De rol van de massamedia bij het transitieproces in Centraal-Azië

De rol van de massamedia bij het transitieproces in Centraal-Azië

Liesbeth Rijsdijk

01 september 1998

In de periode voor Glasnost (1985-1991), hetgeen letterlijk ‘Openheid’ betekent, heerste er in de Sovjet-Unie een communistisch persmodel: media waren de spreekbuis van de staat, en dus van de heersende politieke klasse. De werkwijze van de massamedia in de Centraal- Aziatische Sovjet-Republieken (Tadzjikistan, Oezbekistan, Kirgizstan, Kazachstan en Turkmenistan), werd in die tijd volledig gedicteerd en gecontroleerd vanuit Moskou.

Officiële censuur was gemeengoed en journalisten pasten zelfcensuur toe als een tweede natuur. Journalistieke opleidingen behandelden uitgebreid het Marxistisch denken. Er bestond geen directe uitwisseling van nieuws en informatie tussen de verschillende Centraal-Aziatische Sovjet-Staten: ‘De bestaande communicatielijnen van en naar Moskou verzekerden dat de uitwisseling van nieuws en informatie centraal werd gereguleerd (…). Met andere woorden, nieuws werd indirect via Moskou van het ene naar het andere nieuwsagentschap in een buurland doorgegeven’ (Hadlow, 1992:1). Hoewel de verwachtingen voor een democratisering en een grotere vrijheid van meningsuiting en persvrijheid na de Perestrojka (‘hervormingen’) hoog gespannen waren, zijn deze verwachtingen tot nu toe in de voormalige Sovjet-Staten van Centraal-Azië niet uitgekomen. Integendeel. In het artikel ‘Mass Media in Transition in Central Asia’, concludeert Jeff Brown in 1995: ‘In Turkmenistan en Oezbekistan worden de media bijna helemaal door de staat gecontroleerd. De burgeroorlog in Tadzjikistan heeft ervoor gezorgd dat de ontwikkeling van nieuwe media tot stilstand is gebracht. De onafhankelijke media in Kazachstan en Kirgizstan hebben te kampen met ernstige financiële problemen en sporadische overheidsbemoeienis’ (Brown, 1995:249). Sindsdien is de situatie vanuit het standpunt van de ontwikkeling van een vrij en pluriform medialandschap verslechterd.

Hoewel er verschil is in de mate van overheidsinvloed op en inmenging in de media in de verschillende Centraal Aziatische republieken, mag men concluderen dat er zich tot nu toe in geen van de vijf republieken een vrij en pluralistisch medialandschap ontwikkeld heeft. Hoewel Gorbachovs Glasnostpolitiek eind jaren tachtig en begin jaren negentig, heeft geleid tot het ontstaan van (politiek) onafhankelijke media in Rusland - welke op hun beurt hebben bijgedragen tot het uiteindelijk uiteenvallen van de Sovjet Unie - heeft deze zelfde politiek niet tot een zelfde media onafhankelijkheid in de Centraal-Aziatische Republieken geleid (Brown, 1995). De vraag is dan: ‘In hoeverre zijn de media in Centraal-Azië in staat bij te dragen tot het democratiseringsproces in de voormalige Centraal Aziatische Sovjet-Staten, sinds begin jaren 90 onafhankelijke republieken in ‘transitie’? Om deze vraag te beantwoorden, zal ik eerst ingaan op het transitieproces van communisme naar een ‘democratisch’ kapitalisme en de huidige rol van de massamedia daarin belichten. Daarna zal ik de ideale rol van massamedia in een democratische maatschappij bespreken en een viertal redenen naar voren brengen waarom de massamedia in Centraal-Azië deze ideale rol (nog) niet kunnen spelen. Tot slot ga ik in op het werk van UNESCO in de regio en de rol van de ‘informatierevolutie’ bij het ontstaan van (toegang tot) vrije en pluralistische informatievoorziening in Centraal-Azië. In de conclusie zal ik enkele observaties weergeven ten aanzien van de voorwaarden om de ontwikkeling van vrije, onafhankelijke en pluralistische media in Centraal-Azië verder te kunnen ondersteunen.

Van communisme naar kapitalisme en de huidige rol van de massamedia in Centraal-Azië

In zijn artikel “Welcome to the Age of ‘Miserabilism’’’, vergelijkt McGrath (1997) de beginjaren van het postcommunistische kapitalisme met de beginjaren van het westerse kapitalisme in het begin van de 19de eeuw. Net als in de beginjaren van het westerse kapitalisme, zien we in de voormalige Sovjet-Staten, waaronder de Centraal- Aziatische Republieken, een dramatische verslechtering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking en een snel groeiende kloof tussen arm en rijk. Oude sociale netwerken vallen uiteen, zonder dat daarvoor direct nieuwe alternatieven in de plaats komen. In de Centraal-Aziatische Republieken is een zeer rijke elite klasse ontstaan, die de politieke en economische macht in handen heeft. McGrath omschrijft deze situatie als volgt: ‘Tot dusver hebben de pro-markt veranderingen niet de verwachte liberale marktverhoudingen gebracht, maar eerder een nieuwe situatie die vaak de ergste kenmerken van zowel het kapitalisme alsook het socialisme in zich heeft, hetgeen ik met de term ‘Miserabilism’ aanduid’ (McGrath, 1997:88-89). Het huidige politieke systeem is in feite een voortzetting van de oude Sovjet orde. De bevolking zelf ziet de absurditeiten en fouten van het huidige politieke systeem —hetgeen McGrath met ‘quasi democratieën’ aanduidt (McGrath, 1997:91) — als kenmerkend voor de nieuw verworven ‘vrijheden’. Anderzijds is het westerse democratische model ook niet van de ene op de andere dag ontstaan: ‘Het heeft generaties geduurd voordat zich een burgermaatschappij heeft gevormd die als buffer fungeert tussen de onzekerheid van het bestaan van het individu en de hebzucht die gevoed wordt door het competitieve, kapitalistische individualisme’ (McGrath, 1997:89). Zo’n buffer, met de bijbehorende noodzakelijke infra- en organisatiestructuur, die aan de kapitalistische maatschappij ten grondslag ligt, ontbreekt in Centraal-Azië. De massamedia, als zijnde een onafhankelijk pluralistisch platform, vormen een belangrijk onderdeel van deze noodzakelijke infrastructuur.

