De queeste van Abdelaziz Sarrokh

De queeste van Abdelaziz Sarrokh

Een gesprek met Abdelaziz Sarrokh, de Gentse choreograaf van Marokkaanse afkomst, is zoals een voorstelling van zijn gezelschap Hush Hush Hush: een explosie van kracht, een vloed van emoties, een eigenzinnige kijk op de wereld. Hij praat aan een snelheid van 200 bpm over goed en kwaad, over mooi en lelijk, 'want dat zijn de componenten waaruit een mens gekneed is'. Om enig zicht te krijgen op onze identiteit hebben we een heel leven nodig, vindt Sarrokh, maar dansen helpt om er dichter bij te komen.

Abdelaziz Sarrokh kwam per toeval in de danswereld terecht. ‘Ik danste graag, maar ik had er nooit aan gedacht iets te doen op artistiek vlak. De theaterwereld was me volkomen onbekend. De showbusiness, Michael Jackson, dat zei me wel wat.’ Na een technische opleiding, ging hij aan de slag als straathoekwerker in Gent. Door deel te nemen aan een dansworkshop waarvoor allochtone jongeren gevraagd werden, is de bal aan het rollen gegaan. ‘Isnel da Silveira gaf die workshop en Alain Platel kwam kijken. Die mensen hebben me kansen gegeven. Sindsdien is het allemaal heel snel gegaan, te snel om ervan te genieten. De druk om te presteren is groot, maar ik wil evolueren, beter worden. Het niveau halen van Rosas of van Wim Vandekeybus. Dat is een droom die me voorstuwt, al kan het succes even snel weer voorbij zijn, zo vlug gaat dat.’
Zijn inspiratie haalt Abdelaziz Sarrokh uit wat er op straat gebeurt, in Antwerpen of Gent, in Parijs of New York. Want in de subculturen die daar leven, herkent hij de mechanismen die onze samenleving drijven. Het nieuwe project van Hush Hush Hush vertrekt van de figuur Tupac Shakur, een populair ‘rapper’ uit Las Vegas die in 1996 vermoord werd. ‘Hij staat voor alle negatieve zaken waarmee wij geconfronteerd worden: de machtsverhoudingen, het macho-gedoe, de wederzijdse onderdrukking, de haat-liefderelaties, de jaloezie, de ontrouw onder vrienden. En tegelijk staat hij voor roem en bekendheid, voor de complete vervulling van het materialistische comfort. Maar ook dat maakt hem niet gelukkig.’

U bent als allochtoon ook opgegroeid in de straat, weliswaar niet in Las Vegas maar in Gent. Hebt u last gehad van die harde wereld?

‘Tot mijn zestiende wist ik niet wat discriminatie of racisme was. Ik liep lagere school op een Franstalige school van bourgeoiskinderen, maar dat leverde geen problemen op. Toen ik zestien was en de wereld begon te verkennen, merkte ik dat mensen ons vreemd bekeken. Vaak ‘hingen we wat rond’ in de stad of zaten we met vrienden uren op een bank. Te kijken naar de mensen. Dat was leuker en goedkoper dan de namiddag in het café door te brengen, maar mensen hadden daar totaal geen begrip voor, je voelde hun onbehagen. We groeiden ook op met een zeer beperkte horizon. Ik wist niet dat je kon studeren voor sociaal assistent of pedagoog. Niemand op een PMS die me ooit zei dat ik danstalent had of acteur kon worden. ‘Manneke, ga naar de beroepschool en leer maar voor elektricien’. Dat heb ik dus gedaan.

Wordt er vandaag nog zo omgegaan met allochtone jongeren?

