheid bij de kindersterfte in landen als Cambodja en de Filipijnen, “valt gedeeltelijk samen met de kloof tussen stad en platteland”, stelt Phillips. “Het is geen bewuste discriminatie, maar een natuurlijke tendens.”

Voor sommige gezinnen kost het veel geld en tijd om een pasgeborene te laten behandelen voor ziektes die tot kindersterfte lijden, zoals longontsteking, diarree en bloedvergiftiging. “Wie ver van een ziekenhuis woont, valt buiten het bereik van de gezondheidszorg. De Milleniumdoelen plukten de laaghangende vruchten eerst”, aldus Basil Rodriques, regionale adviseur bij Unicef Azië.

Om die trend aan te pakken moeten de Zuidoost-Aziatische landen lokale initiatieven voor gezondheidszorg op het platteland versterken, bijvoorbeeld door vroedvrouwen op te leiden die na de opleiding weer in hun geboortedorp gaan wonen. “Dat zal het verschil maken”, denkt Rodriques. “Regeringen bestuderen nu hoe ze dat idee in de praktijk kunnen brengen.” Vietnam, dat resultaat boekte met een lokaal gezondheidsprogramma, geldt als voorbeeld voor de regio. De kindersterfte viel er terug tot 17 overlijdens per duizend geboortes.

Save the Children schat dat er voor heel Azië twee miljoen gezondheidsmedewerkers zoals vroedvrouwen en verpleegsters nodig zijn om de doelstelling voor kindersterfte tegen 2015 te halen. “Daar is een enorme verschuiving in het beleid voor nodig. Gezondheidswerkers genezen niet alleen, ze doen ook aan preventie. Maar als er niet wordt focust op gelijkheid, zal het resultaat ongelijk zijn”, aldus Phillips.