Was er in het begin van de jaren negentig nog sprake van hoop omtrent de democratische rol die de massamedia zouden gaan spelen bij het transitieproces, en rezen de zogenaamde ‘onafhankelijke’ media als paddestoelen uit de grond —in 1993 telde Kazachstan nog 475 dagbladen (Michaux, 1993:11)— nu, zeven jaar later moeten we constateren dat de ontwikkeling van een pluralistische en vrije pers niet van de grond is gekomen en eigenlijk alleen maar meer en meer wordt ingeperkt. Dit proces komt het duidelijkst naar voren in die Centraal-Aziatische Republieken (CAR) die als ‘het meest democratisch en vrij’ worden aangezien: Kazachstan en Kirgizstan. In beide landen is de laatste jaren, na een aanvankelijk proces van verruiming van de persvrijheid en het ontstaan van een pluralistisch medialandschap, de persvrijheid danig ingeperkt. Aangezien persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de grondwet van elke CAR gewaarborgd zijn, wordt de persvrijheid soms op een ‘subtiele’ manier aan banden gelegd.

Zo vond er van december 1996 tot in de zomer van 1997 in Kazachstan een tenderproces voor uitzendgemachtigden plaats, waarbij 43 onafhankelijke televisie- en radiostations hun zendvergunning verloren. In sommige gevallen gebeurde dit ten gunste van onbekende en zelfs geheel nieuwe ‘onafhankelijke’ stations. Onder de ‘slachtoffers’ waren ‘Totem’, een uiterst populair televisie- en radiostation (een joint venture tussen een Italiaanse en een Kazachse onderneming), het televisiekanaal ‘Family Channel’, en de FM radiostations Totem Radio en Radio Max. Afhankelijk van een complexe reeks van regels, moeten de televisiezendgemachtigden nu tussen de US$132.000 en US$240.000 per jaar betalen, en radiostations US$32.000 vanaf 1 kW transmissie. Daar bovenop komt een jaarlijkse ‘bonus’ ten gunste van de Kazachse overheid van minimaal US$100.000 (televisiezendgemachtigden) en rond de US$7.000 voor radiozendgemachtigden. De precieze bedragen zijn niet bekend, aangezien de afspraken per station achter gesloten deuren plaatsvonden en de ‘bonus’ in werkelijkheid het karakter droeg van een omkoping (Medetbekov, 1998). Dit zijn enorme bedragen in een land waar het gemiddelde inkomen rond de US$50 ligt, en waar de opbrengst van een commercial zo’n US$100 per minuut bedraagt. Bovendien is het voor de onafhankelijke stations commercieel gezien een nogal riskante onderneming, aangezien in de clausule van de zendvergunningen staat geschreven dat de overheid de zendvergunning op elk gewenst tijdstip kan intrekken, zonder duidelijke opgave van reden. De door UNESCO financieel gesteunde ‘Association of Independent Electronic Mass Media of Central Asia (ANESMICA)’ ondernam een legale actie tegen de wijze waarop de tender was opgezet en uitgevoerd. ANESMICA representeert daarbij de 43 onafhankelijke radio- en televisiestations uit Kazachstan die als gevolg van de tender in 1997 hun zendvergunning verloren. ANESMICA’s belangrijkste kritiekpunten ten aanzien van de tender zijn:

onduidelijke selectiecriteria;

te hoge financiële drempels voor het verkrijgen van een zendvergunning, en;

te eenzijdige samenstelling van de beoordelingscommissie (In de tendercommissie zaten enkel vertegenwoordigers van de overheid. Onder druk van ANESMICA en internationale organisaties is daaraan na de tender een staflid van de Amerikaanse NGO Internews toegevoegd.)

De legale procedure loopt nog steeds, en een definitieve uitkomst wordt nog niet binnen afzienbare tijd verwacht (Taukina, 1998). In mei 1997 werd een overheidsdecreet uitgevaardigd dat het gebruik van VHF frequenties beperkt tot enkel overheidsgebruik. Dit resulteerde in de sluiting van de meeste niet-gouvernementele stations die uitzonden via VHF-kanalen.

Een ander voorbeeld van de inperking van een vrije en pluralistische pers komt uit Kirgizstan dat als het meest democratische Centraal- Aziatische land bekend staat. In de zomer van 1997 was de arrestatie van journalisten van de krant ‘Res Publica’ in Kirgizstan aanleiding tot verhitte discussies over ‘de vrijheid van de pers’ en ‘de positie van journalisten in Kirgizstan’. Die discussie beperkte zich niet alleen tot Kirgizstan en Centraal-Azië, maar verspreidde zich internationaal. Het was de eerste keer in heel Europa en de voormalige Sovjet-Unie dat een journalist vanwege ‘laster’ een gevangenisstraf opgelegd kreeg. In de meeste democratieën is ‘laster’ een burgerlijke overtreding en geen criminele overtreding zoals in Kirgizstan het geval is. ANESMICA, gesteund door vele internationale organisaties waaronder UNESCO, USIS, CPJ, IFEX, Human Right Committee, etc., heeft daarop een aanklacht ingediend die uiteindelijk heeft geleid tot een gedeeltelijke herziening van de opgelegde straffen. De wet bleef echter onveranderd. Ook is het gebruikelijk dat een journalist of krant, na een serie van kritische berichten, publiekelijk wordt gewaarschuwd te stoppen met het publiceren van zulke artikelen. Geven ze aan dit bevel geen gehoor dan worden ze juridisch vervolgd.

Een laatste voorbeeld van de situatie omtrent ‘vrijheid van meningsuiting en vrijheid van de pers in Centraal-Azië’ komt van Oezbekistan. In 1991 werd er in Oezbekistan een wet goedgekeurd tegen ‘het beledigen van de eer en waardigheid van de President’. Hoewel de grondwet censuur verbiedt, kan er in Oezbekistan geen krant verschijnen zonder de toestemming van de officiële censor. Alle kranten worden door dezelfde staatsdrukkerijen gedrukt. Journalisten en schrijvers die hun werk gepubliceerd willen zien, passen daarom zelfcensuur toe.