‘Men zegt dat er al heel wat gebeurt. De overheid doet inspanningen, maar enkele slimme duiven lopen daarmee weg, de meeste jongeren hebben er geen voordeel bij. Mensen uit de sociale sector worden betaald om problemen op te lossen, terwijl ze er vaak creëren. Ik heb, als straathoekwerker, nauw samengewerkt met het jeugdhuis in Gent en van daaruit de sector leren kennen. Er worden problemen gecreëerd door mensen op te delen in vakjes: de Turken bij elkaar, de Marokkanen bij elkaar, de Bulgaren, de Kosovaren, de Indiërs, ieder in zijn vakje. En elke groep begint ‘zijn cultuur’ te affirmeren om duidelijk te maken: ‘Wij zijn belangrijk, aan ons moet je meer geld geven.’ Je moet de problemen juist situeren. De meeste buurten waarin de migranten wonen, zijn kansarme buurten en daar heerst een andere mentaliteit, een andere manier van leven. De verwachtingen van de mensen worden bepaald door de horizon die hen wordt aangereikt. Indien ik, zeven jaar geleden, niet met de danswereld in concact was gekomen, zou ik ook dromen van een dure wagen. Ik zou me ook zo machistisch aanstellen en egocentrisch opstellen, want met die houding ben ik opgegroeid.’

Geldt dat niet voor iedereen in België?

‘Weinigen liggen nog wakker van de maatschappij, de politiek, de medemens. Terwijl we hier in België alles hebben. Het systeem zit zodanig goed in elkaar, dat je hier best kunt leven, zelfs zonder ervoor te werken. En toch zijn mensen niet gelukkig. Omdat ze kijken naar de anderen en elkaar willen overtroeven. Mensen dagen elkaar voortdurend uit, de competitie is eindeloos en daarvan word je ongelukkig. We doen stoer, terwijl we allemaal zwakkelingen zijn. Het is precies door die zwakte dat wij ons zo aanstellen, niet uit zelfzekerheid. Het is een schreeuw om aandacht. Dat is wat er in de samenleving gebeurt: mensen roepen en tieren om aandacht. ‘Luister in godsnaam naar mij. Wil je niet luisteren? Ah, scratch, pats! Wil je nu luisteren? Klap, tsjak, scratch. Ga je nu luisteren? – Oké, ik ga luisteren.’ Jongeren volgen dat patroon omdat ze doorhebben dat de dingen op die manier functioneren. Als je zachtjes op de deur klopt, krijg je geen antwoord. Een mens zoekt voortdurend systemen om gehoord te worden en om te overleven, ook al moet hij naar verwerpelijke trucs grijpen.’

Kan je dansvoorstelling bouwen op individualistische ingestelde dansers?

De dansers moeten inspelen op elkaar. Iedereen van Hush Hush Hush komt uit verschillende leefwereld en heeft een andere dansstijl. Die culturen en dansstijlen mengen en toch elkaar respecteren, daarin wil ik energie steken, daarvoor wil ik in mijn mensen investeren. Dat kan echter niet zonder discipline of zelfrelativering. Uiteindelijk ligt onze voldoening in het feit dat wij vier maanden bijna dag en nacht samen geleefd hebben. We hebben elkaar gehaat, elkaar graag gezien, elkaar uitgescholden. En dan, dan staan we daar. Aan ieder individu heeft het héél veel gevraagd om zo ver te komen. Dat is wat mij motiveert. Die mensen hebben geleerd hun verantwoordelijkheid te dragen, ze zijn veranderd, ze hebben geleerd respect te hebben. Die ervaring beïnvloedt hun verdere leven. De maatschappij heeft misschien tien jaar nodig om iemand deze houding bij te brengen. Wij bereiken dat in vier maanden, dat is fantastisch. C’est un flop? Spijtig, de volgende keer beter. Maar niemand kan ons de waarde ontnemen van het proces dat we samen doorgemaakt hebben.’

Kiest u daarom ook voor dansers die niet noodzakelijk een dansopleiding gevolgd hebben?