In het gedeelte dat thans volgt zal ik proberen aan te geven welke de ‘ideale’ rol van massamedia in het transitieproces zou kunnen zijn en een viertal redenen naar voren brengen waarom de massamedia in Centraal-Azië hieraan vooralsnog niet (kunnen) voldoen.

De ‘ideale’ en de ‘onmogelijke’ rol van de massamedia bij het transitieproces in Centraal-Azië

In het artikel ‘Political Communication: Opportunity and Promise’ van David Paletz (1997) wordt de ideale rol van massamedia in een democratie als volgt verduidelijkt: ‘Idealiter zouden de media over hedendaagse gebeurtenissen moeten berichten en daarbij een grote variëteit aan standpunten moeten verspreiden, zodat mensen geïnformeerd worden over onderwerpen en problemen die relevant zijn voor de maatschappij en de wereld waarin zij leven, en de mogelijke politieke alternatieven om deze onderwerpen en problemen aan te pakken. Media zouden publieke discussie en politieke participatie moeten stimuleren. Ze zouden de machthebbers moeten informeren over de opinies, voorkeuren, behoeften en wensen van het publiek. Ze zouden moeten berichten over relevant gedrag, over beslissingen en het uitblijven ervan, over activiteiten of het uitblijven ervan, van diegene die de macht hebben. Zodoende maakt men de machthebbers toerekeningsvatbaar.’ (Paletz, 1997:94).

Dit citaat betreffende de rol die de massamedia zouden moeten spelen in een democratisch systeem is, zoals het citaat zelf aangeeft, een ideale situatie. Idealiter zouden media in een democratie de mensen de mogelijkheden voor publieke discussie en politieke participatie moeten bieden. In werkelijkheid worden politieke participatie en publieke discussie echter niet in eerste instantie bepaald door de media. De media vormen in geen enkel land of politiek systeem een op zichzelf staand gegeven; de rol die media spelen in een maatschappij, staat nooit los van de geschiedenis waarin diezelfde media zijn gevormd, van de mensen die binnen de media werken, en van de sociaal-culturele, economische en politieke context waarbinnen die media opereren. Dit wordt door Siebert et al. in 1956 reeds als volgt verwoord: ‘De pers neemt altijd de kleur en vorm aan van de sociale en politieke structuur waarin ze opereert. Ze reflecteert met name het systeem van sociale controle, waaraan de relaties tussen individuen en organisaties zich hebben aangepast’ (Siebert et al., in Nordenstreng, 1997:98). Nordenstreng (1997) maakt dan ook een terecht onderscheid tussen de ‘werkelijke’ en de ‘ideale’ relatie tussen media en maatschappij: ‘We kunnen zelfs stellen dat de relatie media-maatschappij (…) altijd op twee niveaus geformuleerd moet worden: werkelijk en idealiter…’ (Nordenstreng, 1997:106). In landen in transitie, zoals de Centraal-Aziatische Republieken, zijn een viertal wezenlijke omstandigheden of perspectieven aan te wijzen die mede kunnen verklaren waarom de massamedia in Centraal-Azië niet de hooggespannen verwachtingen van de beginjaren ’90 hebben kunnen waarmaken:

1. Politiek-historisch perspectief

Allereerst is het van belang te bedenken dat de landen van Centraal-Azië vóór de Russische revolutie helemaal niet bestonden. In die zin zijn deze jonge onafhankelijke republieken inderdaad zeer nieuw, en is het politieke systeem veel meer gebaseerd en beïnvloed door de Sovjet-Unie dan door westerse invloeden en het democratische model. Zo stelt Brown dat: ‘…het Sovjetstandpunt omtrent media als zijnde politieke communicatie, het Centraal-Aziatische perspectief heeft gevormd’ (Brown, 1995:262). Journalisten waren jarenlang gewend aan het toepassen van zelfcensuur. Dit is niet van de ene op de andere dag te veranderen. Docenten en professoren op journalistenopleidingen stammen voor het merendeel uit de tijd van de Sovjet Unie, zo ook de curricula. Nieuwe journalisten krijgen met andere woorden niet het ‘gereedschap’ om zich te ontplooien tot een professionele, kritisch-onafhankelijke en ‘objectieve’ verslaggever. Grofweg gezegd, en de vele uitzonderingen daargelaten, zijn journalisten in Centraal-Azië ofwel traditioneel in hun berichtgeving, zonder initiatief, en zelfcensuur toepassend, ofwel overmatig kritisch, zonder onderbouwing en zonder duidelijke scheiding aan te brengen tussen feiten en opinie. Dit heeft er in het midden van de jaren ‘90 toe geleid dat overheden meer beperkingen aanbrachten en de onprofessionele nieuwe benadering van een deel van de journalisten als excuus gebruikten om de persvrijheid aan banden te leggen. De situatie is, zoals Alexey Simonov, oprichter en president van de Glasnost Defence Foundation in Moskou stelde tijdens de IPDC thematische discussie over ‘Societies in Transitions: Challenges for the Media’: ‘In elke maatschappij heeft de publieke opinie de werkelijke macht, en de media bestaan alleen om deze opinies door te geven. Maar sommigen in Rusland (en in Centraal-Azië, LR) dachten dat de media/pers de vierde macht was geworden, waarbij vaak de kwalificatie ‘vierde’ werd vergeten. Als gevolg hiervan, verliezen de media de rol van instrumenten om de publieke opinie weer te geven, en zijn ze alleen geïnteresseerd in hun eigen macht en hun relatie met de andere drie machten’ (IPDC Council Meeting report, 1997:9).

Volgens Brown delen zelfs onafhankelijke media ‘…deze mening idee over de media als politieke communicatie. Politieke partijen sponsoren de meeste onafhankelijke kranten; andere publicaties prefereren overheidssubsidies boven de onzekerheid van de marktkrachten. Het gebrek aan kranten die aan meer dan één etnische groep appelleren geeft aan dat journalisten een zekere agenda promoten, in plaats van een open dialoog tot stand proberen te brengen’ (Brown, 1995: 262). Hoewel ik het met Brown eens ben dat in Centraal-Azië ‘politieke communicatie’ eerder als standaard dan als uitzondering geldt, en zodoende een bepaalde (politieke) agenda promoot, denk ik dat dit in de praktijk voor elk medium in elke maatschappelijke context geldt. Ook media die een zogenaamd ‘democratisch persmodel’ aanhangen, promoten een bepaalde politieke wereldvisie, die niet in de eerste plaats een open dialoog tot stand wil brengen. Kijk alleen al naar de zogenaamd vrije pers van het ‘Democratische’ Westen: mijn beeld van de Sovjet-Unie van vóór de Glasnost is gevormd door deze zogenaamd onafhankelijke pers. Nu ik hier een tijd heb gewoond, gewerkt en gereisd, zie ik wat een indoctrinatie en hersenspoeling wij in het Westen hebben ondergaan als het over de vroegere Sovjet-Unie gaat: mijn beeld van de Sovjet-Unie was puur negatief, zwartgrijs, was er een van dreiging en angst. De westerse media hadden daarbij geen open dialoog voor ogen, maar het behartigen van een politieke agenda die de ‘koude oorlog’-mythe in stand moest houden. Zo wordt in Centraal-Azië de (soms reële) kans op inter-ethnische conflicten als een reden of excuus gebruikt om de persvrijheid en de ontwikkeling van pluralistische media in te perken. Het belang van een stabiele samenleving, die in staat is zich economisch te ontwikkelen, is van hogere prioriteit dan persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Dit is het duidelijkst in Turkmenistan, waar de president Turkmenbashy een autoritaire politieke lijn volgt. In Turkmenistan zijn geen onafhankelijke media, en de mate van censuur (officiële en zelfcensuur) is zeer groot. Op 21 april 1998 verscheen er een Action Alert voor Turkmenistan van de International Freedom of Expression Exchange (IFEX) en de Committee to Protect Journalists (CPJ): ‘Vandaag de dag, in een van de meest geïsoleerde en onderontwikkelde landen van de voormalige Sovjet Unie, is het veiligheidsofficials toegestaan buitenlandse kranten in beslag te nemen, de telefoongesprekken van buitenlandse reporters af te luisteren, en journalisten lastig te vallen die buiten de ‘officiële’ weg informatie proberen te vergaren. Buiten de officiële media en de sporadische Russische uitzendingen, die nauwelijks aandacht schenken aan de sociaal-economische situatie in Turkmenistan, is de enige niet-staat informatiebron in de Turkmeense taal die van Radio Liberty. Volgens het bericht van CPJ/IFEX worden journalisten van Radio Liberty voordurend in hun werk gehinderd, lastig gevallen, geslagen en verbannen door Turkmeense autoriteiten. (IFEX Action Alert, 21 april 1998).

2. Politiek-economisch perspectief

Het transitieproces in Centraal-Azië vindt plaats in drie van elkaar te onderscheiden sectoren; de politieke, de economische en de sociale sector. Wat we zien gebeuren in een land als Kazachstan is dat zich vele veranderingen in relatief korte tijd hebben voltrokken op het politieke vlak. Op een jaar tijd hebben zich een aantal reorganisaties binnen de regering en verschuivingen binnen de verschillende ministeries voorgedaan. Hieronder bevonden zich een verplaatsing van de vroegere hoofdstad en regeringszetel van Almaty in het Zuiden naar Astana in het Noorden van Kazachstan en administratieve en territoriale veranderingen (bijvoorbeeld provincies die bij elkaar gevoegd zijn). Tegelijkertijd worden in een kort tijdsbestek en op grote schaal overheidsbedrijven ofwel opgeheven ofwel geprivatiseerd. Noodzakelijke veranderingen en aanpassingen op het sociale vlak blijven hierbij echter ver achter. Het gevolg is sociale onrust en een consolidatie van de heersende politieke en economische klasse. In een ‘land in transitie’ is het des te duidelijker dat de macht van de media in werkelijkheid bij de machthebbers ligt; waren dat eerst de communisten, nu zijn het de commerciële machthebbers, die naast de overheid, grotendeels het medialandschap bepalen. Hoewel de media dus ideaal gezien in Centraal-Azië, na Glasnost, de mogelijkheid zouden hebben gehad om zich te ontwikkelen tot een democratisch mediamodel, worden in werkelijkheid de media nu gedicteerd door de politiek-economische elite, die zich in de jaren negentig heeft kunnen vormen. De slechte algemene economische situatie is er de oorzaak van dat onafhankelijke media zich financieel niet kunnen handhaven, tenzij er een grote commerciële sponsor achter zit. Dit betekent in de praktijk vaak een politieke hand, omdat economische en politieke macht in Centraal-Azië nauw met elkaar verbonden zijn. Zo is Diriga Nazarbayeva, de dochter van president Nazarbayev van Kazachstan, de directeur van de Nationale Kazachse Staatstelevisie, Xabar (spreek uit: ‘Gabar’). De macht van de media is niet alleen een politieke, maar zeer zeker ook een economische. Volgens een survey, uitgevoerd in opdracht van de Amerikaanse NGO Internews (1998), worden de advertentieopbrengsten in 1997 van televisie in Kazachstan geschat tussen de 20 en 25 miljoen US$. Het rapport meldt dat de groei van reclame-inkomsten voor televisie in 1998 geschat wordt op 100%. Met andere woorden, de massamedia, en met name de televisie, zijn een steeds belangrijkere economische bron aan het worden in Centraal-Azië; het is vechten om de kijk-, luister- en leescijfers en om de groeiende reclame- en advertentiemarkt (Sigal, 1998).