‘Ik ben er van overtuigd dat ook niet-professionelen talent hebben. Soms komen die mensen niet eens op auditie, soms smeken wij hen om mee te dansen. Die keuze heeft zijn voordelen, maar vraagt vooral heel veel inspanning en geduld. Ik praat heel veel met mijn dansers.’

Door te praten kan je mensen toch niet leren dansen?

‘Toch wel. Ik zoek mensen waarin ik iets zie, zodat ik het ook de moeite vind om met hen te praten. Praten is essentieel opdat mensen zouden leren zichzelf uit te drukken. Om hun eigen gevoelens, hun eigen ‘ik’ naar boven te brengen. Mij nadoen is niet genoeg. Ze moeten zichzelf uitdrukken. Ik zeg: ‘Maak mij verdrietig’ of ‘Beeld uit dat je heel kwaad bent.’ De eerste vijf keren lukt dat niet. Die gasten denken: ‘Ik ga me niet blootgeven.’ Dus praat ik met hen, uren. Na vijftien keren zegt diezelfde jongen: ‘Oké, die man wil dat ik verdrietig ben. Ik ga een beetje geven want uiteindelijk moet ik gehoorzaam zijn aan mijn choreograaf.’ Je ziet dan een begin ontstaan van wat het kan worden. Daarmee moet je verder werken, blijven motiveren. Je moet mensen hun verantwoordelijkheden laten zien. Dat kost tijd. Soms zie je pas na twee jaar dat inzicht groeien, soms lukt het helemaal niet.’

U bent eerder een therapeut dan een choreograaf?

‘Ik denk dat elke acteur, elke actrice, elke danser zijn eigen therapeut is. En die van zijn begeleider. Een stuk opbouwen vraagt een geweldige inzet, maar als het lukt is het fantastisch. Sommige mensen betalen sommen geld om zich te ontladen, een danser kan zich gewoon op de scène ontladen, dat is ongelooflijk. Het publiek ondergaat dat mee. Mensen zien dat er echt iets gebeurt.’

Een opeenstapeling van frustraties die openbarst?

‘Niet noodzakelijk frustraties. Ik werk graag met snelheid, kracht, ‘power’, omdat we jong zijn. Die energie zit in ons en we voelen die kracht botsen met alles, met de samenleving, met onszelf. Met die stormende kracht gaan we op zoek naar onze identiteit. Maar een vaste, vindbare identiteit bestaat voor de meeste mensen niet. Wie ben ik? Een Marokkaan? Een Belg? Een wereldburger? Dat is kwatch. Je echte identiteit zit veel dieper en is niet te vinden. Die ervaring van een tekort is een litteken waarmee je door het leven gaat. Veel jongeren hebben het daar moeilijk mee. Dat is wat er aan de hand is met de meeste jongeren die ik ken: die gasten zijn niet slecht, ze hebben gewoon een probleem, punt. Ze wíllen best goed zijn, maar ze krijgen de kansen niet. Ze worden vaak benaderd met argwaan en vooroordelen. Eénmaal, vijfmaal kan iemand zich daar overheen zetten. De vijfentwintigste keer ontploft hij en wie dan in de buurt is, heeft pech. Als er in een wijk driehonderd migranten leven en elke dag ontlaadt er zich iemand, dan zijn dat driehonderd probleemuitbarstingen per jaar. En dan mag je nog tevreden zijn dat het er maar één per dag is en geen vijftien.’

Is er voor die jongeren nog een toekomst?

‘Een mens is geen monoliet. Als je met mensen praat en hen de tijd geeft, is er veel mogelijk. Je moet vertrouwen in de mens. Kunnen zeggen: ‘Doe maar.’ Geef kansen en analyseer daarna. Het geeft niet dat ze je bedriegen. Op dat moment maak jij je niet belachelijk, de ander wel. Misschien gaat hij pas tien jaar later beseffen dat hij fout zat. Laat mensen hun weg gaan om tot inzicht te komen. Zo wil ik met mensen werken. Als dat vertrouwen er niet is, kan ik er beter niet aan beginnen. Ik moet hen het voordeel van de twijfel geven. Iedereen heeft zijn kleine kanten, maar ik wil het positieve in mensen naar voor brengen. Het is in wezen een deal: ‘Ik geef je een kans en ik krijg een kans van jou.’ We zijn elkaars gelijke: als jij goed presteert, heb ik daar voordeel bij en ben ik tevreden, maar het geeft jou ook voldoening en nieuwe kansen.’