3. Sociaal-cultureel perspectief

De ‘legacy’ van het Sovjet-denken blijkt diep geworteld, niet alleen onder journalisten, maar ook onder de bevolking, het mediapubliek. De ‘gewone burger’ heeft geen tijd om zich over politieke zaken en vrije media druk te maken. Als je een willekeurige inwoner in Kazachstan vraagt of zijn of haar leven verbeterd is ten opzichte van vóór de Perestrojka, is de kans heel groot dat je een ontkennend antwoord krijgt. De sociaal-economische situatie verslechtert nog steeds elk jaar en de meerderheid van de bevolking in Centraal-Azië is bezig deze zogenaamde periode van ‘transitie’ te overleven. Terecht vragen velen zich af ‘transitie naar wat?’. Men wist wat men had, maar weet nu niet wat de toekomst zal brengen. ‘Democratisering’, ‘transitie’, ‘vrijemarktprincipes’, ‘vrijheid van meningsuiting’; het zijn allemaal lege termen in een maatschappij waar de meerderheid van de bevolking zich niet kan veroorloven hierover na te denken, en er ook geen ervaring mee heeft. Raufa Hassan Al-Sharki, professor in massamedia aan de universiteit van Sana’a in Yemen, en directeur van het Vrouwen Studiecentrum, stelde tijdens een discussie van de IPDC Council Meeting in Paris (1996): ‘In alle landen in transitie (…) is het probleem dat democratie begrepen moet worden als een manier van leven, van gedragingen, en een van zich uiten. Het moet geleerd worden. Het is een proces.’ Het IPDC document vervolgt: ‘Onderdeel van dit proces zijn de nieuwe rollen en taken van journalisten. Zij moeten leren niet langer namens de staat te spreken, of te berichten door de ogen van de staat, maar om hun eigen mening/oordeel te verwoorden, en feiten objectief weer te geven. Het introduceren van nieuwe wetten tegen censuur, zal de media niet vrij maken. Censuur is in de geest’ (onderstreping door auteur, LR) (IPDC, 1997:8). Even later in de discussie zegt Al-Sharki: ‘Democratie kan niet bestaan zonder democraten, zonder mensen die democratie willen en zonder een burgermaatschappij die de democratische processen kan bestendigen. Hoewel ‘toegang tot’ een belangrijke factor is, is het nog belangrijker dat er aan de kant van de burgermaatschappij een positieve vastberadenheid en saamhorigheid om te vechten voor vrije en onafhankelijke media bestaat, dat er een wil bestaat om wetten te formuleren die vrijheid van meningsuiting kunnen beschermen, en instituties op te zetten die deze vrijheden kunnen waarborgen.’ (IPDC, 1997:9). En juist dat ontbreekt veelal in Centraal-Azië.

4. Professioneel-journalistiek perspectief

Belangrijk voor een positieve vastberadenheid en saamhorigheid van de kant van de burgermaatschappij om te vechten voor vrije en onafhankelijke media, is de rol van de journalisten zelf. In Centraal-Azië vormen journalisten geen eenheid van betekenis die persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden kunnen bevechten. Ze zien elkaar eerder als concurrenten dan als ‘kameraden’ die hetzelfde, namelijk vrije, pluralistische media, nastreven. Er zijn wel een aantal bemoedigende ontwikkelingen en initiatieven, zoals de oprichting van organisaties als ‘The Association of Independent Electronic Mass Media (ANESMICA)’, ‘The Centre for Women in Media of Central Asia (WIMCA)’ en Nationale Press Clubs, maar de toekomst van deze organisaties valt of staat met een professionele journalistieke benadering. Zolang er journalisten in Centraal-Azië zijn die denken dat vrijheid van meningsuiting en persvrijheid gelijk staat met kunnen schrijven en zeggen wat je wilt, zonder enige onderbouwing, bewijsvoering, hoor en wederhoor en andere journalistieke principes, dan hebben de politieke machthebbers een ‘goede reden’ om de moeizaam verworven persvrijheid weer aan banden te leggen. Terecht merken politieke leiders op dat journalisten niet alleen rechten, maar ook plichten hebben. Als ze die verantwoordelijkheid niet kunnen dragen, hebben ze ook geen rechten. Natuurlijk speelt dit de huidige leiders in de kaart, en zijn de werkelijke slachtoffers de mensen die zich op grond van vrije, ‘objectieve’ en pluralistische informatie zouden moeten kunnen informeren over wat er gaande is in hun land, regio en de wereld. Dat die behoefte bestaat, is overduidelijk in Turkmenistan, waar elk flatgebouw wel 15 tot 20 satellietschotels telt.

De onmogelijke rol van de media bij het transitieproces in Centraal-Azië

De stelling van McGrath dat ‘Het liberale, om niet te zeggen utopische, streven om macht te diversifiëren en maatschappijen te vormen die gekenmerkt worden door openheid, eerlijke competitie en tolerantie, werd (wordt, LR) ondergraven door de harde economische realiteit van een vrijemarkteconomie’ (McGrath, 1997:89) geldt evenzeer voor de ontwikkelingen van de massamedia in Centraal-Azië. Of ze zijn in het bezit van de politieke machthebbers, of van de economische machthebbers. Beiden zijn in ieder geval niet gebaat bij een vrije, onafhankelijke, objectieve, kritische, pluralistische berichtgeving in de massamedia. Voor die media die hierbuiten vallen, is de overlevingskans op langere termijn nihil. Het is dus niet moeilijk voor te stellen dat de rol van de massamedia in zo’n situatie weinig kans heeft een positieve bijdrage te leveren tot het transitieproces; de politieke, economische en communicatieve macht is in handen van de politiek-economische elite. De onmogelijke rol van de massamedia bij het transitieproces van communisme naar kapitalisme is met name daarin gelegen dat de massamedia, de journalisten, eindredacteuren, producenten etc. en het mediapubliek zelf gevormd zijn tijdens en nog steeds beïnvloed worden door het communisme. Verwachtingen omtrent een ‘democratische’ rol van de massamedia bij het transitieproces van communisme naar kapitalisme zal moeten worden voorafgegaan door een ‘transitieproces’ binnen het instituut ‘massamedia’ zelf.

Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie hebben vele bilaterale en multilaterale internationale ontwikkelingsorganisaties hun activiteiten ook in Centraal-Azië opgezet. Belangrijk onderdeel van veel programma’s is het ondersteunen van het zogenaamde democratiseringsproces, het ontwikkelen van de NGO sector en het ondersteunen en bevorderen van de ontwikkeling van onafhankelijke, vrije en pluralistische media. Verder wil ik iets uitgebreider ingaan op het werk van de communicatiesector van UNESCO in de regio en enkele observaties weergeven ten aanzien vanwat mijn inziens de voorwaarden zijn om de ontwikkeling van vrije, onafhankelijke en pluralistische media in Centraal-Azië verder te ondersteunen.

Het democratiseringsproces van de massamedia en de rol van UNESCO in Centraal-Azië

Van 5 tot 9 oktober 1992 organiseerde UNESCO in samenwerking met the UN Department of Public Information (UNDPI) en het Kazachse Organisatiecomité, onder het Ministerie voor Pers en Media van de Republiek Kazachstan, een ‘Seminar on Promoting Independent and Pluralistic Asian Media’ in Almaty, Kazachstan. Het resultaat, de Alma-ata Declaration (sic), bevatte een duidelijke bepaling van de vele problemen die de massamedia in Azië en de Pacific (inclusief Centraal-Azië) ondervinden om zich te kunnen ontwikkelen tot vrije, onafhankelijke en pluralistische media. De meest urgente problemen waren in 1992:

gebrek aan betaalbaar krantenpapier;

gebrek aan computerfaciliteiten;

verouderde zendapparatuur (televisie en radio);

onvoldoende trainingsmogelijkheden;

gebrek aan moderne managementtechnieken;

slechte (inter)regionale samenwerking;

beperkte kennis van buitenlandse talen;

gebrek aan internationaal nieuws en informatie;

onvoldoende kennis en begrip over de rol en verantwoordelijkheden van onafhankelijke media (Alma-ata Declaration, 1992).

Op basis van deze analyse deden de deelnemers aan het Seminar een beroep op de relevante nationale en internationale professionele organisaties en relevante VN organisaties voor praktische steun op de volgende terreinen:

1. Wetgeving

Het geven van professioneel advies en assistentie bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving voor de media, die de ontwikkeling van een vrije, onafhankelijke en pluralistische media en het recht op vrijheid van meningsuiting, opinie en toegang tot informatie bevordert. Het wegnemen van monopolies en alle vormen van discriminatie wat betreft het verlenen van zendvergunningen, wat betreft de distributie van drukwerk, tijdschriften en kranten en wat betreft krantenpapierproductie en -distributie. Het opheffen van barrières voor het uitgeven van nieuwe publicaties en van discriminerende belastingen.

2. Training

Het opzetten van nationale en subregionale trainingprogramma’s gericht op:

professionele vaardigheden, inclusief extensieve training en behandeling van sociale ontwikkelingsvraagstukken;

management, marketing en technische vaardigheden voor televisie, radio en gedrukte media;

internationale principes van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatie en vrijheid van de pers;

internationale principes van vrijheid van vergadering, management, stafrelaties, collectieve bedinging van de vaardigheden en de rechten en plichten van representatieve verenigingen van journalisten, redacteuren, omroeporganisaties en uitgevers;

principes van journalistieke onafhankelijkheid en de relatie tussen de krantenredactie, en de Raad van Bestuur en de administratieve, publicitaire en commerciële afdelingen van de krant;

toegepaste curricula en trainingsmethodologie voor journalistieke opleidingen en een speciaal programma voor trainers;

toegang tot trainingprogramma’s en faciliteiten;

gedragscodes met betrekking tot reclame op radio en televisie;

de rechten van vrouwen en minderheden in de media.

3. Vrije informatiestroom

Grote prioriteit werd in 1992 gegeven aan:

Het opzetten van Media Resource Centres in met name Centraal-Azië, waar journalisten en ander mediapersoneel toegang hebben tot internationaal nieuws en informatie, tekstboeken, handleidingen en studiemateriaal en waar zij gebruik kunnen maken van DTP-apparatuur voor het produceren van eigen publicaties;

Onafhankelijke media assisteren bij het verbeteren van de productie, inhoud en presentatie van televisienieuws- en actualiteiten programma’s;

Assisteren bij het opzetten van een regionale nieuwsuitwisselingsservice, om de internationale, nationale en regionale nieuwsvoorziening te verbeteren met name tussen de landen door middel van betere en uitgebreidere communicatienetwerken.

4. Veiligheid van journalisten

Het steunen van de rechten van journalisten om hun beroep veilig uit te kunnen oefenen, en een beschermingscentrum (of centra) in de regio opzetten om te kunnen netwerken met het (toen nog geplande) IFEX (International Freedom of Expression Exchange).

5. Publieke omroepen

Het bevorderen van journalistiek onafhankelijke publieke omroepen in de plaats van de door de Staat gecontroleerde omroepstructuren, en het bevorderen van de ontwikkeling van community-radio.

Het verbeteren van educatieve uitzendingen (radio en televisie) door middel van langeafstandsonderwijs, en informatieve programma’s over HIV/AIDS, milieu, kinderen etc.

6. Professionele organisaties

Journalisten en andere massamedia professionals assisteren bij het oprichten van onafhankelijke verenigingen of vakbonden van journalisten etc., waar deze organisaties nog niet bestaan.

7. Speciale economische onderwerpen

Het identificeren van economische barrières voor de creatie van nieuwe, onafhankelijke media in Centraal-Azië en met name het realiseren van een haalbaarheidsonderzoek naar alternatieve manieren om (betaalbaar) krantenpapier te bemachtigen en te distribueren, alternatieve faciliteiten voor het drukken en distribueren van kranten en tijdschriften, en alternatieve manieren om lagerentekredieten te ontvangen.

Deze zeven gebieden zijn de afgelopen vijf jaar de leidraad geweest voor de ontwikkeling van het Communicatie en Informatie Programma van UNESCO in de regio. Onder dit Programma werden onder andere de volgende projecten en activiteiten uitgevoerd:

In Kirgizstan (Osh en Bishkek) en Oezbekistan zijn Media Resource Centres opgericht, waar journalisten vrije toegang hebben tot computerapparatuur, buitenlandse en regionale kranten en tijdschriften, vakliteratuur, satelliettelevisie, e-mail en internet. Soortgelijke centra worden opgezet in Tadzjikistan en Turkmenistan. Deze zijn opgezet met behulp van Amerikaanse hulp in Kazachstan.