Hoe gelijk de mensen ook zijn: u werft aan en betaalt uit.

‘Wie ben ik? Uiteindelijk is er maar één die betaalt voor de kansen die we elkaar geven. Eén die boven mij staat en dat is God. De rest is maar symboliek. Het is niet Bert Anciaux of de Cultuurraad of wie dan ook. Het is God, doorheen mijn medemens. God heeft ons de medemens gegeven om elkaar te ondersteunen. Daar geloof ik zeer sterk in. Het is een grondintuïtie die ik van thuis heb meegekregen, die heb ik niet op school of elders geleerd. Alles komt van God, via de medemens. Die medemens heb je nodig om bij je doel te geraken.’

Houdt God de touwtjes vast, is alles al voorbestemd?

‘Het is voorbestemd maar God heeft nooit gezegd: ‘Zet je maar in je luie zetel en alles komt vanzelf wel goed.’ Wel zegt hij: ‘Zet jij één stap, dan zet ik er twee voor jou.’ En zo komen we stelselmatig dichter bij elkaar. Je moet werken met je capaciteiten. Ik moet uit mijn pijp komen om het doel te bereiken dat God voor mij heeft voorbestemd. Voor mij is dit essentieel. Als iemand tijdens een voorbereiding niet meewil, zeg ik: ‘Ik heb je minder nodig dan je wel denkt. Als Hij niet bepaalt wat ik ga krijgen van jou, dan krijg ik niets, al praat ik uren door.’ Het is dankzij die rotsvaste overtuiging dat ik gelukkig kan zijn. Had ik die niet, dan zou ik de mens in een negatief perspectief zien.’

Uw religieuze overtuiging lijkt wel heel bepalend voor de manier waarop u met mensen omgaat.

‘God vergeeft altijd en geeft mensen elke keer opnieuw een kans. In de mate waarin wij er ook in slagen dat te doen, kunnen we gelukkig zijn. Iemand steelt duizend frank van mij? Pech, maar hij heeft niet echt iets van mezelf gestolen, zoals mijn gezondheid bijvoorbeeld. Ik ben dan ook niet fundamenteel gekwetst door die misdaad. God is bovendien almachtig en altijd eerlijk: misschien laat hij me over enkele dagen op een of andere manier vijfduizend frank terugwinnen. Daarom wil ik ook altijd mensen kansen geven, wil ik niet te snel oordelen of veroordelen. ‘Doe maar. Doe je het slecht, oefen dan. Misschien ga je wel eens vallen, zodat je je echt pijn doet. Oké, zo verloopt het leven.’ Zelfs al zie ik mijn eigen beperktheden, ik weet dat God mij zo gemaakt heeft en dat maakt me gelukkig. Dat geeft me de kracht om te zeggen: ‘We gaan er het beste van maken.’ Velen zeggen dat ze zoiets niet nodig hebben. Ik wel. Die grondhouding is overal aanwezig, altijd. Als een pil die ik altijd kan slikken, als ik depressief ben of ongelukkig.’

Religie als opium voor de jonge danser? Als een drug?

‘Het is rustgevender dan dat. Bij een voorstelling kan ik heel nerveus zijn, maar dan denk ik: ‘Kom, relativeer het allemaal wat.’ Men zegt altijd dat je naar boven moet kijken. Maar je moet soms ook naar beneden kijken en zien welke weg je al afgelegd hebt. Dat geeft je nieuwe motivatie, een drive om voort te doen.’