In de MRC’s, worden regelmatig trainingprogramma’s, workshops en seminars gehouden voor journalisten met betrekking tot velerlei onderwerpen. Journalisten van Centraal-Azië worden ook regelmatig ondersteund bij het volgen van training in het buitenland. De voornaamste gebieden voor training zijn niet veel veranderd sinds 1992, met misschien iets meer focus op marketing en mediamanagement.

In de beginjaren negentig heeft UNESCO een aantal keren onafhankelijke televisie- of radiostations ondersteund door middel van het geven van apparatuur. Al snel bleek echter dat dit niet effectief was. De mediasituatie is een onzekere business in Centraal-Azië; van de ene op de andere dag kan de nationale overheid een zendvergunning intrekken, of onafhankelijke stations kunnen economisch het hoofd niet boven water houden. UNESCO heeft toen meer nadruk gelegd op het ondersteunen van de oprichting van professionele organisaties, zoals ‘The Association of Independent Electronic Mass Media in Central Asia (ANESMICA)’ en ‘The Centre for Women in Media of Central Asia (WIMCA)’. ANESMICA in samenwerking met UNESCO is onder andere bezig een regionaal radionieuws uitwisselingsproject op te zetten, waarbij wellicht ook Radio Nederland Wereldomroep een centrale rol gaat spelen.

Tot slot ondersteunt UNESCO de ontwikkeling van journalistieke opleidingen van de nationale universiteiten in Centraal-Azië, door middel van het verschaffen van apparatuur (computers, radio en televisiestudio’s), curricula ontwikkeling, samenwerking en uitwisseling met andere (buitenlandse) universiteiten etc. Binnen de Faculteit Journalistiek van de Kazach State National University, is een UNESCO Chair in Communication and Journalism gevestigd, die verbonden is aan het wereldomvattende ORBICOM netwerk van samenwerkende universiteiten. Deze Chair zal een regionale functie hebben op het gebied van het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek over communicatie, over curriculumontwikkeling, over het ontwikkelen van afstandsonderwijs in de regio en soortgelijke activiteiten die van belang zijn voor het ontwikkelen van de wetenschappelijke en vakkundige verdieping van communicatie en journalistieke opleiding en onderzoek in de regio.

Andere internationale organisaties, zoals SOROS Foundation, Internews en Friedrich Ebert Stiftung, zijn voornamelijk actief op het gebied van het ondersteunen van onafhankelijke filmproducenten (SOROS), training voor journalisten (SOROS en Internews), het organiseren van seminars en workshops (SOROS, Internews en FES), en het opzetten en beheren van nationale televisienieuws uitwisselingsprojecten (Internews).

Landen in transitie en de informatierevolutie; kansen of bedreigingen?

De informatierevolutie gaat vanzelfsprekend niet aan Centraal-Azië voorbij, en heeft, zoals bijna overal ter wereld, een groot aantal positieve perspectieven. Het is echter de vraag of deze perspectieven in de nabije toekomst werkelijkheid kunnen worden. Hoe vaak lees je niet dat het internet HET revolutionaire communicatiemiddel is, dat echte vrije meningsuiting en vrije informatieuitwisseling tussen mensen vanuit alle hoeken van de wereld mogelijk kan maken? Dat het DE kans is voor de zogenaamde ontwikkelingslanden om hun achterstand op communicatie- en informatiegebied ‘in te lopen’? Dat het DE kans is om verouderde communicatieinfrastructuren te omzeilen? De critici daarentegen menen dat niet het technische middel maar de politieke wil en vormgeving waarin de techniek werkzaam is bepalend is of er sprake is van een informatie- en communicatierevolutie: ‘Toch, alle technologische innovatie bij elkaar, zou nog niet een universeel raamwerk garanderen van het recht op vrije meningsuiting, van een onbelemmerde stroom, uitwisseling en productie van kennis en informatie, omdat de realisatie van zo’n vorm van een informatiemaatschappij in werkelijkheid minder afhangt van technologische keuzen dan van politieke beslissingen, dat wil zeggen de economische, sociale en culturele beslissingen die we nu maken’ (Venturelli, 1997:61).

Het internet, en de zogenaamde informatierevolutie is naar mijn mening om de volgende redenen (nog?) niet het redmiddel voor de persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie in Centraal-Azië:

- Ten eerste heeft nog geen 5% van de bevolking beschikking over een computer, laat staan toegang tot het internet. Een aansluiting kost zo’n US$60 en abonnementskosten bedragen zo’n US$35 per maand. Voor Centraal-Azië, waar het gemiddelde inkomen van een leraar/lerares zo rond de US$20 per maand en van een dokter of jurist rond de US$80 per maand liggen, zijn de kosten van internet zeer hoog.

- Ten tweede spreekt een nog kleiner percentage in Centraal-Azië Engels; informatie in het Russisch op het internet is bijna niet aanwezig.

- Ten derde zijn aan een aantal basisvoorwaarden voor een goede, pluriforme en vrije informatievoorziening voor iedereen, niet voldaan in Centraal-Azië; hiertegen helpt geen enkel technologisch middel, maar vraagt om ideologische, professionele en management veranderingen bij de journalisten en bij de informatie- en nieuwsagentschappen. Een goed voorbeeld hiervan is een recente milieuramp die bij het grote Issuk Kyl meer in Kirgizstan plaatsgreep. Een vrachtwagen van een joint venture tussen een Canadees bedrijf en de overheid van Kirgizstan, vol geladen met het giftige cyanide, verongelukte, waarbij een grote hoeveelheid cyanide het meer in lekte. Een aantal dagen later waren 181 mensen die rondom het meer wonen ‘onwel’ geworden en in het ziekenhuis opgenomen en gingen dieren die in de buurt van het meer grazen of direct uit het meer drinken, dood. Hoewel de eerste berichten over de milieuramp al een dag na het ongeluk in de Kirgizische kranten verschenen, was er weinig tot geen aandacht voor de milieuramp in kranten in naburige landen, zoals Kazachstan. Bovendien werd de verklaring van de Kirgizische overheid dat het meer na een aantal dagen al weer ‘schoon’ was niet verder onderzocht. Als je aan de bevolking in Kirgizstan vraagt hoe het nu eigenlijk is afgelopen met de ramp, en wat de lange termijn gevolgen zijn voor de lokale bevolking, dan kan niemand daar een antwoord op geven. Het enige dat zij weten is dat de overheid het gebied weer ‘veilig voor de gezondheid’ heeft verklaard. En om dat te bewijzen, dronk de Minister van Milieubescherming, Mr. Bokonbaev, 9 dagen na het ongeluk en voor de ogen van de aanwezige journalisten, water uit het meer, waarna hij een ‘frisse’ duik in het meer nam. Deze actie moest bewijzen dat het meer weer veilig is voor iedereen. Vraagtekens omtrent de langetermijngevolgen (via grondwater en gewassen) werden nauwelijks geplaatst door de journalisten. Zolang de journalistieke aanpak van dit niveau is, moet je mijn inziens van technologische vernieuwingen niet al teveel verwachten.

Conclusie en aanbevelingen

De vraag die ik mij aan het begin van dit artikel stelde, ‘In hoeverre zijn de media in Centraal-Azië in staat bij te dragen tot het democratiseringsproces in de voormalige Centraal-Aziatische Sovjet-Staten, sinds begin jaren 90 onafhankelijke republieken in ‘transitie’?, moet ik op basis van het voorgaande met een ‘in mindere mate’ beantwoorden. Mijns inziens is het niet realistisch om te verwachten dat de media in Centraal-Azië, of in welke voormalige Sovjet-Staat dan ook, een ‘onafhankelijke politieke’ rol kunnen spelen bij de transitie van het socialisme naar het kapitalisme. Ten eerste moeten de media, als zijnde een deel van de politiek, sociaal-economische, culturele en historische context waarin zij zijn ontstaan en nu bestaan, eerst zelf een democratiseringsproces ondergaan. Ten tweede wordt dit zogenaamde democratiseringsproces van de media, en de ontwikkeling van een ‘onafhankelijke, vrije en pluralistische media’ in Centraal-Azië ofwel door de politieke elite verhinderd, ofwel door de macht van de ‘vrije’ markt, dus economisch, bepaald. Aangezien de economische macht in deze landen veelal samenvalt met de politiek macht, is de kans dat er zich werkelijk onafhankelijke, pluralistische media vormen, die een rol zouden kunnen spelen in het sociale veranderingsproces waarin de landen van Centraal-Azië zich momenteel bevinden, zeer klein en op dit moment min of meer afwezig.

Naar onze mening is er een lange weg te gaan en zullen de massamedia min of meer meegroeien met de veranderingen in de maatschappij. Of dit democratische veranderingen zijn of niet, is moeilijk te zeggen. Het is zelfs de vraag of ‘democratische veranderingen naar westers model’ de manier van verdere ontwikkeling is voor landen in Centraal-Azië. Het is wel van belang dat massamedia, waar ook ter wereld, een politiek-economisch onafhankelijke positie kunnen innemen, en dat mensen zich op basis van vrije en pluriforme media kunnen informeren. Om dit te bereiken, zal ten eerste de algemene economische situatie van de Centraal-Aziatische Republieken danig moeten verbeteren en de enorme kloof tussen arm en rijk moeten verminderen. Er zou zich een meer divers en koopkrachtig mediapubliek moeten vormen die een gesegmenteerd en pluriform medialandschap economisch interessant maakt. Bovendien is en blijft het van belang dat journalisten ‘objectief’, gebalanceerd kunnen berichten. Dit betekent langdurige trainingprogramma’s (in tegenstelling tot de ad hoc workshops die nu vaak georganiseerd worden) ontwikkelen in samenwerking met journalistieke opleidingen, waarbij gedegen mediamarketing, -management en publieksonderzoek tot de prioriteit gebieden zouden moeten behoren. Dat zijn allemaal nieuwe begrippen en termen in Centraal-Azië, waarmee niemand ervaring heeft. Ook een concept als ‘publieke omroep’ is onbekend; voor de meeste mensen is ‘publiek’ gelijk aan ‘overheid of staat’ en dus aan officiële propagandakanalen (Michaux, 1993). Dit probleem van ‘begrippen en concepten’ geeft meteen ook de kern van de onmogelijke rol van de media in Centraal-Azië weer.

Referenties:

BROWN, J.L. (1995). Mass Media in Transition in Central Asia, Gazette, 54:249-265.

HADMOW, M. (1992). The Situation of Media in Central Asia. Paper. Paris: UNESCO.

IFEX, Action Alert, Turkmenistan (21 April, 1998).

IPDC Council Meeting Report (1997). Thematic Debate: Societies in Transition: Challenges for the Media (Agenda item 5), Paris: UNESCO.

McGRATH, T. (1997). Is There a Shortcut to 20th Century Capitalism? No: Welcome to the Age of ‘Miserabilism’, Transitions, 4(6):88-91.

MEDETBEKOV, S.R. (1998). Personal interview with Serik Medetbekov, President TV & Radio company RIK, Almaty, Kazachstan.

MICHAUX, N. (1993). Building a Free Press in Kazakhstan, UNESCO Sources, 48:11.

NORDENSTRENG, K. (1997). Beyond the Four Theories of the Press. In: Servaes, J. & Lie, R. (eds.). Media & Politics in Transition; Cultural Identity in the Age of Globalization, Leuven: ACCO, pp. 97-109.

PALETZ, D. (1997). Political Communication: Opportunity and Promise. In: Servaes, J. & Lie, R. (eds.). Media & Politics in Transition; Cultural Identity in the Age of Globalization, Leuven: ACCO, pp. 89-94.

SIGAL, I. (1998). Survey of Non-Governmental Kazkhstani Electronic Media. Prepared for Internews Network, Almaty, Kazachstan.

TAUKINA, R. (1998). Personal interview with Rozlana Taukina, President ANESMICA.

UNESCO (1993). Report on Promoting Independent and Pluralistic Asian Media, Alma-Ata, Kazachstan, New York: United Nations Department of Public Information.

VENTURELLI, S. (1997). Prospects for Human Rights in the Political and Regulatory Design of the Information Society. In: Servaes, J. & Lie, R. (eds.). Media & Politics in Transition; Cultural Identity in the Age of Globalization, Leuven: ACCO, pp. 61-74.

De auteur is Associate Expert werkzaam op UNESCO’s Regional Office in Almaty, Kazachstan.